SHIRLEY I 1v- PANDA EN DE MEESTER*BALLONNIST 'l Zwarte Piet n Ons vervotgverhaai door Charlotte Brontë is Deftig haasje SS ZATERDAG 5 DECEMBER 1964 19 r >J "-w 1 -- - «JMRl jmmt pi ijWff jm m w W@Wm l IMP N l!s 'iïWZA 4W*S:;' - I Elka Maps Valk 76) Hij ging verloren. Zij bleef eindelijk eenzaam achter; koud en terneergeslagen zocht zij haar bed op. HOOFDSTUK XIV Shirley tracht gered te worden door goede werken „Natuurlijk weet ik, dat hij met Shirley zal trouwen," waren haar eer ste woorden toen zij 's mbrgens op stond. „En hij moet ook met haar trouwen. Zij kan hem helpen," voeg de zij er vastbesloten aan toe. „Maar mij zullen ze vergeten wanneer ze ge trouwd zijn," was de wrede gedachte, die er op volgde. „O, ik zal helemaal vergeten worden! En wat wat zal ik doen als Robert mij geheel ontno men wordt? Waartoe moet ik mij wenden? Mijn Robert! Had ik maar het recht hem zo te noemen, maar ik ben arm en onbekwaam, Shirley is rijk en machtig. En zij is nog mooi ook en houdt van hem ik kan het niet ontkennen. Dit is geen laag-bij- de-grondse verbintenis. Zij houdt van hem niet met minderwaardige ge voelen zij heeft hem lief of zal hem liefhebben en hij zal er trots op zijn, bemind te worden. Er kan geen geldig bezwaar tegenin gebracht wor den. Laten zij maar trouwen; maar daarna beteken ik niets voor hem. Al dat gepraat van 'n zuster voor hem te zijn en zo, daar heb ik minach ting voor. Ik wil alles of niets voor 'n man als Robert, zwakke uitvluch ten of huichelachtige frases zijn on verdraaglijk. Als dat paar eenmaal verenigd is, zal ik hen zeker verlaten. Ik zal mij niet vernederen door er omheen te blijven hangen, te veinzen en te doen alsof ik een kalme vriend schap voel terwijl mijn ziel gefolterd wordt door andere gevoelens. Ik kan zomin de plaats innemen van een ge meenschappelijk vriendin als van hun doodsvijandin: ik kan zomin tussen hen in staan als hen vertrappen. Ro bert is een prachtmens in mijn ogen. Ik heb hem liefgehad, ik heb hem nog lief en ik moet hem liefheb ben. Ik zou zijn vrouw willen zijn als dat kon; daar het niet kan, moet ik ergens heen gaan waar ik hem nooit meer zal zien. Er zijn maar twee mo gelijkheden mij aan hem vast te klampen alsof ik een deel van hem was, of zover van hem gescheiden te zijn als de twee polen van een he melbol. Scheur mij van hem af, Voor zienigheid. Laat ons snel uiteengaan." Dergelijke verzuchtingen waren weer in haar geest aan het werk toen laat op de namiddag de verschijning van een van de personen, die door haar gedachten spookten, langs het raam van de zitkamer kwam. Juffrouw Keeldar wandelde langzaam voorbij; in haar gang, in haar uiterlijk was dat mengsel van weemoed en onver schilligheid geheel, de weemoed werd dan vermengd met een hartelijke le vendigheid en kruidde haar lach, haar glimlach, haar blik met een bij zondere gevoeligheid, zodat haar vro lijkheid nooit op „het geknetter van dorens onder een pot" leek. „Waar om ben je mij vanmiddag niet komen opzoeken zoals je beloofd had?" was haar begroeting van Caroline toen zij de kamer binnenkwam. „Ik was er niet voor in de stem ming," antwoordde juffrouw Helstone heel eerlijk. Shirley keek haar al met een door dringende blik aan. „Neen," zei zij; „ik zie dat je niet in de stemming bent