SHIRLEY In de zeemanshuizen is het einde van het jaar de hoogseizoen-tijd PANDA EN DE MEESTER-BALLONNIST v«m m I! Rechter Tie De zeeman-van-thans is geen „dronken zwabber" meer; hij zoekt alleen huiselijkheid Al deze postzegels zijn na 31 december ongeldig %x 10 Ons vervolgverhaal door Charlotte Brontë -rlV mi*? door dr. Robert van Gulik WOENSDAG 30 DECEMBER 1964 •v.vy GELUKKIG NIEUWJAAR EUROPA lilM EUROPA I«1M 19° n l3Elï?ÏW7filf -"it '■laMEES* Koos de Gast 95) De laatste tijd had hij dikwijls op Fieldhead gewerkt; de openhartige, gulle manieren van juffrouw Keeldar bekoorden hem zeer. Caroline had hij van haar prille jeugd af gekend; zon der dat hij het wist was zij zijn ideaal van een dame. Haar lieve uiterlijk, haar manier van lopen, haar geba ren, de gratie van haar persoon en van haar kleding, maakten een kunst zinnig gevoel in zijn boerenhart wak ker. Hij vond het prettig naar haar te kijken zoals hij ook graag naar zeld zame bloemen of naar een mooi land schap keek. Beide dames waren op William gesteld, met vreugde leenden zij hem boeken, gaven he planten en zij hielden veel liever een gesprek met hem dan met vele grove, harde zelfingenomen mensen, die maat schappelijk ver boven hem verheven waren. „Wie was er aan het woord, William, toen je naar buiten kwam?" vroeg Shirley. „Een heer, die door u zeer gewaar deerd wordt, juffrouw Shirley de heer Donne." „Je weet blijkbaar waar je het over hebt, William. Hoe ben je er achter gekomen dat ik de heer Donne zo hoogacht?" Nou juffrouw Shirley er is soms een scherp en helder licht in uw ogen, dat u verraadt. U kijkt soms ge woon honend als meneer Donne in de buurt is." „Vind jij hem aardig, William?" „Ik? Ik mot niks van de hulppredi kers en mijn vrouw ook niet. Ze heb ben geen manieren; ze praten tegen arme mensen alsof ze vinden dat ze beneden hen staan. Ze zitten altijd op te snijden over hun ambt; het is jammer dat hun ambt hen niet ver heffen kan, maar dat doet het hele maal niet. Ik heb een hekel aan trots." „Maar jij bent ook trots op je eigen manier," viel Caroline in: „jij bent wat men noemt trots op je eigen huis; je wil graag alles om je heen mooi hebben. Toen je geen werk had, was je te trots om iets op krediet te kopen; als het niet voor je kinderen was geweest geloof ik dat je liever van honger was doodgegaan dan zon der geld naar een winkel te lopen; en toen ik je wat wilde geven, wat was het toen moeilijk om het je te laten aannemen!" „Dat is gedeeltelijk waar, juffrouw Caroline; ik wil altijd liever geven dan krijgen, vooral van mensen zoals u. Kijk maar eens naar het verschil tussen ons, U bent een klein, jong, slank meisje en ik een grote sterke man; ik ben wel meer dan twee keer zo oud als u. Het ligt dus niet op mijn weg, geloof ik, om van u iets aan te nemen om verplichtingen (zoals ze dat noemen) tegenover u te hebben; en die dag dat u naar ons huis toe kwam en mij naar buiten riep en mij vijf shilling aanbood, die u waarschijnlijk slecht kon missen want u hebt geen fortuin, dat weet ik op die dag was ik echt een re bel een radicaal een oproerling; en dat had u mij gemaakt. Ik vond het 'n schande dat ik, terwijl ik graag wilde en kon werken, in zo'n toestand was dat een jong meisje zowat van de leeftijd van mijn oudste dochter het nodig vond om mij haar paar centen te komen aanbieden." „Je was zeker erg boos op mij, hè William?" „Ja, zo'n beetje; maar ik heb u heel gauw vergeten. U meende het goed. Ja, ik ben