SHIRLEY PANDA EN DE MEESTEB^BALLONNIST "Rechter Tie Éi fM door Charlotte Brontë SNEEUWLIEDJE 1 Ilti Ons vervolgverhaal ÖC' r (T door dr, Robert van Gulik ZATERDAG 2 JANUARI 1965 7 ïll|||pl||^ x r\ "it '»/<~vfeiev©i10T 1-26 t- - - r< 97) „Mijn vrouw is een hard werkende, eenvoudige vrouw; de tijd en de zor gen hebben alle verwaandheid uit haar gehaald; maar dat is niet het geval met u, jonge juffrouwen. En dan denkt u dat u zoveel weet, en volgens mij zijn het maar oppervlakkige on benulligheden waar u bekend mee bent. Ik kan u vertellen het is mis schien een jaar geleden dat op een dag juffrouw Caroline in ons kan toor kwam toen ik iets aan het inpak ken was achter het grote bureau en zij mij niet zag en dat ze een lei meebracht met een som er op voor de meester: het was maar een reken sommetje, dat onze Harry in twee mi nuten gemaakt zou hebben. Zij kon het niet; meneer Moore moest het haar uitleggen; en toen hij het haar uit legde kon ze hem niet begrijpen." „Onzin, Joe!" „Nee, dat is geen onzin. En juf frouw Shirley daar doet alsof ze naar de meester luistert wanneer hij over zaken praat, zo aandachtig alsof ze hem woord voor woord kan volgen en het allemaal zo helder als een spiegel voor haar ogen is, en ondertussen kijkt ze stiekem uit het raam om te zien of de merrie rustig blijft staan en dan kijkt ze naar een moddervlek op haar rijkleed en dan werpt ze een scherpe blik op onze spinnewebben en het stof in ons kantoor en denkt wat een smerige lui we zijn en wat een heerlijke rit ze straks over Nunnely Common zal hebben. Ze verstaat net even weinig van wat meneer Moore zegt als wanneer hij Hebreeuws praatte. „Joe, je bent een echter lasteraar. Ik zou je wel antwoord geven, maar daar komen de mensen uit de kerk: wij moeten weg. Bevooroordeelde man goedendag, William, goedendag. Kin deren, komen jullie morgen op Field- head, dan mag je kiezen wat je wilt uit de provisiekast van mevrouw Gill." HOOFDSTUK XIX EEN ZOMERNACHT De schemering was nu gevallen. Een heldere hemel vertoonde het schitteren van de sterren. „Er is nog juist licht genoeg om mij de weg naar huis te laten zien," zei juffrouw Keeldar, toen zij zich ge reed maakte om bij het tuinhek van de pastorie afscheid te nemen van Caroline. „Je moet niet alleen gaan, Shirley. Fanny gaat met je mee." „O nee. Waar moet ik bang voor zijn in mijn eigen parochie? Ik zou op iedere mooie zomeravond van Fieldhead naar de kerk wandelen, drie uur later dan nu, alleen maar voor het plezier van naar de sterren te kijken en de kans te lopen een elfje tegen te komen." „Maar wacht dan even totdat al die mensen weg zijn." „Goed. Daar zeilen de vijf juffrou wen Armitage voorbij. Daar komt de phaeton van mevrouw Sykes, het dichte rijtuig van mijnheer Wynne, de wagen van mevrouw Birtwhistle; ik voel niets voor de ceremonie van hen allen goedendag te zeggen, dus wij stappen de tuin in en zoeken even een schuilplaats onder de gouden re gens." De predikanten, hun hulppre dikers en hun kerkvoogden kwamen nu uit het kerkportaal te voorschijn. Er was veel gepraat, er werden han den gedrukt, er werden complimenten gemaakt over de preken, er werd ge waarschuwd op te passen voor de avondlucht enzovoort. Langzamerhand verspreidde de menigte zich; de rij tuigen reden weg. Juffrouw Keeldar wilde juist uit haar schuilplaats on der de bloemen komen, toen de heer Helstone de tuin binnenkwam en haar zag. „O, ik heb jullie nodig!" zei hij. „Ik was bang dat u al weg was! Kom eens hier, Caroline!" Caroline kwam naar hem toe, zij verwachtte evenals Shirley, dat zij een standje zou krijgen omdat zij zich niet had