om van mij te houden; je bent in een van je som bere, gure buien, die doet voelen dat de aanwezigheid van een medemens je niet welkom is. Zulke buien heb je; ben je je daarvan bewust?" „Ben je van plan om lang te blij ven, Shirley?" „Ja, ik ben gekomen om thee te drinken en die moet ik hebben voordat ik wegga. Ik zal de vrijheid nemen mijn hoed af te zetten, ook al wordt het mij niet gevraagd." En dat deed zij en daarna ging zij op het haardkleed staan met haar handen op haar rug. „Een aardige uitdrukking heb je op je gezicht," ging zij voort terwijl zij nog altijd aandachtig ofschoon niet vijandig, veeleer medelijdend naar Caroline keek. „Wonderbaarlijk zelf standig zie je er uit, de eenzaamhied zoekend, gewond hertje, dat je bent. Ben je bang dat Shirley je zal ver hinderen als zij ontdekt, dat je ge kwetst bent en dat de wond bloedt?" „Ik ben nooit bang voor Shirley". „Maar soms heb je het land aan haar; dikwijls ontwijk je haar. Shir ley voelt het wel als men haar veron achtzaamt en uit de weg gaat. Indien je gisteravond niet in het gezelschap schap was geweest van degeen met wie je naar huis liep, zou je vandaag een ander meisje zijn. Hoe laat was je in de pastorie?" „Om tien uur zowat." „Hm! Dan heb je drie kwartier ge daan over één mijl. Was jij het of was het Moore, die zo treuzelde?" „Shirley, je praat onzin." „Hij heeft onzin gepraat daar twijfel ik niet aan; of het was op zijn gezicht te lezen en dat is nog duizend maal erger: ik zie op dit ogenblik de weerschijn van zijn ogen op je voor hoofd. Ik heb zin hem uit te dagen, als ik maar een betrouwbare secon dant kon krijgen. Ik ben hevig ge prikkeld. Dat voelde ik gisteravond en ik heb het de hele dag gevoeld." „Je vraagt niet waarom," ging zij voort, na een pauze, „jij klein, zwij gend, al te bescheiden ding; en je ver dient het niet dat ik al mijn geheimen in je schoot stort zonder het verzoek ertoe. Op mijn woord, ik was gisteren op het punt Moore achterna te gaan met gruwelijke bedoelingen. Ik heb pistolen en ik kan ze gebruiken." „Dwaasheid, Shirley! Wie had je willen doodschieten mij of Robert?" „Geen van beiden, misschien misschien mezelf waarschijnlijk een vleermuis of een boomtak. Hij is een kwast die neef van je een kalme, ernstige, verstandige, gevoeli ge, eerzuchtige kwast. Ik zie hem daar voor mij staan, met zijn gedeel telijk strenge, gedeeltelijk vriendelij ke gepraat, terwijl hij indruk op mij maakt (dat weet ik heel goed) door zijn vaste doel, en zo voort; en dan ik kan hem niet uitstaan!" Juffrouw Keeldar begon snel heen en weer te lopen in de kamer ter wijl zij met nadruk herhaalde dat zij mannen in het algemeen niet kon uit staan en haar huurder in het bijzon der niet. „Je vergist je," zei Caroline met aandrang en enige bezorgdheid. „Robert is geen kwast of flirt; daar kan ik voor instaan." „Jij voor instaan! Denk je dat ik op jouw woord vertrouw in dit ge val? Er is geen enkel getuigenis waar aan ik minder geloof zou schenken dan aan het jouwe. Om de voorspoed van Moore te bevorderen zou je je rechterhand afhakken." „Maar geen leugens vertellen. En als ik de waarheid zeg, moet ik je verzekeren dat hij alleen maar be leefd tegen mij is geweest gister avond dat was alles." „Ik heb je niet gevraagd wat hij geweest is