SHIRLEY Rechter Tie PANDA EN DE MEESTER-BALLONNIST De verjaardagspartij van Brammetje Vlugpoot door Charlotte Brontë Ons vervolgverhaal door dr. Robert van Gulik ZATERDAG 6 FEBRUARI 1965 23 EN WAT GEHOOPT WEKP ^eeNGT DE WALVIS 9f PL0TSEIINC5 MOET Hj) JONCSENS.' WAT HE& IK HEN 2OUT WflTEK 0INNBN ^EKKESEN! /ÜH...LIEV& HELR....DARR: KOMT HU WEER ACHTER. ONS.IL /SNEL/N /vrohr! vSPRINQ NIET OR5KVEN VflPGR.W AOeTEN HET PBO^eREN :qm,vlu6 op het vlot 'TWEIPT ToCH NIET, M'JN 700N. IK VREES, DAT we HEM WILD^ö ÓH...WAT EEN ROOK MC KAN B'JNf) GEEN ADEM yKR'JGEN....! /wftCHT.vApee HIER. IS OflPIE!! /OH, WRT /duurde /het LANG VOOR. DE WALVIS -Z'JN 3EK OPBM- DE ZU0EVEN7EK Y hoorde kn vrouw zemen F "HU JS MORSDOODPAK GAUW [die twintig goudstukkenen LgAAN WE EE SAMEN VANDOOR V vooeuiT.ooNSEKIi IK*«o •HET NOOIT /OrTumÓetN 1 MEE IK EflL\ I UTREKKEN. T IK WIL U NIBT N l. VEKLBTBNÜ X SLOT VOLST ^wwvwvwwwwwwvw 128) „Ik heb hier slechts een kort be zoek gebracht als jonggetrouwde vrouw twintig jaar geleden; en ik zag er toen heel anders uit dan nu slank, bijna zo slank als mijn doch ter nu is; mijn gelaatskleur, zelfs mijn trekken zijn veranderd; mijn haar, mijn kleding alles is anders. Je kunt je mij niet voorstellen als een schraal jong ding, in een dun neteldoeks japonnetje, met blote ar men, armbanden, een halsketting van kralen en een kapsel van ronde griek- se krullen boven mijn voorhoofd?" „U moet er zeker heel anders heb ben uitgezien. Mamma, ik hoorde dat de voordeur openging. Als het mijn oom is die binnenkomt, vraagt u hem dan om even naar boven te komen en mij de verzekering te geven, dat ik werkelijk wakker ben en bij zin nen, en dat ik niet droom of ijlhoof dig ben." Uit eigen beweging kwam de predi kant de trap op, en mevrouw Pryor vroeg hem in de kamer van zijn nichte te komen. „Het is toch niet erger met haar, hoop ik?" vroeg hij haastig. „Ik geloof, dat het beter met haar gaat; zij wil praten ze lijkt ster ker." „Mooi!" zei hij terwijl hij vlug langs haar heen de kamer in ging. „Zo, Cary! Hoe is het ermee? Heb je mijn kop thee opgedronken? Ik heb die thee voor jou gezet zoals ik hem zelf ook graag hebben wil." „Ik heb hem tot de laatste druppel opgedronken, oom; hij heeft me goed gedaan ik ben er helemaal opge wekt door geworden. Ik verlang naar gezelschap, daarom vroeg ik me vrouw Pryor of ze u binnen wilde roepen." Dit scheen de geachte geestelijke plezier te doen, maar het maakte hem ook verlegen. Hij was volkomen bereid zijn nichtje tien minuten lang gezelschap te houden, daar het haar ingevallen was dat te wensen; maar hij wist niet welke middelen te ge bruiken om haar bezig te houden. Hij kuchte hij schoof heen en weer op zijn stoel. „Je zult in minder dan geen tijd weer beter zijn," merkte hij op om maar iets te zeggen. „Dat beetje zwakte zal spoedig voorbij zijn; en dan moet je port drinken een pijp roken als je dat kunt en wild braad en oesters eten. Ik zal ze je verschaffen, als ze ergens te krijgen zijn. Verdorie! we zullen je zo sterk maken als Samson, voor we met je klaar zijn." „Wie is die dame, oom, die daar naast u staat aan het voeteneinde van