Anderhalve eeuw terug- dwalen aan de hand van een ras-Amsterdammer Het gewone verleden en het onbekende VESTDIJK EN ZIJN MOTIEVEN d; a ÊH LANDKAARTEN MAKEN: DUUR EN TIJDROVEND Litteraire Kanttekeningen „Juffrouw Lot", macht contra weerloosheid ZATERDAG 27 FEBRUARI 1965 'ir E*bif PAGINA DRIE Bob Buys J Topografische Dienst, heeft geen geld voor een gedenkboekje S. M. C. E. Dinaux IN DE ZALEN van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in het Rijksmuseum (ingang Hobbema- straat) is tot 4 april een tentoonstelling van tekeningen van Christiaan Andriessen (1775—1846) te zien. Deze tekeningen zijn een deel van het veel uitgebreidere dag boek in tekeningen, dat Christiaan Andriessen maakte in de jaren 1805—1808. Christiaan Andriessen was de zoon van de tekenaar en behangselschilder Jurriaan Andriessen (1742—1819). Ook van hem ontmoet men enkele werkjes op deze expositie. Daaronder treft men enige ontwerpen voor het te beschilderen behang en een paar fijne landschapjes uit de naaste omgeving van Amsterdam, waaruit blijkt dat de vader een kundige schilder was in een tijd, waarin de Nederlandse schil derkunst nu niet bepaald in een bloeiperiode verkeerde. Als de heer I. H. van Eeghen, die een korte inleiding tot deze expositie schreef, opmerkt dat Christiaan An driessen tekeningen heeft gemaakt, die tot de beste van zijn tijd behoren, dan bevestigt dat wel de mening over die tijd. Want bij alle plezier, dat men aan deze expositie kan beleven staat kunst genot niet voorop. Men bedenke overigens wel dat alles uit het hoofd getekend is, en dat Andries sen zich niet te zeer om perspectief en verhoudingen bekommerde. Voelbaar is een behoorlijke achter grond. Opvallend goed is soms de suggestie van mist of van met maanlicht gevulde nachten. Een enkele gewassen tekening, gemaakt aan de Amstel bij de Prinsengracht doet denken aan werk van de Franse schilder Marquet, die zo veel later kwam. De heer Van Eeghen noemt Andriessens werk Evelyn Waugh, A little learning - Uitg. Eyre Spottiswoode V. S. Naipaul, An area of darkness - Uitg. André Deutsch „5 Jan. Dat geeft een aardig geval" (Jurriaan en Christiaan Andriessen met een onbekende in het atelier van Christiaan). Tekening van Christiaan Andriessen. van een voor diens tijd „nieuwe wat slordige, maar verrassend di recte stijl" en daarmee is dan ook nog enig artistiek belang van deze expositie getekend. MEN GENIET DEZE tentoonstel ling vooral om het verhaal van een epoche: die van de laatste jaren van de Bataafse Republiek en de eerste van Koning Lodewijk Napole on. Men geniet deze expositie om Amsterdams leven in die jaren. En men geniet van wat Christiaan An driessen erin meemaakte. De ten toonstelling is ingericht naar onder werpen. We zien hoe Christiaan stond tegenover de plannen van een zuster, die hem wilde uithuwelijken aan een rijke, maar weinig aantrek kelijke dame. We zien, dat een be denkelijke attractie als de „Walle- letjes", nagenoeg precies zo bestond in Christiaans dagen. Van zijn „kof fiehuizen" kan men in Amsterdam nog iets terugvinden in enkele proeflokalen, waar het dan om an dere dranken dan de koffie gaat. Be paalde kermisattracties hebben ook wij nog kunnen meemaken. Het was in Christiaans tijd dat het Am sterdamse stadhuis paleis werd. Hij mocht het nog meemaken dat aan het stadhuis een bigamist als straf een kwartier werd „tentoongesteld". Dat maken wij dan niet meer mee. Maar gezelschapsspelletjes, als op feesten gedaan werden, behoeven ons geen neerbuigende glimlach af te dwingen als we denken aan de „polonaises" op onze bruiloften en partijen. DE FRAAIE AMSTERDAMSE grachtenhuizen gaan weer voor ons open en we worden een beetje me lancholiek als we denken aan zove le inwendige verbouwingen, die ter- wille