Mieren houdeneen leerzame,
maar ook een moeilijke hobby
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant
en IJ muider Courant
ZULLEN binnenkort in vele Nederlandse huizen
kasten en bakken staan, waarin een mierenkolonie
haar leven slijt? Als het aan de Rotterdamse importeur
Van der Griend ligt, zal dit zeker het geval zijn. Maar
als men in Artis bij de heer D. Piet gaat praten hoort
men minder enthousiaste geluiden. Meneer Piet kan
het weten, want al vele jaren is hij belast met de zorg
voor het insectarium in de Amsterdamse dierentuin.
Hij is de man, die ervoor zorgt, dat de bezoekers
schorpioenen en wandelende takken in actie kunnen
zien, hij is ook de man, die ervoor zorgt dat de mieren
het in Artis naar hun zin hebben.
door
Kees Maas
Een mier of een krekel in de huiskamer?
„LAAT ZE MAAR oppassen met die import van mieren", zegt
de heer Piet onmiddellijk, wanneer men bij hem het onderwerp
„Mieren als huisdieren" aanroert. „Want tegen die importmieren
is niets bestand, als ze ontsnappen. Elke natuurlijke vijand ont
breekt. Wat geeft het geen moeilijkheden, als er mensen zijn, die
op een gegeven moment geen zin meer in de mierenliefhebberij
hebben en dan de zaak doodgemoedereerd in de tuin kieperen?
Je hebt eerder een mierenplaag dan dat je er weer van af bent!"
Mieren bewijzen enorme diensten bij de moderne insectenbe-
strijding. Als ze oordeelkundig worden uitgezet kunnen zij een
enorme steun betekenen bij de moderne bosbouw. Maar als men
mieren zou laten loslopen, die uit een geheel ander werelddeel
afkomstig zijn, dan doet men hetzelfde als men eertijds in Austra
lië met de konijnen heeft gedaan. Dat neemt niet weg dat het
houden van mieren als huisdieren een leuke en leerzame hobby
kan zijn. En meneer Piet gelooft ook wel dat het voor een lief
hebber te doen is al gelooft hij et niet in dat het een grote vlucht
zal nemen. „Er is een paar jaar geleden een groot winkelbedrijf
geweest", zegt hij, „dat kunstnesten voor mieren in de handel
bracht. Het heeft niet veel uitgehaald. Want een nest hebben is
wat, maar je moet ook nog aan mieren komen. Mieren mèt een
koningin wel te verstaan, want anders is er weinig aan te beleven".
DE BASIS van het mierenverblijf vol
gens Artis-recept is hert gipsblok, waar
de mieren hun onderaards verblijf in
kunnen vestigen. Een zeer belangrijk
onderdeel van dit gipsblok is het zijbak
je, dat altijd vol water moet staan. Een
pijpje voert naar het bovenverblijf,
waarvoor een oud aquarium kan dienen.
Deze verbinding is meestal het zwakke
punt. Men moet er voor zorgen, dat de
zaak daar goed afgesloten blijft, want
een mier heeft maar een klein gaatje
nodig om te ontsnappen. Zoals gezegd
is wordt het gipsblok afgesloten met een
glasplaat. Daarop komt weer een plaat
karton of liever nog iets zwaarders. Het
bovenbakje waarvoor ook wel een fles
kan dienen, wordt met wat zand gevuld.
Er wordt een met water gevulde spons
in een bakje gelegd en ook wordt er
een bakje met suiker geplaatst. Dan
wordt de mierenkolonie in de bovenbak
gedeponeerd. Deze zal snel onder de
grond kruipen (hier dus via het pijpje,
dat men beslist niet van zink moet ma
ken) en na een paar dagen sluit men
het verbindingspijpje met een propje
af en maakt men het bovenbakje netjes
met dennenaalden en dergelijke. Een
paar keer per week gooit men een ge
kneusde meelworm of een paar vliegen
in dit bakje en dan loopt de zaak wel.
Als men er tenminste voor zorgt dat
het onderbakje steeds vochtig blijft.
Alleen hebben we het voornaamste
nog niet genoemd: want het grote pro
bleem is nu juist hoe men aan mieren
moet komen. Gewone rode bosmieren
doen het in elk geval niet, dat heeft de
praktijk wel bewezen. En neemt men
een andere soört, dan zal men toch een
koningin moeten hebben, om de situa
tie natuurgetrouw te kunnen weerge
ven. Waarbij komt, dat men maar niet
zo een wildvreemde koningin in een
nest kan stoppen. De kans dat zij er
niet levend afkomt is dan zeer groot.