het bed?" „Goede God!" riep hij uit. „Zij ijlt toch niet is 't wel, mevrouw?" Mevrouw Pryor glimlachte. „Ik ijl door een heerlijke wereld," zei Caroline met een zachte, geluk kige stem, „en ik wil zo graag dat u mij vertelt of het werkelijkheid is of een hersenschim. Wie is die dame? Geef haar een naam, oom." „Wij moeten dr. Rile weer laten komen, mevrouw, of nog beter Mac- Turk: dat is niet zo'n charlatan. Tho mas moet de pony zadelen en hem gaan halen." „Neen; ik heb geen dokter nodig; mamma zal mijn enige dokter zijn. Begrijpt u het nu, oom?" De heer Helstone duwde zijn bril van zijn neus naar zijn voorhoofd, peuterde aan zijn snuifdoos en nam een flinke hoeveelheid van de inhoud. Na zich op deze wijze versterkt te hebben antwoordde hij kortaf „ik begin licht te zien. U hebt het haar dus verteld, mevrouw?" „En is het waar?" vroeg Caroline terwijl zij zich oprichtte van haar kussen. „Is zij werkelijk mijn moe der?" „Je gaat niet huilen of een scène maken of hysterisch worden, indien ik Ja zeg?" „Huilen? Ik zou huilen als u Neen zei. Het zou verschrikkelijk zijn om nu teleurgesteld te worden. Maar geef haar een naam; hoe noemt u haar?" „Ik noem deze gezette dame in een zonderlinge zwarte japon, die er jong genoeg uitziet om veel modieuzer kle ren te dragen, indien zij wilde ik noem haar Agnes Helstone. Zij is met mijn broeder James getrouwd ge weest en zij is nu zijn weduwe." „En mijn moedei!?" „Wat ben je toch geneigd tot twijfe len! Kijk eens naar haar kleine ge zicht, mevrouw Pryor, nauwelijks groter dan de palm van mijn hand, vol levendige scherpzinnigheid en be langstelling." (Tegen Caroline) „Zij heeft in elk geval het ongemak gehad je ter wereld te brengen. Toon nu dat je je plicht tegenover haar begrijpt door spoedig beter te worden en die ingevallen wangen weer te herstellen. Ach, ach! zij was mollig vroeger; wat ze ermee gedaan heeft kan ik, met de beste wil van de wereld, niet raden." „Als de wens om beter te worden mij helpt, zal ik niet langer meer ziek zijn. Vanmorgen had ik geen re den en geen kracht om het te wen sen." ï^ier klopte Fanny aan de deur en zei dat het avondeten gereed was. „Oom, als u wilt mag u mij een klein beetje eten sturen wat u maar wilt, van uw eigen bord. Dat is verstandiger dan een hysterische bui te krijgen is 't niet?" „Je spreekt als een wijze, Cary: je zult zien dat ik je oordeelkundig bedienen zal. Wanneer vrouwen ver standig en vooral begrijpelijk zijn, kan ik wel met hen overweg. Het zijn alleen die vage, al te ver fijnde gevoelens en tot het uiterste verdraaide opvattingen, die mij uit mijn humeur brengen. Als een vrouw mij vraagt haar iets te geven om te eten of om aan te trekken dan mag het een ei van de vogel Rokh zijn of het borstharnas van Aaron, een deel van de sprinkhanen en ho ning van St. Johannes, of de leren gordel om zijn ledenen dan kan ik tenminste de vraag begrijpen; maar wanneer zij hunkeren naar iets wat zij zelf niet kennen sympathie gevoeligheid enige van die onbe paalde abstracties dan kan ik het niet begrijpen, ik weet er niets van, ik bezit het niet. Mevrouw, mag ik u mijn arm aanbieden?" Mevrouw