trots en u ook; maar uw trots en de mijne zijn van de goeie soort wat wij in Yorkshire zinde lijke trots noemen waar zulke men sen als meneer Malone en meneer Donne niks van afweten Die van hen is vieze trots. Nou, ik zal mijn meisjes leren trots te zijn, zoals juf frouw Shirley daar en mijn jongen trots zoals ikzelf; maar ik zou wel es willen zien, dat een van hen werd zoals de hulppredikers. Ik zou kleine Michael een pak rammel geven als ik zag dat hij een spoor van dat ge voel toonde." „Wat is het verschil, William?" „U weet het verschil best, maar u wil mij een kans geven om het te zeggen. Meneer Malone en meneer Donne zijn bijna te trots om iets voor zichzelf te doen; wij zijn bijna te trots om iemand iets voor ons te laten doen. De hulppredikers kunnen het nauwelijks zover brengen, dat ze een beleefd woord zeggen tegen de men sen, die zij beneden zich vinden; wij kunnen het nauwelijks verdragen als er een onbeleefd woord wordt gezegd tegen ons door de mensen, die vinden dat ze boven ons staan." „Nu, William, wees nu eens nederig genoeg om mij naar waarheid te ver tellen hoe het je gaat in de wereld Gaat het goed?" Juffrouw Shirley het gaat mij heel goed. Sinds ik in het tuinmans vak ben met de hulp van meneer Yorke en sinds meneer Hall (ook een van de goeie soort) mijn vrouw aan een soort winkeltje heeft geholpen, heb ik niks meer te klagen. Mijn ge zin heeft genoeg te eten en genoeg kleren; mijn trots zorgt ervoor dat ik kans zie zo nu en dan een pond te sparen voor slechte tijden, want ik geloof dat ik liever dood zou gaan dan steun te vragen aan de parochie En ik en de mijnen zijn tevreden; maar de buren zijn nog arm: ik zie heel wat ellende." „En als gevolg daarvan is er zeker nog ontevredenheid?" vroeg juffrouw Keeldar. „Als gevolg daarvan u hebt ge lijk als gevolg daarvan Mensen die hongerlijden kunnen geen tevre den of rustige mensen zijn. Het land is niet in een veilige toestand; dat kan ik u zeggen!" „Maar wat kan er dan gedaan worden? Wat zou ik nog meer kun nen doen, bijvoorbeeld?" „Doen? u kan niet veel doen, arm, jong meisje! U hebt uw centen gegeven; u hebt uw best gedaan. Als u uw huurder, de heer Moore, naar Botany Bay zou kunnen transportere ren, zou u misschien nog iets beters doen. De mensen hebben een hekel aan hem." „William, schaam je!" riep Caroli ne met warmte in haar stem. „Indien de mensen een hekel aan hem heb ben, is dat hun schuld, niet de zijne. De heer Moore heeft zelf aan nie mand het land; hij wil alleen zijn plicht doen en zijn recht handhaven: het is verkeerd van je om zo te praten!" „Ik zeg wat ik denk. Hij heeft een koud, ongevoelig hart, die Moore." „Maar," viel Shirley in, „stel nu dat Moore het land uit gedreven werd en dat zijn weverij tot de grond toe vernield was, zouden de mensen dan meer werk hebben?" „Ze zouden minder werk hebben. Dat weet ik en dat weten de anderen ook; en er zijn heel wat brave jon gens. die wanhopig worden door de zekerheid dat, wat ze ook proberen, ze er toch niet beter van worden en er zijn heel wat slechte mannen om hen naar de duivel te leiden; schur ken, die zich „volksvrienden" noe men en die niks van het volk weten en die zo oneerlijk zijn als Lucifer. Ik heb zowat veertig jaar in de wereld geleefd en ik geloof dat „het volk" nooit andere ware vrienden zal hebben dan zichzelf, en twee of drie goeie mensen in verschillende stan den, die vriend zijn van iedereen op de wereld. Als geheel genomen is de menselijke