Daarom moet men met een nest, com-
BIJ DE FOTO'S
ALS MEN in deze wintertijd het insektarium van Artis bezoekt zal men van
mieren maar weinig merken. Er is 's winters weinig aan te zien en de heer
D. Piet gebruikt deze periode dan ook om de verschillende formicariums, die
Artis heeft, op te knappen. De foto linksboven toont hem tijdens zijn controle
werkzaamheden. Daaronder ziet u het voornaamste bestanddeel van
een formicarium (mierentehuis), het gipsblok, waarin verscheidene gangen
en nestruimten zijn aangebracht. De mieren, die in de bovenbak zijn losge
laten slepen zelf hun nestbenodigdheden in dit blok en richten daar hun ver
blijf in- Als ze eenmaal gewend zijn kan men zich van bovenaf een goed beeld
vormen van het fascinerende leven in zo'n mierenkolonie, waarover men
onder andere uitgebreid kan lezen in A. Raigniers „Het leven der mieren"
(Prisma-boeken) en de Pictura-pocket „Sociologie der dieren" door Marcel
Sire, aan welk laatste boekje wij ook het tekeningetje op deze pagina hebben
ontleend. Rechtsboven ziet u de Zandvoortse amateur-bioloog P. J. Dijkstra
voor een klein deel van zijn verzameling kweekbakken, die niet alleen mieren,
maar ook reptielen en vlinderpoppen bevatten. Pronkjuwelen zijn ook de
exotische spinnen, die men in enkele bakjes kan bewonderen. En in het
midden van de pagina een blik op een huiskrekelbak in Artis.
bestrijding met mieren, die vooral in
Italië al zo'n grote vlucht heeft geno
men. De rode bosmier is daarvoor de
aangewezen soort, en zoals al gezegd,
de heer Van Dijk heeft er zelf in de
Kennemer Duinen al veel uitgezet met
als uiteindelijke bedoeling de oorspron
kelijke toestand ter plaatse te herstel
len.
HET IS GEEN geringe operatie, dit
uitzetten van nesten maar de belang
rijkheid wordt duidelijk als men hoort
dat een nest mieren per seizoen in Ne
derland drie vier kilo schadelijke in
secten verorbert. In de Alpen Zijn nu
al een miljoen mierennesten, die drie
honderd miljard mieren bevatten.
In tweehonderd dagen eten deze mie
ren 14.400.000 insecten op.
Dit uitzetten van mierennesten vergt
een grote organisatie. In Pavia in Ita
lië, in Leuven in België en in Arnhem
bij het Itbon is het werk geconcen
treerd. Een belangrijk onderdeel vormt
het bewaren van de koninginnen, die
men in een soort koelkast wel een jnar
gereed kan houden. In maart zet men
de koninginnen bij voorkeur uit, dan
worden ze over het algemeen wel door
de mieren geaccepteerd. Maar het vin
den van die koninginnen blijft het gro
te knelpunt en dat is het zeker voor
amateurs, die zelf eens een nestje wil
len houden. Er zijn verschillende lan
den, die geen toestemming geven mie
renkoninginnen uit te voeren, vooral da
Engelssprekende. En gezien het grote
belang van de mieren voor de insec-
tenbestrijding is dat begrijpelijk. Maar
het tekent wel de grote moeilijkheid,
die men zal hebben om een echte mie
renkolonie in te richten.
MAAR VOOR degenen, die het toch
gaan doen, heeft de heer Dijkstra nog
wel wat adviezen. Zo beveelt hij löss-
grond aan voor het bakje. Dat houdt het
vocht goed vast, juist zoals het gips
in het onderblok. En als men toch een»
een poging met rode bosmieren wil wa
gen dan is maart de tijd om een konin
gin te vangen, want dan plegen ze nog
wel eens buiten het nest te zonnen. On
der platte stenen heeft men overigens
altijd veel kans bosmierenkolonies t«
vinden.
Het allerbeste kan men zelf eens met
de heer Dijkstra gaan praten. Als men
zou besluiten er zelf maar niet aan ta
beginnen heeft men toch in elk geval
veel leerzaams gehoord. Verhalen zo
als dat over de kaars, die men in een
mierennest had gezet en die door de
verontwaardigde mieren prompt werd
uitgespoten met mierenzuur. Als men
per se mieren wil gaan houden, staat
één ding vast: men kan er veel van
leren.
EN ALS MEN het toch maar niet
wil? Dan hebben we nog een ander
aardig diertje voor u, dat gemakkelij-
lijker te installeren is, en waarmee
men zich in goed gezelschap bevindt:
de huiskrekel. In het grijze verleden
hielden de Chinezen deze diertjes lou
ter voor de gezelligheid al in huis en
die mogelijkheid heeft de moderne
mens nog w'el. Het is zo simpel: een
jampotje met een laag zand is feitelijk
(Vervolg zie pagnia 6),
HET LEUKE van een mieren
kolonie in de huiskamer is dat je het
leven in een mierengemeenschap goed
kunt bestuderen. Men doet dan ook
het beste de zaak net zo in te richten
als men dat in Artis doet, met een
bovenverblijf, dat droog wordt ge
houden, en een onderverblijf, dat
vochtig is, en dat met een glasplaat
wordt bedekt, zodat men er steeds
een blik in kan werpen.
pleet met koningin beginnen en dan la
ter zonodig bijvullen uit het oude nest.