Pryor gaf te kennen dat zij die avond bij haar dochter zou blijven. Dus liet Helstone hen alleen. Hij kwam al gauw terug met een bord in zijn eigen gewijde hand. „Dit is kip," zei hij, „maar mor gen krijgen wij patrijs. Helpt u haar om rechtop te gaan zitten en doe haar een doek om. Ik verzeker u dat ik verstand heb van verplegen. Kijk eens, hier is het echte kleine zilveren vorkje, dat je gebruikt hebt toen je voor het eerst op de pastorie kwam: dat vind ik nu wat je een gelukkige inval kunt noemen een fijne atten tie. Neem het maar, Cary en zorg dat je flink wat naar binnen krijgt." Caroline deed haar best. Haar oom fronste zijn voorhoofd toen hij zag hoe beperkt haar krachten waren. Maar hij voorspelde grote dingen voor de toekomst; en toen zij het hapje dat hij gebracht had, prees en met een dankbare glimlach naar hem opkeek, boog hij zich over haar, kus te haar en zei met een gebroken on welluidende stem „Goeie nacht, meidje! God zegen je!" Caroline sliep die nacht zo vredig, in haar moeders armen, met haar hoofd tegen haar borst, dat zij ver gat een andere steun te wensen; en ofschoon meer dan een koortsachtige droom haar slaap verstoorde, kwam toch, wanneer zij hijgend wakker werd, een zo gelukkig en tevreden gevoel tegelijk met het terugkerende bewustzijn over haar, dat haar on rust bijna even snel bedaarde als ge voeld werd. Wat de moeder betreft, zij bracht de nacht door als Jakob in Pniël. Tot het aanbreken van de dag worstelde zij met God in een ernstig gebed. HOOFDSTUK XXV DE WESTENWIND WAAIT Niet altijd zegevieren zij, die zulk een goddelijk conflikt aandurven. De ene nacht na de andere kan het zweet van de doodsangst onheilspellend op het voorhoofd staan; de smekeling kan om genade roepen met die ge luidloze stem waarmee de ziel een beroep doet op de Onzichtbare. „Spaar mijn geliefde," kan zij bidden. „Ge nees het leven van mijn leven. Ont ruk mij niet wat door een langdurige liefde met mijn gehele natuur is ver weven. God in den hemel buig U luister wees goedertieren!" En na deze kreet en strijd gaat de zon misschien op en ziet hem overwon nen. (Wordt vervolgd /AMEN LEEF. DEN DE OUDE HOUTSNJDER EN Z'JN KLEINE POF OP EEN 800T IN DE SftOTE BUIK VRN DE walvis! M8AR PINOCLHIO, PIE DAPPeZ 19, HEEFT EEN MOOI PLANNETJE BEPACHTOMTÏ VNTSNAPPeN! 58. „Wat was dat voor een plotselinge ruk?!" riep broer Ed. „Er hangt iets aan onze mand!" antwoordde broer Ted. „Het is dikke Dick! Raken we die vent dan neoit kwijt?!" „Dat hadden jullie niet gedacht, hè?" schaterde de ballonnist. „Om je naar te lachen! Zoals Ed alle touwtjes doorknipte, terwijl hij niet in de gaten had, dat onze ankers in elkaar waren gehaakt!" „Drommels, ze hangen aan ons anker Wat nou?" bromde broer Ed. „Ik krijg dat dikke ankertouw nooit op tijd kapot. We zijn al bij het eindpunt en dalen snel!" „Laat ze maar rustig hangen," antwoordde broer Ed. „Ze worden nu toch gediskwalificeerd, want volgens artikel 5 sub b van het reglement, mag een bal- lonnist niet aan andermans ballon hangen." Ditzelfde stelde ook de secretaris van de ballonnisten-vereniging vast. Hij zat met enkele leden