Het Burgtheater op een top met Kortners regie van Ibsens „John Gabriel Borkman" Toneel in Wenen (2) Gevarieerd disconieuws Een der grootste voorstellingen sinds Reinhardt t Publicaties over Litteraire Kanttekeningen EEN DOCUMENTATIE, EEN LEVENSBEELD EN FACSIMILE-UITGAVE ZATERDAG 2 JANUARI 1965 Erbij PAGINA TWEB EIGEN HERINNERINGEN en belevenissen zijn door de schrijver in dit lale stuk verwerkt, wiens vereenzaming in zijn huis even groot moet zijn ge weest als die van Borkman en zijn vrouw. En ook Ibsens moeder die gelijk deze Gunhild stamde uit „het betere milieu', schijnt evenals zij geleden te hebben van roekeloze speculaties van de vader en het als gevolg on vermijdelijk bankroet. Wie is deze John Gabriël Borkman? Een pendant van Nietzsche's „Übermensch"; een man die zich verheven achtend boven gang bare begrippen als „goed" en „kwaad" meent het recht te hebben om ie beschikken over hem als bankdirecteur toevertrouwde gelden. Immers zijn voorstellingsvermogen zegt hem dat, mèt het aanboren van steeds meer bron nen, het bouwen van fabrieken en voortgaande industrialisaties, een toenemende welvaart de gehele wereld zal ten goede komen, waardoor slechts tijdelijk ontvreemde gelden eerlang met rente kunnen worden terugbetaald. Wèl heeft hij zijn verduisteringen met enige jaren celstraf moeten boeten gevonnist door kleine wetsdienaars, die uiteraard onmachtig waren hem in zijn hoge vlucht te volgen maar thans staat hij gereed om na de zeker komende rehabilitatie zijn gaven opnieuw in te zetten voor de mensheid, die hem met ongeduld verbeidt Henny Schoute Doris Day em Gary Grant populairste filmsterren C. J. E. Dinaux WVWWVWV(nWW«MmfMmWIMMMMWWMAMVWM Paula Wessely als Ella Rentheim en Alma Seidler als Gunhild Borkman in Ibsens „John Gabriel Borkman" HET BURGTHEATER HEEFT met Ibsens „John Ga briel Borkman" drama uit zijn ouderdom een lof ge oogst, waarmee Wenen overigens zeer karig pleegt te zijn: die van een voorstelling te hebben uitgebracht, zoals er sinds Reinhardts dagen maar weinige meer zijn gegeven. „De Burg' is daarvoor de hoogste dank verschuldigd aan regisseur Fritz Kortner, beruchtste lastpost onder de vak lieden, die het kunnen weten; men heeft hem dan ook een leven lang op een regie in de eerste schouwburg van Oostenrijk laten wachten. Maar hij heeft thans zijn kans gegrepen om te tonen, wat er in al die jaren is verzuimd. Twee maanden is er aan dit sombere familiestuk van langs elkaar heen levende en gefrustreerde mensen door hem met de ter zijner beschikking staande eerste krachten van de Burg geschaafd, gevijld en gepolijst. Tot deze tot in elk detail doordachte en, naar de tekst, ten dele omgewerk te voorstelling voor het voetlicht kwam. Een voorstelling, die de figuren uit het 19de-eeuwse drama boven zichzelf uit deed stijgen en in een vertoon van groot-menselijke waarden, gedemonstreerd aan deze noodlots-gestalten van onbetwist formaat, de steeds weer gestelde vraag of Ibsens casusposities en problemen de jeugd van vandaag en morgen %iog wel kunnen interesseren, tot een volstrekt overbodige heeft gemaakt. OPGAANDE IN DEZE schijntoestand heeft hij in vroeger jaren de liefde ver raden van Ella Rentheim, die hij op offerde aan zijn loopbaan. Om later een huwelijk aan te gaan met haar eerzuch tige zuster Gunhild, die nu (de strijd van de beide zusters om dezelfde man is vóórgeschiedenis van het stuk) haar dagen slijt in afzondering van hem in hetzelfde huis, vervuld van haat jegens hem, die haar eer en goede naam ver gooide. Ook zij leeft uit de kracht van een volkomen voze illusie: nog eens