IN ARTIS werkt men hoofdzakelijk
met drie soorten, de bloedrode roof-
mier en de Amazonemier, die men met
grauwzwarte mieren als slaven aan de
bezoekers toont, en de graanverwerken-
de mieren uit Zuid-Europa, de mieren
van koning Salomo, die voor amateurs
wel het gemakkelijkst zijn. Een groot
kenner van de mieren is de Zandvoort
se myrmecoloog Dijkstra, die in de Ken-
nemerduinen al tal van nesten heeft
uitgezet, en die uit alle landen verzoe
ken krijgt gevonden mieren te determi
neren. Als een tweede Linnaeus heeft
hij al honderdtallen mierensoorten na
men gegeven, en hij is het voorbeeld
van een amateur, die er in is geslaagd
het houden van mieren met succes te
verwezenlijken. Zijn advies aan begin
nende liefhebbers is om in de zomer
bruine wegmieren te vangen. In juli-
augustus ziet men deze mieren bij
drommen vliegen, en als men geluk
heeft vangt men een (wat grotere) ko
ningin. In dat geval is er een kans dat
men een geslaagde kolonie kan opbou
wen. Terwijl de bosmier dierlijk voed
sel eet, kan men de bruine wegmieren
suiker voederen. Deze dieren bezoeken
in de natuur graag planten, waar lui
zen op zitten. Ze beschermen deze en
„melken" ze, gek als ze zijn op zoetig
heid.
ONGEVEER dezelfde voorliefde voor
zoetigheid hebben de honingmieren. Zij
zoeken in de zomer overal naar honing.
Dit in tegenstelling tot de beroemde pa
rasolmieren, die koolrabi een ereplaats
in het voedselmenu plegen te geven. De
ze mieren plegen in lange stoeten te
lopen, elk met een stuk blad omhoogge-
heven. „Mieren zijn fascinerend," zegt
de heer Dijkstra ervan. „Er zijn er, die
zich laten adopteren door andere kolo
nies, er zijn slavenhouders, en er zijn
oogstmieren. Magr we kennen ook mie
ren, die aan tuinbouw doen en mieren,
die het werktuiggebruik in ere houden.
Deze mieren naaien bladeren aan el
kaar door de larven als schietspoel te
gebruiken. Men kende ze al in het China
van Confucius, waar ze nesten maakten
tussen de bladeren en de bomen geheel
schoonhielden. Als ze insecten te kort
kwamen verhuisden ze weer naar een
volgende boom. Maar toen de Chinezen
de bomen in cultuur gingen brengen be
tekende dat het einde van deze mieren."
De heer Dijkstra haalt een van de
talloze boeken uit de kast en zoekt een
plaatje op. „Kijk, zo ging het" zegt
hij en toont een hele rij mieren, die
elkaar vasthouden en zo een actieradius
bereiken, die groot genoeg is om twee
bladeren naar elkaar toe te trekken,
waarna ze met het spindraad van de
larven aan elkaar worden vastge
maakt. Men kan deze soort nu nog wel
vinden in Indonesië en Ceylon. Ook in
Tasmanië zijn ze nog.
Fascinerend zijn vooral ook de trek-
mieren, die in enorme kolonies hun weg
zoeken, speciale verkenners voorop la
ten lopen en soldaten er naast, en die
door niets zijn te stoppen. De negers,
die zo'n colonne naar hun kraal zien ko
men, maken eerbiedig ruim baan. Ze
hebben de voordelen leren zien, want als
ze terugkomen, is het alsof de vuil
nisman is geweest: de mieren hebben
alle afval netjes opgeruimd.
IN EEN GESPREK met de heer
Dijkstra loopt men het gevaar, dat al
les gaat duizelen. Hij praat onafgebro
ken en enthousiast over zijn grote hob
by, de mieren, al loopt men ook nog
de kans, dat hij ineens gaat controleren
of zijn jonge kameleon het wel warm
genoeg heeft, of zijn vlindercocons nog
niet uitkomen, en of de boom-anolissen
wel vochtig genoeg zitten. Al die din
gen gaan goed samen, want hij houdt
reptielen bij mierenkolonies, hetgeen
een goede combinatie blijkt te zijn. Hij
zal trots de injectiespuit tonen, die hij
heeft gemaakt om gemakkelijk gericht
te kunnen sproeien, hij vertelt de bes
te manier om een dier vitaminen te
verschaffen en even later toont hij een
juist uitgevonden apparaat om in re
cordtempo vliegende insecten te van
gen. Maar steeds komt hij toch weer
terug op de mieren, die inderdaad een
onuitputtelijke bron van gesprek zijn.
Hij vertelt over de twee magen van de
mieren (één voor zichzelf, één „sociale
maag"), over het twee meter diep spit
ten, dat men moet doen om een nest uit
te graven met een koningin erbij, en
hij vertelt over de biologische insecten-