van de wedstrijdcom missie bij de finish en sloeg de naderende ballon aan dachtig gade. „Twee manden aan één ballon," mom pelde hij. Dat is een overtreding van artikel 5 sub. b. De inzittenden van de onderste mand worden gediskwa lificeerd." Het zag er dus naar uit, dat Panda en me neer Dick het leven zouden behouden, maar de wed strijd verliezen DE OLIEDOEK GINGOMMEi f DOBBELAARS EN ANDERE SCHA- I LUITENVOOR HEM WAS HET EEN KOUS KUNSTJE DE DIEFSTAL VAN t DE Z'UDEVENTER UIT TE LOKKEN- .OP INSTRUKTIE VAN ASTER /hu WOEDT DOOK DE OLIEDOEK BESCHULDIGD VAN DIEFSTALEN DIEZELFDE OLIEVENTER PLACHT GELD TE KR'JGEN VAN Z'JN NICHTJE ASTER- DIE IN HAAR WOEDE HET BEDRAG VAN DERTIG KOPERSTUKKEN NOEMT. HETZELFDE BEDRAG DAT DE Z'JDE- VENTER VAN HAAR NEEF STAL tjes moeder opgewekt. Maar de jarige zelf riep, dat die taart nu maar eens aangesneden moest worden. „Eigenlijk is het jammer" vond zijn moeder zuchtend. „Vier uur lang heb ik in de keuken staan bakken. Maar vooruit, hij is er per slot van rekening voor. Haal de gebaksschotels maar uit de kast". Iedereen drong naar voren en een van de eersten, die een geweldig stuk wist te bemachtigen was Hupla. Maar wat deed ons konijntje vreemd. Zacht jes sloop hij naar de deur en zonder dat iemand het merkte, glipte hij naar buiten. En daar hoefde hij maar even „psst..pssst" te roepen of Pedro kwam al aangefladderd. Zijn zwarte kraaloogjes glinsterden vrolijk en sa men smulden de twee vriendjes er vro lijk op los. „Nou" zei Pedro, „taart bak ken kan ze, die moeder van Bram- metje, wat heb ik gesmuld". „Ik moet weer vlug naar binnen" zei Hupla gehaast. „Blijf op me wachten Pedro, ik heb schalen vol nootjes zien staan, als ik de kans krijg kom ik weer naar buiten". Maar het was al te laat. Daar ging de voordeur open en op de stoep ver schenen Brammetje, zijn moeder en de overige gasten. „Hupla, waar ben je" riepen ze in koor. Zo snel hij kon ver school Pedro zich in een donkergroene Marijcke van Overbeekt spar en Hupla zo rood als een klaproos, zei hakkelend: „Ik ben even een fris luchtje gaan happen, 't Was binnen zo benauwd ziet u". „Ik maakte me al ongerust" sprak Brammetjes moeder hartelijk. ..Kom maar gauw mee naar binnen. Het is hier veel te koud. Maar op dat mo ment moest Pedro de kraai niezen. „Hatsji.Alle gasten staarden naar de spar. „Er zit iemand in die boom" fluisterde Klaasje de haas heel slim, Maar konijntje Hupla begreep, dat hij nu maar eerlijk alles uit moest leggen. „Dat is mijn vriendje" zei hij dapper. „Omdat hij een kraai is, heeft u hem niet uitgenodigd. Maar wij gaan altijd overal samen naar toe, ziet u. Wij de len ook altijd alles. Daarom heb ik hem een stukje van uw taart gebracht, me vrouw". En hij boog in de richting van Brammetjes moeder. „Daar zit me zo'n kleine kraai in de kou op een stukje van mijn taart te wachten" zei deze vol trots. „Een mooier compliment heb ik nooit gekregen. Laat je vriendje bin nen komen Hupla. De taart is nog niet op en het feest nog niet afgelopen". En zo gebeurde het, dat voor de eerst» maal in de geschiedenis van de konij nen een kleine kraai hun verjaar dagspartijtje mee