natuur één bonk zelfzucht. Er zijn er maar heel weinig, maar een paar uitzonderingen hier en daar, nu en dan, zoals u tweeën jonge men sen en ik, die uit een verschillende omgeving komen en elkaar toch kun nen begrijpen, zonder onderdanigheid aan de ene of hooghartigheid aan de andere kant. Hun die uit politieke motieven denken dat ze vrienden zijn van een klasse, die lager is dan hun eigen, moet je nooit vertrouwen; ze proberen altijd van hun minderen werktuigen te maken. Wat mij betreft, ik wil voor niemand z'n plezier be schermd of misleid worden. In de laatste tijd zijn ze met voorstellen bij mij gekomen, waarvan ik wist dat ze verraderlijk waren en ik heb ze de mensen, die er mee aan kwamen, in hun gezicht gesmeten." „Wil je ons niet vertellen wat voor voorstellen?" „Nee, dat doe ik niet; dat zou niets opleveren: het zou ook geen verschil maken; hun die het aangaat kunnen wel op zichzelf passen." „Ja, wij kunnen op onszelf passen," zei een andere stem. Joe Scott was komen aanslenteren uit de kerk om een luchtje te scheppen en daar stond hij. (Wordt vervolgd) ZE WAREN niet thuis met Kerstmis, zij zijn het ook niet met oud en nieuw, de opvarenden van gemiddeld zo'n 300 buitenlandse zeeschepen in de Rotterdamse haven. Niet thuis, hoewel: de romantiek van het zeemansleven wil dat het thuis van de zeeman op zee ligt, ergens wijd weg varend op een oceaan van haven tot haven. Een schip voor de wal is een dood ding. Als het gebrom van de machines is verstomd is het onwezenlijk stil aan boord. Als op de kade het werk stil ligt en de gangway alleen maar uitloopt in een groot brok ondoordringbare duisternis op de kade, dan is dat huis kil en koud, zonder één vleugje gezelligheid. De dagen op een stilliggend schip duren lang. IN DE Rotterdamse zeemanshuizen weten ze dat. De dagen tussen kerst en oud en nieuw zijn bijzonder druk. Voor de zeeman-aan-wal zijn die huizen met de altijd openstaande deur het toevluchtsoord om te ontkomen aan de lange, lege verveling. Die andere romantiek van het zeemansleven, dat hij een man van Jan Plezier is en zo gauw hij vaste wal onder de voeten voelt, aan de zwabber gaat, bestaat niet meer. De zeeman is een andere dan die van pakweg twintig jaar geleden. Hij is geen ruige figuur meer, die het aan wal niet langer kon harden, die het avontuur zocht of de vrijheid. Hij is een vakman, zeeman om puur zeeman te zijn. Het glinstergoud van tingeltangel en danslokaal trekt hem niet meer. Goed, er zijn er nog een paar op Katendrecht en ze zijn vol, maar hoe groot is hun bezetting vergeleken met die tienduizenden kerels, die „in de haven liggen"? HET KARAKTER van de zeeman is veranderd. Als hij in een haven ligt verlangt hij evengoed als de landrot naar simpele huiselijkheid. Hij wil een plek, waar hij rustig een telefoon kan pakken om een paar minuten met zijn huis te bellen. Hij wil een adres op de wal; een plek waar post ligt, omdat men weet, dat hij daar altijd wel weer een keer terug komt. Dat is het zeemanshuis geworden: een plek waar hij op een goede dag weer thuis is. Zo'n wilde vaarder is maanden lang onvindbaar, zwervend met zijn schip waarheen zijn lading hem voert. Maar er is dat adres. Veerhaven Rotter dam, of Stella Maris Rotterdam, of Noors Zeemanshuis, of Duits Zeemanshuis, of Deens, of Engels. Daar staat overal een houten kast in de hal met een glazen ruit, misschien wel de meest karakteristieke plek in dat zee manshuis. Brieven, vreemde postzegels. Die