dat kan ik wel raden; uit mijn raam zag ik dat hij je hand in zijn lange vingers nam, juist toen hij mijn hek uitging." „Dat betekent niets. Ik ben geen vreemde, weet je; ik ben een oude kennis van hem en zijn nicht." „Ik ben verontwaardigd, daar komt het op neer." antwoordde juffrouw Keeldar. „Alle gezelligheid," voegde zij er nog aan toe, „wordt door zijn manoeuvres in de war gestuurd. Hij dringt zich altijd maar in tussen jou en mij. Zonder hem zouden wij goe de vriendinnen zijn; maar die zes voet kwasterigheid is een voortduren de zonsverduistering van onze vriend schap. Telkens en telkens weer staat hij er voor en bedekt hij de schijf, die ik altijd helder wil zien; in ieder ogenblik maakt hij dat ik voor jou alleen maar vervelend en hinderlijk ben." „Neen, Shirley; neen." „Wel waar. Vanmiddag verlangde je niet naar mijn gezelschap en dat trek ik mij aan: je bent van nature wel wat terughoudend, maar ik ben een gemeenschapsmens, die niet al leen kan leven. Als wij maar met rust gelaten worden, heb ik zoveel waar dering voor je dat je voortdurend bij mij zou kunnen zijn en geen deel van een seconde zou ik je kwijt willen zijn. Dat kun jij niet zeggen ten opzichte van mij." (Wordt vervolgd) M ir 4' Hf f; f 5. Mm M Ifir v lïi lïi I liWi'i 111 Altijd had Zwarte Piet zijn werk met plezier gedaan. Vanaf het ogenblik, dat hij met Sinter klaas Spanje verliet om bij ons van dak tot dak te klauteren, van schoorsteen tot schoorsteen bij de mensen binnen te kij ken, op zoek naar zoete en naar stoute kinderen, was hij een en al ijver. Niets was hem te veel. Geen dak was te steil voor hem, geen schoorsteen te hoog, geen nacht te don ker of te koud om te zorgen, dat die kin deren, die het verdienden, iets in hun schoen kregen. Elke morgen, tegen de tijd, dat de late winterzon tussen paarse en rode vegen aan de hemel boven de huizen ver scheen, had Zwarte Piet zijn werk af. Daar had nooit iets aan gemankeerd, daarover had Sinterklaas nooit hoeven te brommen. Tot het op een avond opeens afgelopen was. Het gebeurde boven het huis van Huubje Huubje kreeg niets in zijn schoen, want hij was schoolziek geweest, hij had gedaan alsof hij ziek was. Dat stond op het briefje, dat Zwarte Piet in zijn hand hield Daarop kwamen de na men voor van de kinderen, die wel en die niets kregen en bovendien stond erbij waarom ze werden overgeslagen. Huubje, las Zwarte Piet, had 's morgens met dikke ogen gehuild en gehoest en ge klaagd, dat hij zich naar voelde. Hij had getreuzeld met 't aantrekken van zijn kle ren en zijn schoenveters niet zelf willen vaststrikken. Met slordige, losse veters was hij de eetkamer ingestrompeld. „Ik kan niet" had hij gejammerd, „ik ben zo moe" en hij had van zijn pap maar een paar lepels gegeten, en steeds met zijn hand over zijn voorhoofd gestreken. „Wat heb je, Huub?" vroeg zijn moe der, „heb je pijn aan je hoofd?" Huub liet zijn paplepel meteen in zijn bord zakken en knikte, diep zuchtend. Zijn moeder voelde zijn pols en keek in zijn keel, maar ze kon niets vinden. Daarna slofte Huub met hangend hoofd naar de gang om zijn jas te halen voor school. Hij leunde tegen de gangmuur, z'n wang tegen de wand gedrukt. Dat maakte zijn moeder een beetje bang en ze hield Huub thuis. Hij moest terug naar bed