mocht maken. Rob is aan 't bouwen. Weet jij, wat hij bouwt? Begin bij de letter links boven, dan de letter rechts er onder en zo tot beneden. Dan begin je rechts boven en weer naar beneden links rechts. De laatste letter staat Rob op. Oplossing: Wolkenkrabber. weep. gebeurdePB Rook WBLVIS RBW'T HOeSTCN ....EM VADER' WflRR BENT U VADER Konijntje Hupla had een kleur van opwinding en hij bekeek zichzelf tevre den in de spiegel. „Hoe zie ik eruit Pedro?" vroeg hij aan zijn vriendje, terwijl hij op zijn zwarte lakschoenen deftig een paar pasjes maakte. „Het staat je allemaal heel kleurig, dat moet ik toegeven," zei de kleine kraai. „Ik zelf zou natuurlijk bij een grasgroene broek nooit een vuurrode bloes aan doen. Ik vind iets eenvoudigs veel mooi er, zie je. Maar voor zo'n konijne-feest- je lijkt het me wel geschikt." „Allemaal onzin," riep ma konijn een beetje kribbig uit de achterkamer, waar ze bezig was het verjaardagsge schenk, een grote gele wortel van mar sepein, in een oranje servet te wikke len. „Wij konijnen houden van een beetje kleur. Altijd dat eentonige zwart van jullie kraaien is niets gedaan." Konijntje Hupla ging naar een feest je, de verjaardagspartij van Bramme tje Vlugpoot. En het enige vervelende was, dat Pedro de kraai niet was uit genodigd. Het is nu eenmaal geen ge woonte, dat kraaien naar konijne-feest- jes gaan. „Ze komen allemaal," zei Hupla te vreden, terwijl zijn moeder een zacht- blauLy dasje onder zijn kin strikte. „Pietje Langoor, Klaasje Krulstaart, Puntje de egel. En Brammetjes moe der is gisteravond al begonnen met het bakken van de taart. Er staan drie kaarsjes op en hij is helemaal gemaakt van slagroom en cake met krenten en rozijnen." Arme Pedro. Hij liet zijn kopje han gen en likte bij het horen van zoveel heerlijks met zijn spitse tongetje langs zijn snavel. „Ik.ik zou misselijk worden van al dat zoete spul" probeer de hij flink te zeggen, maar zelfs Hupla hoorde, dat het krassende stemmetje van zijn vriendje vreemd klonk. „Je huilt toch niet Pedro?" vroeg hij ver baasd. „Ha ha, een kraai en huilen," riep Pedro flink en hij veegde snel een grote traan weg, die zomaar langs zijn wang biggelde. „Weet je wat," zei ma konijn hartelijk. „Jij blijft gezellig bij mij Pedro. Ik maak een lekker beker tje warme melk en dan gaan we samen ganzeborden." Pedro fleurde echt niet op van dit plannetje en Hupla kon zich ZWEM, JONGEN ZO HARD BUS I OE. KUNT. RED OB ZELF H dat wel voorstellen. „Ik weet wat veel beters, jij brengt me weg Pedro," zei hij, terwijl hij zijn vriendje een knip oogje gaf. Het feest was in volle gang. Het „Lang zal onze Brammetje leven" had al vele malen door de kamer geklon ken. Het wachten was nu op het grote moment: het aansnijden van de taart. „Kom kinderen, nog een keer „Jan Huygen in de ton" probeerde Bramme- De puzzel op dit bord is niet voor de poes. Die begrijpt er tenminste niets van. Maar misschien kunnen jullie er wél achterkomen hoeveel driehoeken er in dit vierkant staan. Goed uitkijken hoor! 't Zijn er veel meer dan je denkt. Oplossing: 44 driehoeken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 23