SHIRLEY
HET JONGETJE
EN DE MUSSEN
PANDA EN DE DRUMDRUMS
f in Wonderland
L
Rechter Tie
8c
door Charlotte Brontë
-±y) verfoj/l/J/7 LEWIS CARROLL
v,.- ■v-.-
Ons vervolgverhaal
In....
door dr. Robert va,i Gulik
ZATERDAG 20 FEBRUARI 1963
23
4
M
n a
Loes Wijnberg
•aP
weet OE.oocneroe
AL5 DE NIEUWSGIERIG
BENT, RAAK GE SOM
N MOEILUKH
VWUMMMAM/IMM/tf
r. c
- ;v
140)
„Dat brengt mij op de gedachte,
juffrouw Keeldar, dat u liever niet in
deze kamer moest komen of dicht bij
dezo bank. Ik geloof niet dat mijn
ziekte besmettelijk is, ik denk niet
dat u" (met een spoor van een glim
lach) „dit ook zult krijgen; maar
waarom zou u zelfs de schijn van
een gevaar lopen? Verlaat u mij
maar."
„Geduld; ik ga spoedig weg; maar
ik zou graag iets voor u willen doen
voordat ik vertrek de een of ande
re kleine dienst, wat dan ook
„Zij zullen beneden niet weten waar
u blijft."
„Neen, de heren zitten nog aan
tafel."
„Daar zullen ze niet lang toeven;
Sir Philip Nunnely is geen pimpe
laar en ik hoor hem zo juist van de
eetkamer naar de salon gaan."
„Dat is een bediende."
„Het is Sir Philip; ik ken zijn stap."
„U hebt een scherp gehoor."
„Dat heb ik meestal, maar nu
schijnt dit zintuig nog verscherpt te
zijn. Gisteravond kwam Sir Philip
hier theedrinken. Ik heb u een lied
horen zingen dat hij u gebracht had.
Ik hoorde hem afscheid nemen om
elf uur, hij riep u naar buiten op het
terras om naar de avondster te kij
ken."
„Uw zenuwen moeten ontzettend
gevoelig zijn."
„Ik heb gehoord, dat hij uw hand
kuste."
„Dat kan niet!"
„Toch wel; mijn kamer ligt boven
de hall, het raam is vlak boven de
voordeur, het was een beetje open
geschoven, omdat ik mij koortsig
voelde. U hebt tien minuten met hem
op de stoep gestaan, ik heb uw ge
sprek gehoord, elk woord ervan, en
ik heb de afscheidsgroet gehoord.
Henry, wil je me wat water geven?"
„Laat mij het doen."
Maar hij ging half opzitten om het
glas van de jonge Sympson aan te
nemen en wees haar hulp af.
„En kan ik nu niets doen?"
„Niets; want u kunt mij geen vre
dige nachtrust bezorgen en dat is al
les wat ik op het ogenblik verlang."
„Slaapt u niet goed?"
„De slaap heeft mij verlaten."
„En toch beweerde u, dat u niet erg
ziek was?"
„Ik slaap vaak slecht als mijn ge
zondheid uitstekend is."
„Als ik maar de macht had, zou ik
u in de rustige slaap wikkelen. Heel
diep en stil, zonder dromen."
„Een blinde vernietiging! Dat wens
ik niet."
„Met dromen over alles wat u het
meest begeert."
De slaap zou ijlen zijn, het wakker
worden de dood."
„Uw wensen zijn niet zo hersen
schimmig; u bent toch geen fantast?"
„Juffrouw Keeldar, ik vermoed dat
u er van overtuigd bent; maar mijn
karakter is voor u misschien niet zo
gemakkelijk te lezen als een bladzij
de uit de laatste nieuwe roman."
„Dat is mogelijkMaar die
slaap: ik zou hem zo graag naar uw
kussen lokken zijn gunst voor u
verwerven. Als ik eens een boek nam
en ging zitten en een paar bladzijden
voorlas? Ik kan er wel een half
uur aan besteden."
„Dank u wel, maar ik wil u niet
ophouden."
„Ik zou heel zachtjes lezen."
„Het zou niet gaan. Ik ben te koort
sig en te prikkelbaar om een zachte,
aanhalige, trillende stem vlak bij mijn
oor te kunnen verdragen. U moet mij
liever met rust laten."