laten zien in de kerk. Maar er waren andere dingen die de pre dikant bezighielden. „Ik slaap niet thuis vannacht," ging hij verder. „Ik heb juist een oude vriend ontmoet en beloofd dat ik met hem mee zou gaan. Ik kom waarschijnlijk morgen tegen de mid dag terug. Thomas, de koster, moet ergens anders heen, ik kan hem dus niet hier laten slapen zoals ik anders doe wanneer ik er een nacht niet ben; nu „Nu," viel Shirley hem in de rede, „verlangt u van mij als heer de ambachtsman van Briarfield, in uw plaats meester van de patorie te zijn en over uw nicht en dienstboden te waken terwijl u weg bent?" „Juist, Kapitein; ik dacht dat u wel voor deze post zoudt voelen. Wilt u Caroline de dienst bewijzen één nacht haar gast te zijn? Wilt u hier blijven in plaats van terug te gaan naar Fieldhead?" „En mevrouw Pryor dan? Zij ver wacht mij thuis." „Ik zal haar een boodschap sturen. Kom, neem het besluit om te blijven. Het wordt laat; er is een zware dauw; Caroline en u zullen ongetwijfeld van eikaars gezelschap genieten". „Dan beloof ik u bij Caroline te blij ven," antwoordde Shirley. „Zoals u zegt, wij zullen van eikaars gezel schap genieten; vannacht worden wij niet gescheiden. Gaat u nu maar naar uw oude vriend en maak u geen zor gen over ons." „Mocht er iets gebeuren vannacht, Kapitein indien u zou horen dat er een slot opengebroken werd, een ruit uitgesneden werd, sluipende voet stappen om het huis heen gingen (en ik behoef u, die een bedaard en moe dig hart draagt onder uw meisjescein tuur, niet te vertellen dat zulke ge beurtenissen heel goed mogelijk zijn tegenwoordig) wat zou u dan doen?" „Weet ik niet flauwvallen mis schien op de grond vallen en weer opgeraapt moeten worden. Maar doc tor, indien u mij deze erepost aan wijst, moet u mij ook wapens geven. Wat zijn er voor wapens in uw ves ting?" „U zou geen zwaard kunnen hante ren?" „Neen; liever een vleesmes." „In het buffet van de eetkamer kunt u een goed mes vinden: een dames mes, licht in de hand en zo scherp gepunt als een dolk." „Dat is geschikt voor Caroline; maar u moet mij een paar pistolen geven: ik weet dat u ze hebt." „Ik heb twee paar; het ene paar kan ik tot uw beschikking stellen. Ze hangen boven de schoorsteenmantel van mijn studeerkamer in tassen van laken." „Geladen?" „Ja, maar niet in de aanslag. Doe dat voordat u naar bed gaat. Het is een groot eerbewijs, Kapitein, dat Ik ze u lenen wil; als u tot de onafge richte rekruten hoorde, kreeg u ze niet". „Ik zal voorzichtig zijn. U behoeft niet langer te blijven, mijnheer Hel stone; gaat u nu maar. Het is erg minzaam van hem mij zijn pistolen te lenen", merkte zij op toen de predikant het tuinhek uit ging. „Maar kom, Lina" ging zij voort; „laten wij naar binnen gaan en wat eten; aan de thee was ik veel te nijdig over de nabijheid van de heer Sam Wynne om te kunnen eten en nu heb ik echt honger". Zij gingen het huis in en begaven zich naar de donkere eetkamer, waar de avondlucht door de open ramen naar binnen kwam en de geur van bloemen uit de tuin, het verre geluid van voetstappen die zich op de weg verwijderden meebracht en een zacht, vaag gemurmel, dat door Caroline die bij de openstaande deur stond te luisteren verklaard werd met de op merking „Shirley, ik hoor de beek in de Hollow". Toen belde zij, vroeg om een kaars en wat brood en melk het gewone avondeten van juffrouw Keeldar en van haar. Toen Fanny het blad bin nen bracht, wilde zij de ramen en de luiken sluiten, maar er werd haar verzocht nog even te wachten; de schemering was te stil, de wind te zoel om nu al buitengesloten te wor den. Zij zaten zwijgend te