brieven mogen er lang inzitten, de afzender weet, dat José of Pietro, of John of Juan, of gewoon Willem ééns die brief zal afhalen. En ook de Inspecteur van de Belastingen stuurt zijn blauwe enveloppen om in dat brievenkastje te zetten: ook hem ontloopt de zeeman niet Acht uur 's avonds is kof fietijd in alle zeemans huizen, en aan liefhebbers geen gebrek. Stoere zeelui uit alle Werelddelen, maar ook het jongmaatje, dringen samen rond de toog, waar moeder" of een van haar assistenten de kommen vult. Nog maar heel weinig zeevarenden zoeken aan vreemde wal vertier bij drank en vrouwen, de mees ten van hen gaan regelrecht naar „het huis", waar zij slapen, een kaartje leggen, moeder-de-vrouw opbellen, biljarten en pingpongen, net zoals de landrot dat ver van honk pleegt te doen. Zij vinden er simpele hui selijkheid en vele vrienden, zeelieden uit andere landen. DHB to., Achter alle ramen van het zeemans huis brandt licht; licht dat gezellig heid en geborgenheid betekent. HET ZEEMANSHUIS. Vroeger heette dat Tehuis voor Zeelieden en dat zegt over de oorsprong eigenlijk alles. Het herinnert aan de karige vooroorlogse jaren, toen zo'n tehuis in den vreemde een brok liefdadigheid was, een gunst. Een tehuis om hem uit de kroeg te hou- iWVWVIAA .'/tfViAlVWWWkW<A/I^UW/.| CCK MARTEN TOONDER NEDERLAND 6 4 C NEDERLAND 30*9 C NEDERLAND 12 C NE DÈRTAN D 30 C 12 9 C 26. Het was een hele toer, om al die gaatjes in de ballon te plakken. Bovendien maakten de spechten er vliegensvlug steeds weer nieuwe bij. Een der dieren beperkte zijn gepriem zelfs niet tot de ballon, zoals Panda merkte, toen hij plots een venijnige prik van achteren kreeg. Nu is Panda een zachtmoedig baasje, dat niet gauw vechtlustig wordt, maar er zijn grenzen! „Nu is het uit, lelijke prikvogel!" riep hij uit. „DAAR! Dit krijg je van me terug!" En tegelijkertijd trof hij tijn aanvaller met een tube solutie. Dit wekte weer de woede van het diertje. Het zwenkte en ondernam een duikaanval en zijn makkertjes sloten zich bij hem aan. Panda wachtte de aanval van de formatie vliegende priemen niet af. „Help"! riep hij, in de mand wegdui kend. „Jaag ze weg, meneer DickZit nou niet te lachen!" Maar de ballonnist had weer een van zijn lach buien gekregen, waardoor hij niets anders kon doen dan schudden. „Z-z-ze moeten j-jou.haha.hebben!" proestte hij. „Maar., haha, dat b-brengt me op... hahaha.. op een ideel" In BurgheadfSchot- land)viert men het nieuwjaarsfeest pas op12januari:-Ditis een overblijfsel uit de tijd dat men ereen andere tijdrekening had Het eten van lekker, nijen opoudejaarsa. vond stamt uit de tijd dat men geloofde door; het eten van speciaal voedsel geluk envoor. spoed te verwerven. Bij de Eskimo's be gint het nieuwe jaar inde herfst, bij de Ca. lifomische Indianen In China viert men 2 weken in de zomer nl.injuli nieuwjaar In Rusland wenst men elkaar geen ..gelukkig nieuwjaar!'maar"Met het nieuwe jaar nieuw qeluk"(..Snovymgo- Bij de Monghosan op Borneo maqmen met nieuwjaar 15 dagen en nachten niet i's novym scast'em"). den, zoals er tehuizen waren voor on- behuisden. Het is nu zijn thuis. Een zeemanshuis hoort bij de outillage van een haven. Waar de zeeman komt, moe ten ze staan. In Rotterdams Europoort, zo'n dertig kilometer van de binnenstad een nieuw havengebied waar honderden tankers komen die te kort voor de wal liggen om naar de stad te kunnen gaan is midden op die zandvlakte een Noorse kapel gebouwd, ligt een oude bark van