„Goed, ik ga weg."
„En geen wel-te-rusten?"
„Ja, meneer, ja. Wel te rusten, me
neer Moore." (Exit Shirley).
„Henry, mijn jongen, ga nu naar
bed: het is tijd voor je om uit te
rusten."
„Meneer, ik zou met alle plezier de
hele nacht bij u blijven waken."
„Dat is allerminst noodzakelijk: ik
begin al beter te worden; kom, ga
nu maar."
„Geef mij uw zegen, meneer."
„God zegen je, mijn beste leerling!"
„U noemt mij nooit uw dierbaarste
leerling!"
„Neen, en dat zal ik ook nooit
doen."
Het is mogelijk dat juffrouw Keel
dar haar vroegere leraar zijn afwij
zing van haar vriendelijkheid kwalijk
nam; in ieder geval herhaalde zij
haar aanbod niet. Al ging haar lichte
tred ook nog zo dikwijls over de gale
rij in de loop van een dag, nooit
hield zij stil bij zijn deur en evenmin
verstoorde haar „aanhalige, trillende
stem" voor een tweede keer de stilte
van de ziekenkamer. Een ziekenka
mer bleef het trouwens niet lang
meer; het gezonde gestel van de heer
Moore behaalde snel de overwinning
op zijn ongesteldheid: na een paar da
gen schudde hij de ziekte van zich af
en hervatte zijn plichten als gouver
neur.
Dat „Auld Lang Syne" nog steeds
invloed had zowel op de leraar als op
de leerling, werd bewezen door de ma
nier waarop hij soms onverwacht de
afstand, die zij gewoonlijk tussen hen
bewaarde, overschreed en aan haar
hooghartige terughoudendheid vastbe
sloten en kalm een einde maakte.
Op een middag was het Sympson-
gezin een toertje gaan maken in het
rijtuig. Shirley, die altijd de gelegen
heid te baat nam om eens een poosje
van hun gezelschap verlost te zijn,
was thuis gebleven omdat zij nog en
kele dingen te regelen had, beweer
de zij. Die enkele dingen een paar
briefjes waren spoedig gereed na
dat het tuinhek achter het rijtuig ge
sloten was; juffrouw Keeldar begaf
zich naar de tuin.
Het was een vredige herfstdag. Het
gouden licht van deze zonnige da
gen, de „Indian Summer", verzachtte
de kleuren van het grasland wijd en
zijd. De rood-bruine wouden stonden
klaar om van hun blad beroofd te wor
den, maar zaten nog volop in hun lo
ver. Het roodpaars van de bloeiende
heide, wel verwelkt maar nog niet
afgevallen, kleurde de heuvels. De
beek liep naar beneden naar de Hol
low, door een zwijgend landschap;
geen wind volgde de loop van het wa
ter of hield zich op aah de begroeide
oevers. De tuinen van Fieldhead droe
gen het stempel van een langzaam
verval. Op de paden, deze morgen nog
geveegd, waren nu al weer de gele
bladeren neergedwarreld. De tijd van
bloemen en zelfs van vruchten, was
voorbij, maar een kleine hoeveelheid
appels hing nog aan de bomen; een
enkele bloem hier en daar opende zich
bleek en fijn tussen een bosje ver
welkte bladeren.
Deze enkele bloemen de laatste
van hun soort plukte Shirley ter
wijl zij in gedachten verzonken tussen
de bedden wandelde. Zij was bezig
een kleur- en geurloos boeketje aan
haar ceintuur vast te maken toen Hen
ry Sympson het huis uit kwam hinken
en haar riep. „Shirley, meneer Moore
wilde je graag in de leerkamer heb
ben om je wat Frans te horen Ier
zen, indien je niets dringenders te
doen hebt."
De boodschapper vervulde zijn op
dracht heel eenvoudig alsof het iets
vanzelfsprekends was.
„Heeft meneer Moore dat gezegd?"
„Ja zeker waarom niet? Kom nu
maar en laten wij het weer eens heb
ben als toen op Sympson Grove. Toen
hadden we prettige lesuren."
Misschien dacht juffrouw Keeldar
dat de omstandigheden sindsdien ver
anderd waren; maar zij zei niets en
na een ogenblik nadenken volgde zij
Henry heel bedaard.