gewroken te zullen worden door Erhard, haar zoon, om de smaad, haar door John Gabriël aangedaan. Terwijl daarnaast tante Ella, die deze Erhard liefderijk heeft grootgebracht, toen het lot zich keerde tegen de voortaan van haar financieel afhankelijke vader, haar eigen verwachtingen koestert om trent de jongen. Want op zijn affectie rekent zij, als zij.nu door een ziekte ten dode opgeschreven na jaren van afwezigheid terugkeert naar Borkman's huis. Zoon en neef blijkt echter doof voor de steun van het verleden. Hij wil slechts leven bij de gratie van het heden, dat hem gelukkig moet maken in de persoon van de jonge Fanny Wil ton, „femme fatale", die hem nader hand zal meetronen van huis. Het stuk telt daarnaast nog een niet onbelangrijk personage een van Ibsens altijd sterk getekende figuren van het tweede plan. Het is de hulp schrijver van Borkman's Bank, Foldal, door zijn vroegere chef ook al volledig „uitgekleed", maar die deze toch in verering en genegenheid blijft toege wijd, zolang Borkman van zijn kant in hem een dichter ziet. Een schone droom te meer in dit spel van louter illusies en een, die Borkman zijn ex-onderge schikte gaarne laat, wanneer deze zijn voormalige superieur, die zijn enig ge zelschap is, maar geregeld blijft be zoeken. De oude Foldal gaf Ibsen WE KENDEN ALLEEN haar stem. Die klonk vaak door de radio. En altijd met een bepaald lied: „The French song" ook wel „Quand le soleil dit bonjour" genoemd. Haar plaat klom en nog steeds was er weinig meer over haar bekend dan dat ze Frans-Canade- se was, er meer Frans dan Canadees uitzag, en omstreeks dertig jaar oud. Haar stem: als van een jonge Edith Piaf. Toen de plaat dan tot de „Top tien" ging behoren kwam er eindelijk een foto en een biografie. Canada stuur de een slechte foto (waar ligt Neder land?) en een lijstje met biografische gegevens. De platenmaatschappij in Ne derland slaakte de bekende zucht van „The French song" (met op de keerzij de „Sit down and write a letter to me") opgenomen. Zij zingt de French song half in het Frans, half in het Engels. De plaat werd eerst in de V.S. op de markt gebracht. TOEN HET LIEDJE bij de Top 50 hoorde, was de beurt aan Canada. Het werd een „topper" en enkele maanden na de introductie, kreeg Lucille haar gouden plaat. Er waren meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Na Cana da: Australië. Ook daar kreeg de French song een eerste plaats op de hitparade. In september kwam de French song naar ons land. IN MAASTRICHT begon haar victo rie. Binnen korte tijd was het plaatje nummer een in het zuiden. Inmiddels is de French song ook in de andere de len van ons land ingeburgerd. Succes, vóór iemand ook maar iets van haar af wist. The French song is vrij sub tiel gezongen, goed gearrangeerd en ondanks het feit dat het liedje bij de top tien behoort niet van het ge bruikelijke tienager-genre. Inmiddels kwam er nog een single van Lucille Starr uit en een langspeelplaat met twaalf nummers. (The French song: London FLX 31.36). EERDER NOG dan Lucille Starr hier doordrong, had Anneke Grönloh het liedje („Als de zon verkleurt tot oranje") op haar platenrepertoire. De tekst was inmiddels door haar platen maatschappij die ook Lucille Starr uitgeeft gekocht en vertaald. Verder is er nog een 17-jarig Rotterdams meis je, Yvonne Tolenaar, dat probeert er iets van te maken. Maar dit blijft bij een bijzonder ongelukkige imitatie. Ten slotte blaast Willy Schobben de French song op zijn trompet. Voor het derde achtereenvolgende jaar zijn Gary Grant en Doris Day uit een opinie-onderzoek van het tijdschrift