en 's middags zou de dokter komen. Maar in bed beviel het Huubje niet. Hij had gedacht fijn te kunnen spelen, met zijn blokken, met zijn auto's inplaats van op school te zijn In bed ging dat moei lijk. Steeds liep hij eruit om speelgoed te halen, en bleef bij moeder in de kamer hangen, waar ze aan het werk was. Hij keek toe hoe vlug ze afstofte en hoe schoon en glimmend alles werd. Maar moeder zei elke keer: „Huub, ga terug naar bed". Op het laatste werd ze kwaad: „Jij bent schoolziek, ventje". En Sinterklaas, die bijna alles hoort, kwam dit ook te weten. Het maakte hem boos. Niet naar school gaan en doen alsof je ziek bent is erg. Je moet juist blij zijn, dat je gezond bent. Sinterklaas besloot die avond Huubjes schoen over te slaan. Op het papier voor Zwarte Piet schreef hij dit achter Huubjes naam. En bij Huubjes schoorsteen, in het maanlicht, las Zwarte Piet aandachtig het verhaal van Huubjes schoolziek-zijn. En nu is Zwarte Piet meestal een ver standige knecht, anders zou hij nooit ge- Langoor Pluis, een deftig haasje Had een keurig broekje aan Kom, dacht hij, 't is mooi weertje 'k Zal 'ns fijn uit wandelen gaan. Na een poosje ging hij zitten Op een bankje keurig net Maar hij zag niet, dat de schilder Een bordje „NAT" had neergezet. Langoor Pluis, dat deftig haasje Heeft nu een streepjesbroekje aan Maar geloof me, heus, die Langoor Heeft het niet expres gedaan 7. „Volg mij!" riep de ballonnist, terwijl hij de touw ladder van zijn ballon beklom. „Naar de mand! Vlug!" „Maar moeten we niet eerst (lie boer helpen?" vroeg Panda. „Dat anker uit zijn broeksriem halen?" „Dat gaat vanzelf", antwoordde de ballonvaarder. „Let maar op!" En inderdaad, door het gewicht van Panda en de ballonnist zakte de ballon een weinig. Hierdoor kwam het ankertouw slap te hangen, zodat de landbouwer zich eindelijk kon bevrijden. Met een grom sprong hij over eind en rende naar de schuur, om een hooivork te halen. Intussen had de boerin zich reeds gewapend met een mattenklopper, waarmee zij Jolliepop te lijf ging. „Houd op, mevrouw!" riep de arme knecht. „Het is mijn schuld niet! Ik ben zelf een slachtoffer van die verderfe lijke ballon!" Het hielp hem allemaal niets en dus moest de belaagde knecht zelf een goed heenkomen zoe ken in het luchttuig. Zo snel hij kon, rende hij de touw ladder op, maar dit nieuwe gewicht was meer dan de ballon kon dragen. Het gevaarte zakte even snel, als Jolliepop omhoog klom, zodat de arme knecht binnen het bereik van de kletsende mattenklopper bleef. En, alsof dat niet genoeg was, kwam nu ook de boer met een puntige hooivork aandraven. 'WE MOETEVl Die POP' Hl,BE OR. PlMOCOMO, op we <3 WAAR SCHOOI IHHANOeN SEVALLEW VAN TWEE KWADE J3AKKEKS.' HET Z'JN ÖANTOE FAT SOEN. DE VOS EN SLUW, DB IECN ICV^ODE POP |su/w..d5tB ÖOeD WAT OX> WACHTEN EN DAN^^NEF. DOKX3EN DOC NIET ZO DOM l/AAT M9 CAT NU EVEN OPKNAPPe^T omeoe^wiLDe cspvpen, LUW, MAAR.... SiOC6 STOK... OH...WAT DOE IK NU TOOH...VAOAT DOM OcS<3EN SCHOOL? DAT 15 TOCH NIET WAAR 7 VAN ME 9C HM OB TOCH GEE PW GEDAAN HOOP MC Z HET \S ALLE MAAL GOED AUW P? SCHOOL. bMPAT HET GEUIIC OPRAPEN LkST. DE DOU \AXXZ HETT HC0T HET ALLE TE PAKKTE E5LUW CANK U :..MAAf&W cSOEDVINDEN f Hl)2ALSTBA ■ZOU VJA - VLEN VAN TRCnTS i X NAAM Dee het ^Vzal in eeoTt verlichte