Bij het binnenkomen in de leerka
mer boog zij haar hoofd en maakte
een dienaresse, zoals zij dat vroeger
gewend was geweest; zij nam haar
hoed af en hing hem op naast de
pet van Henry. Louis Moore zat aan
zijn bureau en sloeg de bladen om
een boek, dat voor hem lag en zette
er strepen in met een potlood; hij be
woog even in antwoord op haar bui
ging, maar hij stond niet op.
„Een paar avonden geleden hebt u
voorgesteld mij voor te lezen," zei
'hij. „Ik kon toen niet naar u luisteren;
nu is mijn aandacht tot uw dienst.
Een beetje praktische oefening in het
Frans kan misschien geen kwaad; ik
heb opgemerkt dat uw accent begint
af te takelen."
„Welk boek zal ik nemen?"
„Hier hebt u de nagelaten werken
van St. Pierre. Leest u maar een
paar bladzijden van de Fragments de
1'Amazone."
(Wordt vervolgd)
'y
■nu.
„Hoe kom ik toch aan eten..." zucht
te moeder Mus. „Ik ben alle winkels
afgeweest, maar het is overal hetzelf
de: „wegens winterslaap gesloten"...
De specht heeft de luiken dicht getim
merd, en juffrouw Eekhoorn heeft zelf
haar winkel leeggegeten! Nee, dan heb
ben dokter Reiger en Baron Ooievaar,
het beter bekeken. Die zijn met va
kantie gegaan naar de warme landen,
de slimmerds. Zoiets is voor ons, straat
vogels, niet weggelegd...."
Ze wreef haar verkleumde pootjes, en
keek heel ontevreden.
„Niet zo mopperen, moeder," suste
vader. „Er komt wel weer uitkomst.
We moeten er even doorheen. Straks
komen de sneeuwklokjes weer en dan
krijgen we een betere tijd."
Dappere vader Mus! Hij zat in el
kaar gedoken te bibberen, en, zijn sna
vel zag blauw van de kou.
„We zullen .nog moeten bedelen...",
begon moeder weer somber.
Vader Mus zuchtte. „Toe dan maar!
We kunnen toch niet verhongeren. Heb
jij nog kracht om te vliegen?"
Moeder Mus strekte de vleugels uit:
„Laten we het maar proberen..."
Zo vlogen vader en moeder Mus met
verkleumde vleugels naar de stad.
Misschien gooiden de mensen nog wat
eetbaars naar buiten...
De musjes gingen naast elkaar op
een tak zitten maar de mensen ble
ven binnen. Je kon ze door de ramen
zien zitten bij heerlijk warme kachels.
Soms kwam er iemand naar buiten,
maar die had dan geen eten bïj zich
voor de vogels, maar een grote dikke
lap, waar ze verwoed op ging slaan.
„Zó kan je werken, als je maag vol
is," zei vader Mus bitter. „Aan óns
denken ze niet. Kom, we gaan eens
verderop kijken."
Daar ging opeens een deur open, en
er liep een vrouw de tuin in met een
schaal vol heerlijke broodkorstjes.
„Nu gaat het gebeuren!" tsjilpte va
der begerig. Wip! Daar stonden de mus
jes al op het gras, maar tegelijk stre
ken er van alle kanten hebberige
spreeuwen neer.
„Laat ons erbij!" schreeuwden ze.
„Wij waren eer§t," huilden dgjpnp-
jes bijna.
„Niets mee te maken! Schiet op!"
Luid schreeuwend en scheldend pikten
ze naar de kleine vogels, die niet wis
ten, hoe gauw ze weg moesten komen...
„Nu hebben we wéér niets," kreun
de moeder. „Ze laten niets over!" Uit
pure narigheid bleven de vogeltjes toen
maar op een schuur zitten. Ze hadden
niet meer de kracht om verder te zoe
ken.
„Ik geloof, dat ik flauw ga vallen.."
fluisterde moeder Mus zachtjes.
„Nog éven volhouden, moeder... mis
schien... je kunt nóóit weten mis
schien komt er nog een mens iets voor
ons strooien..."
Opeens ging er een deur open zou
er eten komen? Heus?