Box Office te voorschijn gekomen als de populairste filmsterren van de Ver enigde Staten. Grant is thans voor de 19de maal gerangschikt onder de 12 populairste filmsterren der Verenigde Staten. Do- ris Day staat voor de 13de maal op de lijst van de 12 populairste filmactrices. Lucille Starr verlichting toen de post dit bracht. Ein delijk dan konden de wachtende publi citeitsmedia nieuwsgierig naar de zangeres met die intrigerende stem de gegevens worden verschaft. Die me dia op hun beurt konden het publiek op de hoogte stellen. OVER HAAR, LUCILLE STARR, het volgende: Het gebeurt maar zelden in de wereld van de lichte muziek dat de eerste plaat van een artiest(e) zonder een reclamecampagne (lees: groots opgezette) een miljoenenoplage haalt. Een van de weinigen die dit toch pres teerde is Lucille Starr. Een zangeres, die samen met haar man Bob Regan zong onder de naam „Canadian sweet hearts". DE ONTDEKKERS van Lucille Starr's stem waren de Amerikanen Herb Alpert en Jerry Moss van A. en M.-productions. Zij haalden haar naar de westkust en in Hollywood werd bovendien een ontroerende scène in de pen, als het echt gebleken dichterschap over deze getrouwe vaardig wordt in zijn visie op de toekomst van zijn kind: een meisje dat op dwaalsporen ge leid mede tot het gezelschap van Erhard en Fanny gaat behoren. OVERZIET MEN DE VIER AKTES, afwisselend spelend in Gunhilds en John Gabriëls domein, om ten slotte (althans bij deze regisseur!) op te stijgen naar het dak symbolisch hoogtepunt, waar Borkman de dood zal vinden na te zijn ontstegen aan de hem ontrouwe aarde dan is er een aaneenschakeling van waarlijk groot toneel. Noemen wij daarvan allereerst het weerzien der twee zusters: de in haar schaamte ver kilde en verbitterde echtgenote en haar tegenpool, die de kachel niet van node heeft, omdat zij alle teleurstellingen ten spijt zelf warmte uit bleef stralen. Daar is ook de scène van de in zijn grootheidswaan gevangen Bork man tegenover zijn aanvankelijk onder danige bediende; tot het moment dat deze hem verlaat, omdat zijn zelf respect niet langer gedoogt met zich te laten spotten. Een dialoog, die wordt gevolgd door de samenspraak van Ella en John Gabriël: scène van de grote, „rekening en verantwoording", van de in zijn hoogmoed gevangen dwaze, die zijn geluk verspeelde aan een hersen schim en de vrouw, die op dit geluk bleef hopen, omdat zij haar geloof be hield in de ander, maar nu weet, dat zij door hem onherroepelijk haar be- Hierbij het slotartikel van onze medewerker mr. M. van Doorninck over zijn bezoek aan de Weense schouw burgen. stemming heeft gemist. In de derde akte (het slot is zwakker) brengt de schrij ver alle van elkaar vervreemde ele menten voor één keer tezamen. Om uiteindelijk de drie berooide hoofd figuren, die hun illusies ten onder zagen gaan, achter te laten in het uit zichtloze Niets. Wanneer de door hen aanbeden Erhard de deur achter zich heeft dichtgeslagen, in de hoop ergens anders iets te vinden van Geluk. En van deze, John Gabriël Borkman rest voor de toeschouwer uiteindelijk ook nu weer dat mysterieuze soms bijna spookachtige, maar altijd ruimte om zich heen verspreidende Licht, waarin Ibsen, de waarheidzoeker, zijn groot- geziene mensen in hun klein bestaan telkens wist te vatten. ALLE SPELERS HEBBEN tot het weislagen van deze Ibsen-avond het hunne bijdragen. Allereerst Balser als de in zijn waanwijsheid verstrikte gevangene, wiens veelzijdigheid o.m. hieruit kon blijken, dat bij hem de komedie tegenhanger van de trage die elk moment om de hoek kwam kijken. Almer Seidler gaf als Gunhild