van moderne kantoren achter die gevels plaats hebben gehad. Maar we zijn blij, dat de Amstel nog steeds bevaren wordt door jach ten en andere plezier of sport die- „1 May. Verhuisdag. Dit is ook nog al een knappe verhuisboel op een augurkjes waagen" (Jurriaan An driessen). nende schepen, al zijn ze van een andere vorm dan die in Christiaans tijd. Om iets van de sfeer van het interieur van een sociëteitsgebouw aan een jachthaven uit die tijd te proeven kan men nog wel terecht in Ouderkerk aan de Amstel. En als ik dan spreek van „sfeer" dan besef ik dat die Christiaan Andriessen dan toch een kunstenaar was die iets tot leven kon brengen. Hij kon er ook niets aan doen, dat hij leefde in een tijd van schilderende jonge dames, wat gezapige kunstbeschouwers en een land, dat in de wereld toen niet meer zoveel te vertellen had als voorheen het geval was. inr-inr T EVELYN WAUGH is geboren in 1903en opgegroeid in Hampstead in een tijd toen dat nog een dorpje bui ten Londen was en niet een onder deel van de onafzienbare buiten wijken van de stad. Zijn middelbare onderwijs heeft hij gekregen, groten deels in de jaren van de eerste wereld oorlog, op de kostschool in Lancing aan de zuidkust, en daarna bracht hij de gebruikelijke drie jaren in Oxford door, in Hertford College. Hij wist niet goed wat hij toen zou gaan doen, zat een poosje op een slechte kunst- akademie, maakte een afspraak om bij een kunstdrukker te gaan werken als leerling en zag er weer van af, nam een baan aan als leraar op een kostschool in Wales en werd zo mis moedigdat hij de zee inzwom met het voornemen om niet terug te ko men; maar hij keerde toch terug naar het strand toen hij een paar keer door kwallen gestoken was. Daarmee eindigt het eerste deel van zijn autobiografie; in het volgen de deel zal het hem beter gaan, dan begint hij aan de romans die hem be roemd gemaakt hebben. „A little learning" is dus het gewone soort eer ste deel, al loopt het iets langer door dan de meeste om met die onzekere zelfmoordpoging afgerond te kunnen worden. Er verschijnen talloze van zulke boeken in Engeland, en hoeveel belangstelling kan er in het algemeen van een buitenlandse lezer voor ver- leon, een anti-held opriep, iets dat boven elk heldendom uitgaat (de duldzaamheid in het leed? een voornaamheid die onaantastbaar boven de tegenstellingen staat?), zodat de heldenverering omslaat in haar tegendeel: „de Eroïca is, als het ware, tegelijk heroïsch en het meest doeltreffende tegengif tegen deze heroïek dat zich denken laat Iets dergelijks, misschien niet eens zóveel ervan verschillend, voltrekt zich in Vestdijks jongste roman „Juffrouw Lot" (Uitgeverij De Bezige Bij), begeleid dan door een aantal ogenschijnlijke bijmotieven, die in de meest letterlijke betekenis overrompelend zijn, te overstelpend tenminste om er in een kroniek als deze een schijn van een samen vatting van te kunnen geven. IN EEN VAN ZIJN musicologische opstellen uit de bundel „Muziek in blik" herinnert Vestdijk aan de opvat ting volgens welke in Beethovens Eroïca de historische of mythologische figuur, Napoleon dan wel Prometheus, niet meer dan een aanleiding zou zijn geweest tot het ver klanken van een „dieper gelegen Idee"; het heldendom, zelfs als Idee, zou zijn teniggetreden achter de idee-loze creatieve drift, het muziekkunstwerk als zodanig. Met de geniale spitsvondigheid hem eigen ziet Vestdijk er in dat essay zonder het object geweld aan te doen! kans toe om deze stelling verder te ontwikkelen tot een dialectische interpretatie, die hierop neerkomt dat Beethoven naast de sublimering van het Napoleontische veldheer-heroïsme tot een wereldverbeteringsideaal in de Eroïca een anti-Napo- DEZER DAGEN, op 18 februari, bestond de topografische dienst ressorterende