het Engelse Zeemans huis, vlak naast de steiger. ERGENS in die wereldhaven vindt elke zeeman een beetje z'n thuis. Voor de Engelsman staat de plumpudding ge reed, de Duitser zit onder de Weih- nachtsbaum, het Nederlandse Zeemans huis ontvangt zijn mannen op een grote rondvaartboot omdat het huis te klein is. En achter het van Fins hout ge bouwde Finse kerkje met banken voor 25 man vindt de Fin zijn saunabad. Al die zeemanshuizen hebben iets eigens, hun eigen sfeer, die aan het eigen huis herinnert. Ze wonen er. De grote zee manshuizen hebben honderd bedden. Er zijn de kleine ruimten, met een rustige hoek om een brief te schrijven, achter brede ramen die op de rivier uitkijken, op de Rotterdam en de Nieuw Amsterdam als ze binnen zijn. Er is de speelzaal met een biljart of een tafel tennistafel. Ze zitten er van velerlei nationaliteit bijeen: de Spanjaarden en de Zwitsers, de Portugezen en de Ita lianen. Allemaal spreken ze de ene taal van de zee en allemaal brengen ze iets mee van zichzelf. De Grieken dammen heel anders dan wij, de Spanjaarden kaarten graag, de zeeman uit de Balkan zit met een schaakspel voor zich. Ze lezen allemaal hun eigen kranten. DE HUIZEN hebben hun vaste klan ten. Ze zien elkaar soms maanden niet, maar ze zijn vrienden van elkaar. Sche pen komen elkaar ook over de hele wereld tegen. Beneden in de hal hangt een schoolbord, waarop met krijt van dag tot dag wordt geschreven welke schepen met een Spaanse bemanning binnen zijn. Want Spanjaarden zoeken elkaar overal op. Neem één zo'n wille keurig tafeltje in het Nederlandse zee manshuis, luister naar dat wonderlijk mengelmoes van talen, dat van alles een beetje heeft en internationaal is als Esperanto. Vijf man: een Zwitser, een Nieuwzeelander, een Schot, een Portu gees, een Nederlander. De Griek damt een potje tegen de Portugees, het bil jart is voor twee Argentijnen. Veel zee lieden wónen hier gewoon als hun schip binnen is. De honderd bedden per huis zijn voortdurend bezet. Voor een luttel bedrag heeft de zeeman er logies en volle kost en in de brandkast liggen tientallen spaarbankboekjes. MISSCHIEN is er in het ene huis meer te doen dan in het andere. Het ligt aan de instelling, die het huis heeft opgezet. In het ene staat huiselijkheid voorop, in Stella Maris hebben de pastoors dit jaar een nieuwe kestrevue opgevoerd en komen nu, als alle 52 andere zaterdagen per jaar, een hon derd Rotterdamse meisjes dansen. Ze spreken Spaans of Engels. Het is een dansfeest zonder vaste vriendschaps banden. Elk jaar belanden er zo'n 700.000 zee lieden in de Rotterdamse haven, een stadsbevolking. Elk jaar wordt het drukker en steeds meer schepen liggen voor de wal. De haven rust en op die ruim 350 schepen is het stil. De deur van de zeemanshuizen echter staat altijd open. Vroeger stond er al leen een tabakspot op tafel, waaruit ze allemaal hun pijp mochten stoppen. Dat was de enige geste op het sokken stoppen na. Dat is er overigens met die nylonsokken ook niet meer bij. Maar knopen aanzetten, dat is gebleven NIET PATJK WEET,EDELACHTBARE10PIN6 V r*HS*toetn WAS DE ENIGE DIE HEM GEREGELD KWAM OPZOEKENJ DE HEER 10 ZAL 0N5 KUNNEN ZEGGEN OF SOENG VIJANDEN HAD. VIJANDEN...? SOENG HAD GEEN VUANDENHU WAS EEN FUNE ROYALE KEREL! DIE ARMOEDZAAIER10PING, DIE MOET U PAKKEN! HU KWAM ALT'JD GELD BU SOENG LENEN, EN H'J HEEFT HEM VERMOORD... EN DIE NARE MEID UIT DE WILGENWUK HEEFT HEM GEHOLPEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 10