minder de meedogenloze hardheid van de rol als ware deze periode reeds voorbij als wel de afstomping en het uit diepe ontgoocheling voortkomende verval. Een, wier levenslicht al vrijwel is gedoofd als het stuk begint en die tot schaduw werd van degene, die zij vermoedelijk eens was. Paula Wessely speelde Ella Bentheim en zij deed dit van begin tot het eind grandioos. De milde wijsheid, die Ibsen schonk aan deze rol, blijft in Wessely's houding, gebaar en stem voor altijd onvergete lijk. Een vrouw, die bij het incasseren van slag op slaig altijd nog zachte tonen vindt en die geen ogenblik doet ver geten hoe liefdevol dit leven onder een gelukkiger gesternte zou zijn geweest. Ook de nevenrollen voorzover men daar hier van spreken mag ver dienen de hoogste lof. Anton Reimer om zijn innige van poëzie doordrenkte Foldal en Knut Koch als de jonge Erhard, beducht voor de bedomptheid van dit, hem verstikkende, milieu en zich dus graag voegend naar de char mes van de coquette Fanny (Sonja Sutter), die hem weglokt en lonkt naar aantrekkelijker contreien. Hulde ook aan Jörg Zimmermann voor de in zijn decors verbeelde druk, waaronder de vereenzaamden iri dit huis van ver vallen grootheid hun einde voelen naderen. Maar ons laatste woord van dank is gielijk het eerste voor Fritz Kortner, wiens geniale blik, ge paard aan een door jongeren nauwelijks geëvenaarde werkkracht, deze zoveel ste revelatie van de „verouderde" Ibsen mogelijk maakten. M. van Doorninck TER GELEGENHEID van de honderdste verjaring van Herman Gorters geboortedag (26 november) is een drietal publikaties verschenen, waarvan elk de persoon van de dichter, meer dan tevoren mogelijk was, in het licht stelt van zijn werk en, omgekeerd, aat werk doorstraalt met het licht van deze fel aan zijn levens- en gelukspassie opge brande mens, een natuurverschijnsel van een zo onge woon lijfelijke ontvankelijkheid en geladenheid als onze litteratuur voordien noch nadien heeft gekend. Onder de titel „Twintig gedichten in handschrift" heeft Garmt Stuiveling in een door Uitgeverij Meulenlwff uiterst ver zorgde uitgave „alle lyrische poëzie van Gorters hand uit de jaren tussen ongeveer 1888 en ongeveer 1903, voorzover deze als autograaf bewaard is gebleven" bijeengebracht. Enno Endt publiceerde na een toegewijd speurwerk van vijftien jaar een taak waartoe hij zich uit voorliefde voor de dichter Gorter aangespoord voelde zijn bij Uitgeverij Polak en Van Gennep verschenen „Documentatie over de jaren 1864 tot en met 1897", „het verhaal der alledaagse werkelijkheid, waarin het ongewone dichtwerk Mei, en Verzen, en De school der Poëzie ontstond; en dat verhaal verteld door wat er van die werkelijkheid destijds op schrift gekomen is; zonder mijn parafrase of mijn oordeel": brieven dóór Gorter geschreven, brieven aan Gorter gericht (des te zeldzamer als men er zich rekenschap van geeft, dat er van de door de dichter ontvangen correspondentie weinig bewaard is gebleven), brieffragmenten over Gorter, dag- Herman Gorter die op 26 november j.l. honderd jaar geleden geboren was. Ter gelegenheid van dit jubileum is een drietal uitgaven verschenen. blad- en tijdschriftbeschouwingen betrèffende Gorter, die, verspreid verschenen, een beeld gaven van zowel de hoge waardering als het volslagen onbegrip voor een poëzie, die een vernieuwing in de vernieuwing van Tachtig, een experi ment op leven en dood met het poëtische woord betekende. En als derde dan, chronologisch aansluitend bij de omvang rijke documentatie van Enno Endt, het levensbericht over Gorter in de tweede helft van zijn