cSOEO VINDEN Die kSAtcEe&S H*. deugd hebben als hulp van Sinterklaas Maar de beste mensen doen wel eens rare dingen. En die nacht schoot het Zwarte Piet te binnen, dat hij ook wel eens school ziek wilde zijn. Huubje werd ervoor ge straft door niets in zijn schoen te krijgen. Maar een Zwarte Piet zet nu eenmaal geen schoen klaar. Hij is er juist om die van anderen te vullen. Zwarte Piet zette vastberaden zijn zak neer en bleed het dak af, in de dakgoot. Hij liet zijn benen naar beneden bengelen en keek vrolijk omlaag. Naar de verlichte straten, naar de auto's, die af en aan sto ven en naar de straatlantaarns. Nu kon hij eens alles rustig bekijken. Anders was hij altijd onafgebroken aan het werk. Wat miste hij eigenlijk veel, vond hij. Sinterklaas, die op zijn schimmel nader de, riep naar zijn Zwarte Piet. Hij vroeg zich af, wat zijn knecht daar in die dak goot deed „Ik ben ziek", zei Zwarte Piet. „Zo ineens?" vroeg Sinterklaas verwon derd. „Ik heb hoofdpijn" zei Zwarte Piet. Hij hoestte hard, net als Huubje had ge daan. Sinterklaas steeg van zijn schimmel af om Zwarte Piet te onderzoeken. Hij legde, net als Huubjes moeder bij Huubje had gedaan, zijn hand op Zwarte Piet zijn voor hoofd, hij voelde ernstig Zwarte Piet zijn pols en keek diep in Zwarte Piet zijn keel „AAAh" moest Zwarte Piet zeggen. Hij zei het heel hard, in de hoop flink ziek te lijken. Sinterklaas kon niets vinden. Piets keel zag er gezond, roze uit, zijn hoofd voelde koel aan en zijn pols klopte regelmatig. „Je mankeert niets" zei Sinterklaas. Maar toen verzon hij gauw een ander leugentje: „Ik heb kiespijn," kreunde hij en legde een hand langs zijn kaak. Maar Sinterklaas liet zich niet langer beetnemen. „Ik geloof, dat jij Huubje nadoet" zei Sinterklaas, „je bent schoolziek „Ik wil niet werken" zei Zwarte Piet. „En al die kinderen, die iets in hun schoen verwachten? Wil je die teleurstel len?" Zwarte Piet trok zijn schouders op. „Wat wil je dan doen, als je niet wilt werken?" vroeg Sinterklaas. Zwarte Piet ging er diep over naden ken. Wat wilde hij eigenlijk? Het liefste klom en klauterde hij. Wat hij het heer lijkst vond was door dakgoten lopen, over daken balanceren, langs regenpijpen glij den, op vensterkozijnen springen. Maar dat alles was immers al zijn dagelijks werk? Waarom moest hij dan schoolziek zijn? „Als jij je werk niet doet, komen we iemand te kort" ging Sinterklaas door. „Dat betekent, dat wij nog harder moe ten werken dan we al doen, want we heb ben niemand te veel." Weer trok Zwarte Piet zijn schouders op alsof het hem niet aanging. „En dan komen we nog niet klaar. We zullen dus al overdag moeten beginnen en pas de volgende morgen laat kunnen op houden, willen alle kinderen, die het ver dienen, iets in hun schoen krijgen." Zwarte Piet keek voor zich uit naar een dikke wolk aan de hemel. „De kinderen zullen ons dan bezig zien" zei Sinterklaas ernstig, „dat is niet leuk Het moet geheimzinnig blijven, het moet een verrassing voor hen zijn." Toen haalde Sinterklaas een boek uit zij wijde mantel te voorschijn. Een boek zo dun als een schoolschrift was het met een sombere, zwarte kaft. Dat was „het boek van de stoute kinderen". Het hoefde gelukkig maar dun te zijn, om dat er heel, heel weinig stoute kinderen bestaan. Het