eten. Caro line stond één keer op om een vaas met bloemen, die op het buffet stond, op de vensterbank te zetten, daar de geur van de bloemen te sterk was voor de warme kamer. Toen zij te rugkwam maakte zij een la half open en nam er iets uit, dat helder en scherp in haar hand glinsterde. (Wordt vervolgd) i - J, - m - i m Mijnheer Mufjes had een klokkenwin- kel. Zo maar midden in de rumoerige stad met z'n trams, auto's, fietsen en draai orgels. Maar in mijnheer Mufjes' winkel was het niet rumoerig. Als je die winkel binnenliep, tingelde er een helder belletjé, en als je de deur achter je sloot dan hoorde je haast niets meer van de herrie buiten. Alleen maar het regelmatige getik van de klokken aan de muur en op de kasten. En toch.toch was het niet rustig in de klokkenwinkel. Als. je héél goed luisterde, dan hoor de je allerlei vreemde dingen. Die oude Friese staartklok bijvoorbeeld, die daar aan de muur hing, die tikte gewoon, maar af en toe zei hij: „brr" inplaats van „tik". En dat groene wekkertje op de kast, dat tikte toch zo verschrik kelijk venijnig! Maar die pendule op de toonbank, die maakte het nog het bontst. Die sloeg zo maar elf slagen, en hij stond op half één! „Hé jij maakt er ook maar wat van!" riep het groene wekkertje. „Hoe kan jij nu elf slaan, terwijl. „Hou je mond, jij" bromde de pen dule. „Dat jij nou het recht hebt de mensen uit hun slaap te toeteren, wil nog niet zeggen, dat je op mij aan merkingen mag maken!" „Maar wat is er dan? Ben je ziek?" vroeg een koekoeksklokje. De pendule zuchtte. „Ziek? Nee, dat ben ik niet. Of eigenlijk ben ik het misschien wél. Ik ben moe, doodmoe". „Brr.zei de Friese staartklok. „Als dat ziek is, dan ben ik ook ziek. Altijd, altijd moeten we maar voort. Waar is dat allemaal goed voor? Ik heb zo'n zin om stil te gaan staan „En ik dan? Kijken jullie eens naar mij?" riep iemand benauwd. Nu stond er boven op die Friese klok een mijn heer met een grote bal op z'n rug. Dat was Atlas, die de Aarde droeg, en hij was het, die geroepen had. „Dat akelige ding, dat heb ik al zóveel ja ren gedragen, en mijn rug au, mijn rug doet er vreselijke pijn van. Weet je, waar ik zin in heb? Om een par tijtje te voetballen met die vervelende wereldbol!" „Héé gooi dan naar mij.lok te een opgepoetst herderinnetje, dat op een ouderwetse klok aan de overkant stond. „Nee naar mij!" riep een bronzen engeltje op een andere klok. „Hier dan!" riep Atlas en, hup! daar vloog de bal door de winkel. Het engeltje ving hem handig op. „Nu weer terug! Vooruit, terug die bal!" riep Atlas een beetje angstig. „Mijnheer Mufjes komt er aan! Ssst!" riepen de klokken. Net toen mijnheer Mufjes de winkel binnenkwam, had Atlas de aarde .weer netjes opgevangen en op z'n rug geno men. Mijnheer Mufjes deed het licht aan en keek rond. „Het was net of ik wat hoorde" mompelde hij. „Er zullen toch geen dieven zijn?" Hij liep de hele winkel door, keek achter de toonbank, stond nog eens stil en toen hij niets hoorde ging hij weg. Maar de Friese staartklok was stil gaan staan. Mijnheer Mufjes merkte het meteen de volgende ochtend. Hij haalde de klok van de muur, bracht hem naar de werkplaats achter de win kel, en keerde hem om. Hij peuter de met tangetjes en schroevendraaier- tjes in het binnenste van de klok. „Zo, Friese stijfkop" zuchtte hij. „Nu zal je toch moeten doen, wat ik wil, en niet anders. „Au! Au!" gilde de klok. „M'n buik! M'n hart!" Maar de klokkenmaker hoorde al die wanhoopskreten niet en ging gewoon 28. Het gebied, waar de deelnemers aan de ballon wedstrijd overheen vlogen, was erg onrustig. De be woners daar maakten steeds