leven, dat wil zeggen in zijn jaren van vurig geloof in de komst van „een Nieuwe Menschheid"in een wordende gemeenschap op socialis tische grondslag, zoals de dichter zich de verwerkelijking daarvan als hoogste ideaal had gedroomd en gedicht: het eveneens bij Polak en Van Gennep verschenen opstel „Wis selend Getij" van Jenne Clinge Doorenbos, erfgename van zijn nalatenschap, die Gorters hooggestemde verwachting van een aanstaand menszijn-in-geluk de „dichterlijke en politieke activiteit in Herman Gorters leven" authentiek te boek stelde. IK MOET MIJ IN HET BEKNOPT bestek van een enkele kroniek beperken tot één van deze uitgaven, wil ik de andere niet te kort doen, en kies in de opeenvolging van publikatie de door Stuiveling samengestelde en ingeleide bundel, met de toezegging, in een volgende kroniek terug te komen op hetgeen ik hier terloops over het onthullende werk van Endt en het uit Gorters brieven opgeroepen beeld van de „dichter - socialist" in het geschrift van mejuffrouw Clinge Doorenbo» te berde kon brengen. Vóóraf nog een citaat uit de inleiding van Enno Endt bij het laatstgenoemde opstel, een uitspraak die naar mijn mening zo karakteristiek de kern van Gorters wezen raakt, dat ze aan de door Stuiveling gebundelde handschrif ten een reliëf te meer geeft: „Als men", schrijft Endt, „na lezing terugkeert tot de eigen interessen en ambities, in een wereld die alle vaart van idealisme heeft verloren, heeft men met verwon dering de resonans van een eigen ver langen ervaren. Men behoudt een her innering aan kracht en zuiverheid, bij argeloosheid en wellicht heldhaftigheid van deze eenzame, die zijn leven veil had voor een ènder denkbeeld dan zich zelf: nu eens eenzaam schrijvend in een huis diep in de duinen, waar poëzie werd geboren, dan weer voor volle za len sprekend op partijcongressen, waar historie werd gemaakt." Argeloze heldhaftigheid, krachtige zuiverheid, eenheidsverlangen, geluks- honger, levensdrift, een bijna bronstig begeren naar licht, licht als muziek, licht als innerlijke en maatschappelijke helderheid, licht als taal, licht als lief de, wat daaruit aan poëzie is voort gekomen, aan poëzie is veroverd op de menselijke tweespalt, zal blijven voort bestaan als een titanische poging om nog eens in het woord van de dichter de volheid van het leven met alle zin nen te omvatten, voordat ze voor onaf zienbare tijd versplinterd zou worden in de greep van de technische over macht. „Mei" was een afscheid, niet al leen van de jeugd, maar van het leven als uitzinnige geluksdroom. Met de ui terste inspanning van zijn dichterlijk vermogen heeft Gorter, nadat hij aan het strand van zijn levenseenzaamheid zijn „kleine Mei" bedolven had zien liggen, getracht de verloren eenheid Herman Gorter weer op te roepen en er zich met al zijn vezels aan te verzadigen om het te kunnen uitdragen, die verrukking van lichaam en ziel, om deze als verwerke lijkte waarheid te verhevigen tot abso lute poëzie. IN DE ZOGENAAMDE „sensitieve verzen" uit zijn nog individualistische periode, waartoe de in facsimile ge bundelde gedichten in Stuivelings uit gave grotendeels behoren, heeft Gorter de taal onder de hoogspanning van zijn priapisch geladen Pansdrift geplaatst, bijna, bijna krampachtig, bijna met de moed van de wanhoop. De beweging van Tachtig mag als een „begin", als een doorbrekende dageraad van onze poëzie en ons proza te boek staan, het lijkt me niet onmogelijk, het lijkt me zelfs waarschijnlijk dat later deze kort stondige onstuimige opbloei zal worden gezien als een hoog-uitslaande levens vlam vóór het invallen van