onder de chef van de generale staf 150 jaar. Het jubileum is op 12 februari, in het gebouw van de dienst in Delft gevierd met een personeelsbijeenkomst en een receptie. Er waren plannen om een gedenkboek uit te geven, handelend over de historie van de dienst en ver der over alles wat met het vervaar digen van kaarten te maken heeft. In het kader van de bezuinigingsactie „operatie chirurg" is hiervan afge zien. Bezuiniging is er ook de oorzaak van dat de dienst het voorlopig zon der de twee nieuwe persen (die al besteld waren) zal moeten stellen. Acht dagen per jaar VOORAL na de tweede wereldoorlog ls de luchtfoto volkomen onmisbaar ge worden voor het werk van de topogra fische dienst. Alle foto's die nodig zijn worden op het ogenblik gemaakt door K.L.M.-Aerocarto. Daarvoor heeft dit bedrijf overigens maar een dag of acht per jaar ter beschikking. Luchtfoto's die als basismateriaal voor kaarten dienen, moeten aan veel voorwaarden voldoen. Er mag nooit blad aan de bo men zitten (want dat „slaat de wegen dood"), het moet eb zijn (anders ko men de laagwaterlijnen niet uit), ei moet zo min mogelijk schaduw zijn (en dus moeten de foto's gemaakt worden bij een zeer hoge zonnestand) en er moet tot op 4200 meter geen bewolking zijn (de vlieghoogte waarop de foto's gemaakt worden). Veel afnemers NA DE oorlog (toen internationale af spraken over coördinatenstelsels ge maakt werden) is de hoofdtaak van de topografische dienst geworden het ma ken van militaire kaarten op schalen 1:50.000, 1:100.000, 1:250.000 en 1:500.000. Daarnaast worden kaarten voor civiele doeleinden gemaakt in scha len 1:10.000 en 1:25.000. Zo maakt de dienst tegenwoordig kaarten voor o.m. het ministerie van Landbouw en Visserij, voor de Rijksdienst voor het Nationale Plan en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ook speciale op drachten verwerkt de topografische dienst. Zo drukt men er bijvoorbeeld de wetenschappelijke atlas van Neder land, een werk dat tien tot vijftien jaar vraagt. Verder kan iedere burger in de winkel van de dienst in Delft alle mo gelijke kaarten kopen. MEN HEEFT een programma dat erin voorziet om in ieder geval eens in de tien jaar iedere kaartblad van Nederland geheel opnieuw te maken. Dure affaire Voor snel in ontwikkeling zijnde ge bieden (b.v. Europoort en Rotterdam, Amsterdam en Den Haag) tracht men eens per vijf jaar een nieuwe kaart te maken. Dat is een hoog tempo, als men weet dat er van het moment dat de luchtfoto gemaakt wordt tot het mo ment dat de kaart van de pers rolt, doorgaans twee jaar verlopen. Het kost ook veel geld. Het maken van een kaart met een schaal van 1:25.000 vergt ongeveer dertigduizend gulden. Per jaar tracht men zo'n 4,5 duizend vierkante kilometer in kaart te bren gen (inclusief stukken zee en buiten- landt. IK ZOU MISSCHIEN, al heeft de lec tuur van deze met super-Vestdijkiaans raffinement gecomponeerde roman me heel wat boeiende, intrigerende en on derstellingen Wagende hoofdbrekens ge kost die nog lang geen oplossing heb ben opgeleverd, niet zo aanstonds aan Beethoven als schim op de achtergrond hebben gedacht, als Vestdijk zelf niet in het derde deel van zijn boek en wel in het beslissende, zeg: fatale, vijfde hoofdstuk ervan met een nadrukkelijk accent een werk van Beethoven in het geding had gebracht, het opus 127, het eerste Galizinstrijkkwartet, en daarvan in het bijzonder het tweede deel en van dat adagio een bepaald akkoord, een „wonderakkoord", dat, zou men kunnen zeggen of in ieder geval hopen, de tegenstellingen vereent, opheft, te niet doet tijdens de duur van dat ak koord, teniet doet in een grootse nie tigheid, waarin vrije wil, toeval, nood lot, samenloop, feitelijke bepaaldheid enz., samenklinken, samenvallen: als een absurde