revolutie. Elke week kwam een of andere generaal in opstand, die dan de macht hebber verdreef en zelf machthebber werd; waarna hij het maken van opstand verbood. Op het ogenblik was generaal Lamawajos aan de macht en hij streed tegen generaal Amezolos, die in opstand was gekomen. Die strijd verliep niet zo best voor Lamawajos en dat had hem prikkelbaar gemaakt. Toen hij dan ook de bal lonnen over het laatste fort zag zweven, dat hij nog in handen had, liet hij er dadelijk op schieten. „Vuur!" bulderde hij. „Dat zijn vast verkenningsballons van AmezolosEn als dat niet zo is, is het in elk geval een goede oefening. Dus vuur! Vuur! Schiet ze aan flardos!" Maar de geweren droegen niet zo ver en de kanonnen waren niet op schieten in de lucht berekend. Dus raakten ze niets, ondanks hevig geknal. Generaal Lamawajos begon zich hierover juist op te winden, toen hij opeens zag, dat een van de ballonnen omlaag kwam. „We hebben er een geraakt!" riep hij triomfantelijk. „Vooruit! Naar buiten en pak al wie er in zit bij de kladdos!" De ballon die omlaag kwam was echter niet lek door de kogels, maar door de aanval van de getrainde spechten. „Dat is niet zo best," zei de bal- lonnist. En hij wierp een ongeruste blik op de soldaten, die op hen af, snelden. verder. En omdat hij een knappe klok kenmaker was, had hij de volgende dag de klok weer heel gemaakt. Toen moest de klok weer aan de muur hangen, en nu kon hij niet anders doen dan gehoor zaam tikken. „Zo, zie je" klaagde hij tegen de an dere klokken. „Rust gunnen ze je niet, de mensen. Ik moet wel weer voort". „We moesten eens wat anders beden ken" zei het groene wekkertje. Toen kwam de koekoek uit z'n hou ten hokje. „Koekoek! Ik weet 't! Jullie moeten allemaal tegelijk stil gaan staan- Op een ogenblik dat iedereen jullie slecht missen kan...." „Op Oudejaarsavond bijvoorbeeld!" riep de pendule. „Ja!" riepen de klokken. „Als het bijna twaalf uur is! Maar dan moeten alle klokken het doen, niet alleen wij! We moeten het aan iedereen door geven aan de klok van de buurman, aan de wekker van juffrouw Jansen ja zelfs aan de kerkklok!" De tijd ging voort, en zo werd het weer Oudejaarsavond. Alle mensen zaten weer oliebollen en appelflappen te eten. Ook bij mijnheer Mufjes. Ze zaten in de huiskamer achter de winkel: mijn heer Mufjes, z'n vrouw, tante Eleonora en oom Egbert. „De laatste tien minuten.zei tan te Eleonora met een grafstem. „En dan komt er een héél nieuw jaar! Wat zal het ons brengen?" Oom Egbert stak een appelflap in z'n mond. „M'n laatste appelflap van dit jaar.zei hij somber met volle mond. „Aaachch.begon tante Eleonora weer; „wat is zo'n afscheid toch altijd weemoedig hè? Wéér zijn we een jaar tje ouder geworden, niet Egbert? En onze Pekinees is dit jaar gestor ven. en de melk werd duurder.en het brood.'t Is te hopen, dat ik het volgend jaar van mijn kriebelhoest af kom, niet Egbert?" „Twee minuten voor twaalf!" riep Oom Egbert plechtig. Tante Eleonora stond op. „Lieve nicht" zei ze, en ze omhelsde mevrouw Mufjes langdurig: „het allerbeste hoor, in het nieuwe jaar. „En jij, neefkwam ze op mijn heer Mufjes af: „Ook voor jou, hoor.." Daar had meneer Mufjes de eerste klapzoen al te pakken, en net toen hij de vlucht wilde nemen voor de tweede zag hij, dat die klok nog steeds op twee minuten vóór twaalf stond. „Hé.de klok staat stil" zei hij. „Even in de winkel kijken hoe laat het precies is!" Maar tot mijnheer Mufjes stomme verbazing was het doodstil in de winkel. Alle klokken zwegen. Meneer Mufjes liep naar buiten. Daar kwam de buurman ook al aan. „Hoe laat is het, Mufjes?" „Ik wilde het net