Anderhalve eeuw terug-
dwalen aan de hand van
een ras-Amsterdammer
Het gewone verleden
en het onbekende
VESTDIJK EN ZIJN MOTIEVEN
d;
a
ÊH
LANDKAARTEN MAKEN:
DUUR EN TIJDROVEND
Litteraire
Kanttekeningen
„Juffrouw Lot", macht contra weerloosheid
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1965
'ir E*bif
PAGINA DRIE
Bob Buys
J
Topografische Dienst,
heeft geen geld voor
een gedenkboekje
S. M.
C. E. Dinaux
IN DE ZALEN van het Koninklijk Oudheidkundig
Genootschap in het Rijksmuseum (ingang Hobbema-
straat) is tot 4 april een tentoonstelling van tekeningen
van Christiaan Andriessen (1775—1846) te zien. Deze
tekeningen zijn een deel van het veel uitgebreidere dag
boek in tekeningen, dat Christiaan Andriessen maakte
in de jaren 1805—1808. Christiaan Andriessen was de
zoon van de tekenaar en behangselschilder Jurriaan
Andriessen (1742—1819). Ook van hem ontmoet men
enkele werkjes op deze expositie. Daaronder treft men
enige ontwerpen voor het te beschilderen behang en
een paar fijne landschapjes uit de naaste omgeving van
Amsterdam, waaruit blijkt dat de vader een kundige
schilder was in een tijd, waarin de Nederlandse schil
derkunst nu niet bepaald in een bloeiperiode verkeerde.
Als de heer I. H. van Eeghen, die een korte inleiding
tot deze expositie schreef, opmerkt dat Christiaan An
driessen tekeningen heeft gemaakt, die tot de beste van
zijn tijd behoren, dan bevestigt dat
wel de mening over die tijd. Want
bij alle plezier, dat men aan deze
expositie kan beleven staat kunst
genot niet voorop. Men bedenke
overigens wel dat alles uit het
hoofd getekend is, en dat Andries
sen zich niet te zeer om perspectief
en verhoudingen bekommerde.
Voelbaar is een behoorlijke achter
grond. Opvallend goed is soms de
suggestie van mist of van met
maanlicht gevulde nachten. Een
enkele gewassen tekening, gemaakt
aan de Amstel bij de Prinsengracht
doet denken aan werk van de
Franse schilder Marquet, die zo
veel later kwam. De heer Van
Eeghen noemt Andriessens werk
Evelyn Waugh, A little learning - Uitg. Eyre Spottiswoode
V. S. Naipaul, An area of darkness - Uitg. André Deutsch
„5 Jan. Dat geeft een aardig geval"
(Jurriaan en Christiaan Andriessen
met een onbekende in het atelier van
Christiaan). Tekening van Christiaan
Andriessen.
van een voor diens tijd „nieuwe
wat slordige, maar verrassend di
recte stijl" en daarmee is dan ook
nog enig artistiek belang van deze
expositie getekend.
MEN GENIET DEZE tentoonstel
ling vooral om het verhaal van een
epoche: die van de laatste jaren
van de Bataafse Republiek en de
eerste van Koning Lodewijk Napole
on. Men geniet deze expositie om
Amsterdams leven in die jaren. En
men geniet van wat Christiaan An
driessen erin meemaakte. De ten
toonstelling is ingericht naar onder
werpen. We zien hoe Christiaan
stond tegenover de plannen van een
zuster, die hem wilde uithuwelijken
aan een rijke, maar weinig aantrek
kelijke dame. We zien, dat een be
denkelijke attractie als de „Walle-
letjes", nagenoeg precies zo bestond
in Christiaans dagen. Van zijn „kof
fiehuizen" kan men in Amsterdam
nog iets terugvinden in enkele
proeflokalen, waar het dan om an
dere dranken dan de koffie gaat. Be
paalde kermisattracties hebben ook
wij nog kunnen meemaken. Het
was in Christiaans tijd dat het Am
sterdamse stadhuis paleis werd. Hij
mocht het nog meemaken dat aan
het stadhuis een bigamist als straf
een kwartier werd „tentoongesteld".
Dat maken wij dan niet meer mee.
Maar gezelschapsspelletjes, als op
feesten gedaan werden, behoeven
ons geen neerbuigende glimlach af
te dwingen als we denken aan de
„polonaises" op onze bruiloften en
partijen.
DE FRAAIE AMSTERDAMSE
grachtenhuizen gaan weer voor ons
open en we worden een beetje me
lancholiek als we denken aan zove
le inwendige verbouwingen, die ter-
wille van moderne kantoren achter
die gevels plaats hebben gehad.