onvermijdelijkheid? als een tragische absurditeit in de hogere rangorde van het onontkoombare? VRAAGTEKENS dus, die in het mid den laten in hoever Vestdijk, roman componist als geen andere in ons taal gebied en in dat opzicht vergelijkbaar met Thomas Mann, zich bewust is ge weest van de krachten die hij opriep en tegen elkaar uitspeelde in een we meling en wenteling van menselijke motieven, muzikaal door hem gehan teerd tot een schouwspel van de intel lectueel gecontroleerde èn onbewuste drijfveren van de homo sapiens als ho- ger-ontwikkelde pifhecanthropos erec- tus, van welke laatste in aap-achtige passages van deze roman sprake is. Men kan er zeker van zijn dat Vestdijk bij de opzet van deze „Lot-roman" zeer wel wist waarop hij doelde, waar hij naartoe speelde; maar dat, evenals in de Eroïca, het spel zich in het creatie proces niet onttrok aan de vooropge stelde inzet, zou ik niet willen beweren. Er is een creativiteit, die buiten alle „bedoelingen" om haar werk doet, ver bindingen tot stand brengt die rationeel niet te voorzien waren en achteraf niet verstandelijk-alleen verklaarbaar zijn,- autonome creatieprocessen, die een spel met het spel gaan spelen en tot uit komsten leiden die in de onkenbaarheid van het leven-zelf uitmonden. Dergelij ke werken zijn grote werken en door hun grootheid voor eindeloze uitleggin gen vatbaar. „Juffrouw Lot" is zo'n creatie. IK ZOU HET ALTHANS niet wagen om het noodlottige (uit menselijk oog punt: tragische) verhaal van Juffrouw Lot in één enkele formule vast te leg gen, of het moest die zijn van de ab surditeit, waartegen een romanschrij ver als Vestdijk hoe dan ook inschrijft, alleen door het feit dat hij schrijft, dat hij voortgaat met schrijven, met het creëren van menselijke situaties als evenzoveel valstrikken van „la condi tion humaine". Wie het werk van'Vestdijk enigszins kan overzien, zal gemakkelijk de terug kerende motieven herkennen: het dienst bode-motief als variant op de geman keerde moeder en in conjunctie met de minnares, de gefrustreerde liefde, de ambivalentie ten opzichte van de vader, de moeder, de jeugd, de geboorte. Ver der: de kooi („De vrije vogel en zijn kooien") de studentikoziteit, het heime lijk schrikbewind van de angst, de dood als tegenspeler van het leven, de sexue- le binding, de poging tot zelfrechtvaar diging, de zonde van de zondeval, ik zou zo kunnen voortgaan, bladzijden lang en niet tot een andere „conclusie" ko men dan nu: dat Vestdijk zich met een haast bovenmenselijke inspanning staande houdt op de dunne draad, die van het verklaarbare naar het onvat bare loopt, en aan dit uiterste equili- brisme de geniaalste ingevingen van zijn overrompelend oeuvre ontleent. MET DAT AL heb ik nog niets over de zogenaamde „inhoud" gezegd, om de eenvoudige reden dat deze niet in het navertelbare verhaal is gelegen dat zich trouwens aan elke parafrase onttrekt maar in de compositie, in de doorwerking van de motieven, de zichtbare en de verstopte, in de ver aanschouwelijking van de ettelijke de tails, de grapjes (er valt heel wat te gnuiven tijdens de lectuur van deze chaotische roman, maar hoe!), de va riaties op bijzondere „trekjes", de ver sieringen dus en wat zich zo voordoet en in de verdere verwikkeling en ont wikkeling van de motieven allerminst loze trillertjes of komische glissando's geweest blijkt te zijn. Kortom: men moet deze roman lezen als een parti tuur. WELOVERWOGEN heeft Vestdijk zijn boek in drie delen gecomponeerd: Deel I „Twee moeders," geschreven in de eerste persoon (Juffrouw Lot); Deel II, „Eerherstel", gezet in de toonsoort van de derde persoon; Deel III, „Apen in knechtschap", gesteld in de eerste persoon door de student in de geschie denis Gerard Starke als een soort me morandum voor het archief