aan jou vragen", zei mijnheer Mufjes. „Néé, die is goed. Ik dacht net: ik ga maar even naar de klokkenwin kel daar zullen ze wel weten hoe laat het is. Mijn klok staat stil, zie je!" „De mijne ook", zei Mufjes. „Wat?!! Al je klokken?" De mensen kwamen allemaal uit hun huizen, en het was opeens erg drujc in de straat. Iedereen vroeg, hoe laat het was, en niemand wist het! De kerkklok stond zowaar ook nog op twee voor twaalf! „Maar dat kan niet!" riep een slim me meneer, 't Blijft toch geen twee voor twaalf?" „Hè.was het maar zo.zuchtte een oud vrouwtje. „Konden we de tijd maar eens heel even stil zetten, hè?" Maar opeens kwam er iemand aan, die zei: „Het is op het ogenblik vijf óver twaalf, beste mensen. Mijn horloge loopt nog, en het is gelijk!" Mijnheer Mufjes liep op een drafje de winkel in, en begon alle klokken één voor één gelijk te zetten en op te win den. Elke klok sloeg daarbij op z'n eigen manier twaalf slagen. „Wat hoor ik toch?" vroeg tante Eleo nora. „Tjazei Mufjes. „De klokken stonden stil." „Wat zeg je? Dat heb ik nog nooit beleefd. Al jouw klokken?" „Niet alleen mijn klokken, maar ook die van de buurman, en die van alle mensenja, zelfs de kerkklok. Ge lukkig liep één horloge nog, anders wis ten we nu nog niet, dat het nieuwe jaar begonnen was „Hoe kan dat nu? Al die klokken die gelijk stil staan?" vroeg oom Eg- bert die altijd zoveel van techniek wist. „Het lijkt wel afgesproken werk!" „Tjazei Mufjes peinzend. Meer zei hij niet, en dat kon hij ook niet, want hij begreep er zelf niets van. De klokken tikten nu weer gehoor zaam. Ze hadden de mensen een paar mi nuten laten merken, dat het goed is, even te rusten en de tijd en ogen blikje maar te vergeten. Loes Wijnberg Het sneeuwt. De vlokken vallen neer. Het sneeuwt, je ziet nu nergens meer De stenen van de straat. Het sneeuwt. De bomen in het gras, Ze tonen trots hun witte jas Wanneer je langs hen gaat. Het sneeuwt. Ja, zelfs de vuilnisbak Staat in een schoon en sneeuwwit pak Te dromen bij de goot. Het sneeuwt. De vogels schudden vlug Het witte vrachtje van hun rug En pikken van ons brood. Marjan van Beek MAAI?... WAT SCHEELT ER AAW.jm_ PINOCCHIO peziET JJr? E» 2O BLEEK UIT.,. r/\K/SZ ^^5 oe BE NT VAST ZIEK.'. 1 v DEUK GEMAAKT 7 ER GEBEURT (NOS EENS IETS ERGS! OH, DAT v HARTOE VANOe WEDEROM VERMOEDT PINOCCHIO SEEN KWAAD EN OPNIEUW VALT H'J IN DE HANDEN 'VAN MAAR... IK MOET NAAR HUIS...IKMOET MOIR3BN NAAR SCHOOL OH. NEE HOOE IK HE» ALLEEW MAAR HARO GELOPEN MET OAPIE KREKEL. DE SLUWE MT (SJaltThsnevs LAAT EENS KIJKEN. D'J MOET EENS NAAR LUILEK KERLAND! EEN KORTE VA KANTIE EN OE BENT, ZO WEER BETER HET IS IETS WAAR IEDERE OONSEN VAK) DROOMT... EEN PARADIJS ALLE LEKKERS GROEIT ERAAN DE EN' IK WIL 3E. NIET BANG MAKEN,HOOR-, MAAR 3E ZULT ONMIDDELLIJK MOETEN RUSTENANDERS ZIE OE DE SCHOOL EN VADER NOOIT WEER! OA? WAT IS TOCH OR EEN LAND! .0eSTE DONGEN, GEEN DANK ET IS ALLEEN VOOB OE GEZOND- PINOCCHIO WAAR me jRPie KEEKCL TE- RUSKEEBT OMZUN VClENDOe TE ZDEKEM, veeTKeicT DUIST DE- KCETS MET VEEL LUIE OONGENe EN ...PINOCCHIO» V/ - ATSOCN v ONTMOET WAT HEID. a\n- I ,Jr OPNflflB ILSKKEI2 hoesa. *3 Ee Tc <3 EN- WOORDK3 BEM - LUILEKKEeiAND? IK GELOOï= EB NIETES VAN.' IK VERTROUW NiET ZO WflfiKOM K'Jk'EN DIE TREU RK3 ARME j PINOCCHIO [iy* J K-K.-,-f fni!*jf DAT 701) HU OOKDIE MEID UIT DE WILGENWUK BETEKENDE NIKS VOOR HEM ASTER.....' PAS OF JE TONS' ZE WILDE TWINTI6 GOUDSTUKKEN HEBBEN OM ZICH TE KUNNEN VRUKOPEN TWINTIS GOUDSTUKKEN! BAH! DIE OPGEBLAZEN GRIET IS NOG GEEN DERTIG KOPER STUKKEN WAARD1 WAT IS ERAAN CE HAND, MENEER FANG?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7