een duister nis, als een betoverende apotheose. Nooit meer is de eenheid van leven zo onmiddellijk tot poëzie geworden als in de grootse jaren van dit réveil. Kloos verdwaalde dieper en dieper in de zelf verheffing van zijn „binnengedachten", Verwey vond een anker in zijn Spino- zistisch-wijsgerige levensbeschouwing, Van Deyssel trok zich terug in een ge pantserde levensaristocratie, van Eeden handhaafde zich in het reservaat van zijn adelende mystiek. En zij die na hen kwamen? Geerten Gossaert vond in een intellectueel-doorkruiste, christelijke le vens- en maatschappijbeschouwing een bedding of moet men zeggen: een Procrustusbed voor zijn dialectisch denkleven, A. Roland Holst zoch een goed heenkomen in het Elysium van zijn voor-menselijke droomverbeelding, Bloem keerde dieper en dieper tot zijn heimwee in, Van Eyck ontworstelde zich moeizaam aan „de getooide dool hof", Leopold dook naar binnen gekeerd weg in de gevoelsverfijning van zijn voorname vermoeidheid het feest der zinnen was voorbij, de geluksdroom was ten einde gedroomd. GORTER HIELD OOK IN zijn onver vuldheid, krèchtens zijn onvervuldheid, stand: zijn poëzie bleef in alle stadia die hij doorworstelde een liefdesver- bond, ruimer steeds, allen omvattend. Hij werd er vervoerd de tekenen van gewaar in al het verhevene, heldere, tedere: in wolk en vogel, kristal en wa ter; de zee werd tot golfslag der vrij heid, de wind tot bevrijder, de poëzie tot de komende, eigenlijke taal der mensen, voor wie hij als eersteling de woorden wilde bezielen. Dat is juist het indrukwekkende, het inwijdende van de eerste versies der handschriften, die Stuiveling bijeenbracht: het is de leven de hand die schrijft, het schrift dat het wordende gedicht in beeld brengt. Elk doorhaling, elke toevoeging en in-de- plaats-stelling is, zoals Stuiveling het treffend formuleert, een cardiogram en samen vormen ze „de zichtbare en zin rijke merktekens van een meeslepend taalavontuur, dat aanvangt met een gelukkige vondst en zelden eindigt al vorens uit een grillige veelheid van va rianten het stadium van voltooiing bin nen bereik schijnt te zijn gekomen". Zo In dit fijn-geschreven, duidelijke en dui- dende handschrift, werd „het sidderend verlang dat nu gaat breken," dat in wanhoop om een „liefde die geen hoop, maar als de zee, eindelozen loop" heeft en niet ophield om het woord te doordringen met een onbreekbare ge- lukswil, geobjectiveerd, tot in het „sneeuwig sterven" der late jaren toe. Men kan de tekens van de hand die schreef en aarzelde en zich vermande vergelijken met de gedrukte teksten, die voor het merendeel in de Verzamel de Gedichten bijeenstaan een drietal werd voor het eerst gepubliceerd! en zich op de zin der varianten bezin nen, primair blijft de signatuur van een pen, die gehoorzaamde aan de diep ste impulsen van een groots dichter. BIJ DE UITNEMENDE INLEIDING van Stuiveling moet ik één critische kanttekening maken: waèr is, dat Gor ters „sensitieve verzen" een zeldzaam taalexperiment in onze letteren beteke nen, met welke vaststelling aan de ver nieuwende kracht van Gezelle, Paul van Ostaijen en de besten der „vijfti gers" niet te kort wordt gedaan. Maar even waar is, dat de tot de ultieme grens van het poëtisch-mogelijke gaan de poëzie van Gerrit Achterberg in de ze passage van Stuiveling ten onrechte onvermeld bleef. Wat in Gorters sensi tieve verzen als een tinteling van licht uiteenspatte hervond over de grenzen van de dood heen in Achterbergs cryp- togamen een kosmisch verbonden kris tallen eenheid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 12