boek was bovendien voor meer dan de helft leeg en Sinterklaas zelf geloofde niet, dat het ooit vol zou komen. Sinterklaas nam zijn potlood en terwijl hij het boek op een schoorsteen legde mompelde hij, al schrijvend: „Naam en voornaam, Zwarte Piet, woonplaats, Span je, beroep, hoofdknecht van Sinterklaas". „Sinterklaas" riep Zwarte Piet uit, „ter wijl hij als een veer uit de dakgoot om hoog sprong, wat doet u nu?" Sinterklaas hoefde niet te antwoorden. Het was duidelijk voor Zwarte Piet, dat hij werd opgeschreven in „het boek van de stoute kinderen". Van schrik bleef Zwarte Piet stokstijf naast Sinterklaas staan. Angstig keek hij naar het akelige zwar te kaft, want Zwarte Piet wist héél goed wat het betekende als je in het boek kwam. Op het Sinterklaasfeest, als Sinter klaas het dikke boek van de zoete kinde ren had dicht geklapt nam hij langzaam „het boek van de stoute kinderen" ter hand en las treurig hun naam voor. Daar op moesten zij op zij van zijn stoel gaan staan, met hun rug naar de andere kin deren toe Zo moesten ze verder het Sin terklaasfeest achter hun rug, meemaken. Ze zagen niet welke spelletjes er ge daan werden, ze deden niet mee met het uitdelen van het lekkers, ze kregen niets, ze werden helemaal overgeslagen. En het vertrek van Sinterklaas konden ze alleen goed merken aan 't plotselinge zingen van „dag. Sinterklaasje, dag, dag". Dat alles stond Zwarte Piet dus nu te wachten, en plotseling riep hij: „O, nee Sinterklaas, ik zal weer werken. Ik ben niet meer ziek. Ik ben helemaal beter", (om te laten zien dat hij gezond was gooide hij meteen Wat heeft jumbo gedaan? Hij heeft een groot bord in stukken getrapt en nu staat hij er beteuterd bij te kijken. Kunnen jullie de stukken weer goed bij elkaar passen? Let maar op de vormen van de stukken, dan weet je wat er op het bord staat. utnjua^atq :Buissojdo wat cadeautjes uit zijn zak de eerste de beste schoorsteen in. Sinterklaas hief kalmerend zijn hand om hoog. „Kan ik zeker van je zijn, Zwarte Piet?" vroeg hij. „Zeker, zeker, lieve Sinterklaas", beloof de Zwarte Piet vurig, „schrapt u mij alstu- blief uit het boek van de stoute kinderen." Sinterklaas dacht even ernstig na. De rimpels in zijn voorhoofd gingen tot aan de rand van zijn mijter. „Iemand, die niet wil werken" overdacht hij hardop voor Zwarte Piet, „gooit alle» in de war. Zo iemand doet iets ergs, zo iemand hoort in „het boek van de stout# kinderen." „Ik werk al" riep Zwarte Piet gauw van af de volgende schoorsteen en vandaar sprong hij alweer verder. Hij werkte dubbel hard om de verloren tijd in te halen en als altijd voor de och tend klaar te zijn. Alle kinderen moesten een beurt krijgen. Ze mochten aan niets merken, dat Zwarte Piet bijna schoolziek was geweest. En dat hij haast in „het boek van de stoute kinderen" had gestaan, wel, dat mocht een knecht van Sinterklaas toch al lerminst gebeuren. 7 DEZ'JWVEWTER LIEGT, EDELE HEER-Vt DIE VUILE DIEF HEEFT 2E GESTOLEN ,'Jl I V HET 13 ALTJD AL EEN GE... WE ZULLEN DIE KOPERSTUKKEN ZELF LATEN ZEOGEN VAN WIE ZE ZUN VOORMANLAAT 'N GROTE GAK MH WATER^RREN6EN ZWUGAlS^v GE NIET WORDT NGESPROKEN RECHTER TIE BEKUKT CE STREM6 KOPERSTUKKEN LAMS EM ZEET... SWAN KATURSS SYNDtCATt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 19