van zijn opvolger in de functie van volstrekt dic tatoriaal voorzitter van een „geheim genootschap zonder naam", en het geheel onderverdeeld in zorgvuldig af geronde cycli van tien en twee maal vijf hoofdstukken. Hoofdfiguur is juf frouw Lot, huishoudster (op z'n mooist: dame van gezelschap) bij mevrouw de Weduwe Spronck van Walenburg en ge durende een zestal jaren de heimelijke minnares van de jeugdige Fred Spronck student in de economie, die zich van dit erotische avontuur met juffrouw Lot heeft afgewend ten gunste van een bui ten 's lezers gezichtveld blijvende vrachtrijdergdochter, zonder dat Lotje haar minnend-moederlijke zorg voor Fred en de hoop op een herstel der erotische betrekkingen heeft opgegeven. Hoofdfiguur is ook Fred Spronck, zoon van een levenslustige vader (overleden) die financieel aan lager wal raakte (het barokke kasteel de Walenburg moest worden opgegeven) en van een frigide-achtige moeder, die bij juffrouw Lot in het krijt staat. Hoofdfiguur is bovendien Gerard Starke, geheim voor zitter van de anonieme broederschap, die in dienst van „de" of „een" Idee de studentenleden van het genootschap het volvoeren van werkstukken oplegt waarmee de „leden" de proef van hun menselijke volmaaktheid moeten afleg gen, een machtsfiguur dus, een dic tator op de achtergrond, die Fred Spronck de opdracht heeft laten ver vullen een aap-in-kooi als dubbelzinnig huldeblijk aan te bieden aan een actri ce. Hoofdfiguur is tenslotte (en niet eens tenslotte) de schilder Rick Lührs, op wiens door homofielen en marihuana- rokers bevolkte atelier zich de fatale „ontknoping", dat wil zeggen: de door juffrouw Lot ongewild bewerkstelligde dood van Fred Spronck voltrekt. HET ZIJN aLLEN „hoofdfiguren", het zijn allen speelballen van een macht, een innerlijke dwang, een nood zaak om zich te handhaven in een een zaamheid, waarin het chaotische tumult der gebeurtenissen rondwoelt zonder dat er aan de kooi van de menselijke be trekkingen wie weet van het leven zelf te ontkomen is. En allen zijn dus dupe, Fred Spronck allereerst, die zijn hopeloze poging om zich aan de jurisdictie van de genootschapdictator te onttrekken (kan men zich ooit in het leven „ongestraft" aan het leven ont- wacht worden? Niet veel, voorzover het eigenlijk familiegeschiedenissen zijn, van de familie van de auteur zelf in de eerste plaats maar ook in een verruimde zin, verhalen geschre ven voor een eigen omgeving die in zekere mate vertrouwd is met de plaatsen en personen waar het over gaat, hetzij uit herinnering of uit an dere autobiografieën. Er staan in zulke petitie histoire meestal veel details die aan een buitenstaander niet besteed zijn, en het hindert meer dan in romans, waar de details zich niet op hun letterlijke waarheid be roepen en de ondervinding van denk beeldige personen de hoofdzaak is, voor iedereen toegankelijk. EVELYN WAUGH heeft het voordeel dat hij bekend genoeg is om bij voor baat een zekere nieuwsgierigheid te wekken, en de ware liefhebbers van Decline and Fall en Brideshead Revi sited kunnen hier iets vinden van de oorspronkelijke ervaringen die in die romans verwerkt zijn. Als het er hun om te doen is de ware Waugh te ontdekken komen zij toch niet erg veel verder. Hij onderneemt geen ontdek kingstocht in zichzelf, maar geeft in een redelijke stemming een kijk op zijn verleden, afkerig van de overdrijvin gen die hij destijds in zijn dagboek no teerde en waar hij een paar voorbeel den van aanhaalt. Enkele van de men sen die hij noemt zijn niet alleen be schreven maar bepaald gecreëerd, in het bijzonder zijn vader Arthur Waugh, de directeur van de uitgeverij waar nu nog zijn eigen boeken verschijnen. Daarbij heeft Evelyn Waugh zijn meer dere niet in het schrijven van Engels proza, zodat het