Er kwam een kleine jongen aanlopen,
op z'n tenen, en hij had een mooi ste
nen bordje in zijn handen. Daarop la
gen het was niet te geloven alle
maal stukjes brood met boter én kaas
erop!
Wat zou hij er mee doen? Dit was
toch geen kost voor een vogel dit
was mensenkost!
Maar het jongetje had blijkbaar erge
haast hij schoof alle stukjes snel op
het gras, en verdween op een holletje
weer naar binnen.
Floep! Daar zaten vader en moe
der al op het gras. Hè, van die spreeu
wen hadden ze nu gelukkig geen last
alleen een meesje kwam meeëten, maar
die nam alleen maar keurige kleine
hapjes van de kaas.
De musjes aten, tot ze niet meer kon
den. Zó hadden ze in geen tijden meer
gesmpld! Ze zochten een dakpan op
en kropen daar onder om te overnach
ten. Nu voelden ze zich weer iets ster
ker, en hun ppotjes begonnen weer te
gloeien. „We zijn gered voorlopig," zei
vader dankbaar. „Wat een lief kind was
dat, om ons zijn lekkere boterham te
geven..."
Maar de moeder van het kind dacht
er anders over.
WK\AAAAAAAAAAAA#W\AAAAAAA/%A^AAAAmW\AAAAAAAAAAAAAA/V\AAAA/V\/WW\AAAAAAAAAAAA^AAAA/WWAAAAA#W^#W<
8. Panda had zijn pogingen, om de wagen te star
ten, opgegeven. Hij haalde de harige poppen uit de
auto en snelde de zijdeur van de schouwburg weer bin
nen. „Wat een pech", dacht hij. „Pat rekent er op,
dat ik de fans weg lok en nou kan ik niet weg!
Ik moet hem dadelijk waarschuwen, dat het mis is!"
Maar Pat O'Nozel wist al, dat het mis was. Dubbend
stond de meesterspeurder bij de harige kluwen en zelfs
zijn scherp ook kon niet ontdekken, wie de drumdrums
en wie de drumdrumfans waren. „Pat!" riep Panda,
„Ik heb hierVerder kwam hij niet, want toen
Pat weer drie harige struikjes erbij zag komen, werd
het hem teveel. „Nog meer?!" riep hij overspannen.
BekorrahAl die harens hangen mij de keel uit! Ga
weg! Weg! Er kan niets meer bijEn vóór Panda
nog iets in het midden kon brengen, werd hij met de
pgppen naar buiten gesmeten.
„Waar is je boterham gebleven?"
vroeg ze, toen ze opeens het lege bord
je zag. „Opgegeten," zei de jongen.
„Hoe kan dat nu, zó vlug? Dat be
staat niet. Ik ben hoogstens twee minu
ten boven geweest, en hoe kan je bord
je dan al leeg zijn?"
Het jongetje sloeg zijn ogen neer.
„Je jokt, hè?" zei moeder streng. Hij
knikte.
„Dan ga je voor straf naar boven.
Maar eerst vertel je me, waar je dat
brood hebt gelaten!"
„Aan de vogeltjes gegeven," zei het
kind. „Ik lustte geen kaas."
Ja, en toen moest het jongetje naar
boven, en toen hij in zijn bed lag, huil
de hij zó, dat de musjes in de dak
goot hem konden horen.
„Hóór je dat, vrouw," zei vader Mus.
„Ik geloof, dat het een kind is", luis
terde moeder Mus met haar kopje
scheef. Nu zijn musjes net zo nieuws
gierig als mensen, en dus vlogen de mus
jes naar beneden, om te kijken, waar
het gehuil vandaan kwam. Toen za
gen ze door het raam het jongetje,
dat hun brood had gegeven. „Dat kan
ik niet aanzien!" piepte vader, en hij
klopte eens flink tegen het raam. - Het
huilen hield/opeens op. Een verbaasd
kindergezicht verscheen voor de ruit.
Toen zag de jongen de twee vogel
tjes op het raamkozijn. „Ik heb straf,"
zei hij treurig. „Omdat ik mijn brood
heb weggegooid.
„Ochzeiden de musjes. „Wat
naar voor je. En we waren je zo dank
baar. Je hebt ons leven gered, weet je
dat wel?"
Het gezicht van de jongen klaarde
helemaal op. „Dan vind ik het niet
meer erg dat ik straf heb," zei hij.