herlezen van stukken van zijn boek een genoegen is alleen al om te zien hoe dicht bij het ideaal benadert van de volmaakte stijl die bijpa onopgemerkt blijft; maar een \groot deel van de inhoud is toch voor al inleiding op het vervolg. V.S. NAIPAUL GENIET van buiten landse lezers waarschijnlijk minder be langstelling bij voorbaat dan Waugh. en het onderwerp van zijn nieuwe boek is er ook niet een waar iedereen dadelijk meer over zal willen weten. „An Area of Darkness" is een reis- en verblijf- verhaal, ontleend aan de indrukken van een jaar dat hij in India heeft doorge bracht, en niet als een gewone toerist. Zijn eigen grootvader kwam uit India en emigreerde naar West-Indië, waar hij zelf is geboren en opgegroeid. Hij ziet er ook als een Indiër uit, en toen hij in Bombay voet aan wal zette viel hij voor het eerst van zijn leven niet meer op als een buitenlander; maar hij was er nog nooit geweest. Het boek dat hij over zijn ervaringen onder die on gewone omstandigheden heeft geschre ven is niet een verslag; hoewel er aan de feiten niet getwijfeld hoeft te wor- den, zijn al de toestanden en landschap pen en karakters die hij beschrijft in zijn eigen verbeelding tot leven geko men voordat ze op papier gezet werden. ER STAAT NIETS alleen maar voor de volledigheid of omdat het objectief van belang is. Er zijn stukken over inefficiëntie, over het kasteverschil en over de Engelse invloed, maar een groot deel van het boek is besteed aan het verhaal van een paar maanden in Kasjmir waar Naipaul zat te schrijven in een hotel aan een meer en alleen te maken had met de directie en het personeel. Wie vooral ingelicht wil wor den over India heeft daar niet veel aan, maar het is veel boeiender dan als al les in goede orde bestudeerd was. India is trouwens altijd een ónmogelijk land om in goede orde te beschrijven Het overstelpt iedere bezoeker, met zijn ge wemel van mensen en zijn onafzienba re armoede, en met zijn verdeeldheid in zichzelf: „Hun nieuwe begrip van zich zelf maakt het onmogelijk voor Indiërs om terug te gaan in de tijd, het koeste ren van de Indische traditie maakt het moeilijk voor ze om vooruit te komen." De gewone middelen van beoordeling schieten daartegenover tekort. De bezoeker moet altijd een beroep doen op zijn vermogen om eigen onder vindingen te vertolken, en het zou moeilijk beter gedaan kunnen wor den dan door Naipaul. Hij heeft er een indrukwekkend boek van gemaakt, ge passioneerd en grappig en verhel derend tegen een achtergrond van rade loosheid: „Wij praten van wanhoop, maar de ware wanhoop ligt te diep, om geformuleerd te worden". In het laatste hoofdstuk beschrijft hij hoe hij, per vliegtuig uit India teruggekeerd, alweer door Londen loopt: zelden in romans, en nog minder in reisbeschrij vingen, zal de lezer zo sterk in het gevoel delen van ergens anders geweest te zijn. trekken?) onvoorzien met de dood meet bekopen. Maar ook de anderen: Lotje, al zal ze nu wel toenadering zoeken tot haar halve verloofde, de radiohandelaar Sjors, die grotendeels op de achtergrond blijft, maar indirect meespeelt en op zijn beurt al weer: wie weet! d.upe zal worden van de allesbehalve koudbloedige Lotje, die minstens zoveel denkt als Jan Cremer schrijft Lotje Flapuit, maar eerlijk, emotioneel, dupe dus van haar opwellingen en zo voort: een keten van onontkoombaar heden, al dan niet Kafka-achtig. Dit zijn maar enkele aanwijzingen froor de lectuur van de-e romanparti tuur. Ze reiken niet verder dan de op- oervlakte dan h" er!' il-op-het-eer- ste-gp-'ebt - nmt "oor rekening van d!"»er credo quia absur- dum G°lonf h„t omdat het absurd is en in de menrri dce potentie van het ab surde zinvol zinvol als creatie van een meester.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 17