„Hadden jullie zo'n honger?" „Ver
schrikkelijk! We zouden zeker dood zijn
gegaan, als we jouw brood niet hadden
gekregen!"
„Dan zal ik iedere dag wat voor jul
lie strooien, zolang het winter is".
„Maar niet van je eigen boterham
afnemen, hoor", piepte vader Mus een
beetje bestraffend. „Nee, hoor", viel
ook moeder Mus bij; toen onze kinde
ren nog klein waren, vorige lente moes
ten ze ook altijd hun wormpjes opeten!"
Het jongetje begon te lachen. „Kre
gen jullie kinderen wormen? Bah, wat
vies! Maar ik zal mijn bord écht leeg
eten, dat beloof ik. En toch zal ik
zorgen, dat jullie ook wat krijgen".
„Konden we ook maar iets voor jou
doen," zuchten de musjes. De jongen
dacht diep na. „Ik weet wel iets," zei
hij toen. „Maar of jullie het willen
dat is de vraag! Moet je horen: ik
ben op school een nestkastje aan het
timmeren, en meester helpt mij er
mee. Over een maand, als het voor
jaar wordt, is het klaar, dan mag ik
het houden. Vader zal het tegen de
schuur hangen. En.als jullie er dan
in willen wonen?.
De musjes keken elkaar eens aan.
„Ja," zeiden ze toen. „Eigenlijk doen
we zoiets nooit 'wij wonen het liefst
onder dakpannen of in de bomen. Maar
voor jou doen we 't graag, natuurlijk.
Wat deftig wij in een nestkastje
wat zullen die nare spreeuwen jaloers
zijn!"
En de mussen hebben woord gehou
den. Toen het voorjaar werd, gingen
ze in het nestkastje wonen, en ze kre
gen daar vele mussenkindertjes, die de
hele dag honger hadden en zo eindig
de dit verhaaltjes zoals bijna alle ver
haaltjes: ze leefden lang én ge
lukkig!
y
[<m
tzzehssc-.s
RE LD HAD, DIÉ VAN
GEK ZUN I
KAEEL DE <3(3DTE._
ET 15 EEN
HEERL'JKE
MIDDAG....
AANGELOKT
DOORHET
PRACHTIGE
GROENE ENSELSE
LANDSCHAP
LAAT HET
KLEINE MEISOE
ALICE, HAAR
GESCHIEDE
NIS LES IN DE
STEEVC
OM EEN
VREEMD AVON
TUUR TESE-
MOETTEGAAN
aaWi
O
,OH, CCOETOE! HET IS EEN
„KDNUN MET
v VEST
AAN EN EEN
GROOT
OH,ALLE SNOCHA-
NOG AAN TOE.'
WAT 0EN IK
LAAT'
IN M'JN WERELD
OU NIETS ZDN
ZOALS HET IS,
OMDAT ALLES
ZCXJ2UNAL6...
MIAUW?
HET MOET WEL EEG BE- ^IKHEE GEENTUDOM
LANGEUK7DN, AL5 EE Ni f MET IEMAND "TE PRA
FEEST.... T^M...|K BEN LAAT'
WACHT, ME
NEER kD
UN)
tof. IMI.VJiDhnihdkilMr
*.«ku
ALICE
VIEL EN
VIEL
5TEEDS
DIEPEE
PE AAe-
DE IN... i
sÉafti
DAAAA6
VERVOLGT
b, Kin,
ZE STORTTE IN DE KLOOF,
EDELACHTBARE. NET VOOR-
DAT IK HAAR HAD
INGEHAALD.
SWAN FEATURES SYNDICATE 'i
SOENG EN FANG WAREN
ZWAKKELINGEN. ASTER HEEFT
HEN GEBRUIKT OM HAAR DORST
NAAR GOUD TE BEVRE
DIGEN
ASTER HEEFT WILLEN
DOORZETTEN TOT HET BIT
TERE EIND... EEN VROUW
MET EEN ONVERZETTELIJKE
EN EEN GROOT TO
NEELSPEELSTER
y IK ZEI JE AL DAT
DAAR EEN HEK GEPLAATST
MOET WORDENMAAK DAAR
MORGEN DADELUK WERK
VAN.TSJIAOTAI.