Maar we zijn blij, dat de Amstel
nog steeds bevaren wordt door jach
ten en andere plezier of sport die-
„1 May. Verhuisdag. Dit is ook nog
al een knappe verhuisboel op een
augurkjes waagen" (Jurriaan An
driessen).
nende schepen, al zijn ze van een
andere vorm dan die in Christiaans
tijd. Om iets van de sfeer van het
interieur van een sociëteitsgebouw
aan een jachthaven uit die tijd te
proeven kan men nog wel terecht in
Ouderkerk aan de Amstel. En als ik
dan spreek van „sfeer" dan besef ik
dat die Christiaan Andriessen dan
toch een kunstenaar was die iets tot
leven kon brengen. Hij kon er ook
niets aan doen, dat hij leefde in een
tijd van schilderende jonge dames,
wat gezapige kunstbeschouwers en
een land, dat in de wereld toen niet
meer zoveel te vertellen had als
voorheen het geval was.
inr-inr T
EVELYN WAUGH is geboren in
1903en opgegroeid in Hampstead in
een tijd toen dat nog een dorpje bui
ten Londen was en niet een onder
deel van de onafzienbare buiten
wijken van de stad. Zijn middelbare
onderwijs heeft hij gekregen, groten
deels in de jaren van de eerste wereld
oorlog, op de kostschool in Lancing
aan de zuidkust, en daarna bracht hij
de gebruikelijke drie jaren in Oxford
door, in Hertford College. Hij wist
niet goed wat hij toen zou gaan doen,
zat een poosje op een slechte kunst-
akademie, maakte een afspraak om
bij een kunstdrukker te gaan werken
als leerling en zag er weer van af,
nam een baan aan als leraar op een
kostschool in Wales en werd zo mis
moedigdat hij de zee inzwom met
het voornemen om niet terug te ko
men; maar hij keerde toch terug naar
het strand toen hij een paar keer door
kwallen gestoken was.
Daarmee eindigt het eerste deel
van zijn autobiografie; in het volgen
de deel zal het hem beter gaan, dan
begint hij aan de romans die hem be
roemd gemaakt hebben. „A little
learning" is dus het gewone soort eer
ste deel, al loopt het iets langer door
dan de meeste om met die onzekere
zelfmoordpoging afgerond te kunnen
worden. Er verschijnen talloze van
zulke boeken in Engeland, en hoeveel
belangstelling kan er in het algemeen
van een buitenlandse lezer voor ver-
leon, een anti-held opriep, iets dat boven elk heldendom
uitgaat (de duldzaamheid in het leed? een voornaamheid
die onaantastbaar boven de tegenstellingen staat?), zodat
de heldenverering omslaat in haar tegendeel: „de Eroïca
is, als het ware, tegelijk heroïsch en het meest doeltreffende
tegengif tegen deze heroïek dat zich denken laat Iets
dergelijks, misschien niet eens zóveel ervan verschillend,
voltrekt zich in Vestdijks jongste roman „Juffrouw Lot"
(Uitgeverij De Bezige Bij), begeleid dan door een aantal
ogenschijnlijke bijmotieven, die in de meest letterlijke
betekenis overrompelend zijn, te overstelpend tenminste
om er in een kroniek als deze een schijn van een samen
vatting van te kunnen geven.
IN EEN VAN ZIJN musicologische opstellen uit de
bundel „Muziek in blik" herinnert Vestdijk aan de opvat
ting volgens welke in Beethovens Eroïca de historische of
mythologische figuur, Napoleon dan wel Prometheus, niet
meer dan een aanleiding zou zijn geweest tot het ver
klanken van een „dieper gelegen Idee"; het heldendom,
zelfs als Idee, zou zijn teniggetreden achter de idee-loze
creatieve drift, het muziekkunstwerk als zodanig. Met de
geniale spitsvondigheid hem eigen ziet Vestdijk er in dat
essay zonder het object geweld aan te doen! kans toe
om deze stelling verder te ontwikkelen tot een dialectische
interpretatie, die hierop neerkomt dat Beethoven naast de
sublimering van het Napoleontische veldheer-heroïsme tot
een wereldverbeteringsideaal in de Eroïca een anti-Napo-
DEZER DAGEN, op 18 februari,
bestond de topografische dienst
ressorterende onder de chef van de
generale staf 150 jaar. Het jubileum
is op 12 februari, in het gebouw van
de dienst in Delft gevierd met
een personeelsbijeenkomst en een
receptie. Er waren plannen om een
gedenkboek uit te geven, handelend
over de historie van de dienst en ver
der over alles wat met het vervaar
digen van kaarten te maken heeft. In
het kader van de bezuinigingsactie
„operatie chirurg" is hiervan afge
zien. Bezuiniging is er ook de oorzaak
van dat de dienst het voorlopig zon
der de twee nieuwe persen (die al
besteld waren) zal moeten stellen.
Acht dagen per jaar
VOORAL na de tweede wereldoorlog
ls de luchtfoto volkomen onmisbaar ge
worden voor het werk van de topogra
fische dienst. Alle foto's die nodig zijn
worden op het ogenblik gemaakt door
K.L.M.-Aerocarto. Daarvoor heeft dit
bedrijf overigens maar een dag of acht
per jaar ter beschikking. Luchtfoto's
die als basismateriaal voor kaarten
dienen, moeten aan veel voorwaarden
voldoen. Er mag nooit blad aan de bo
men zitten (want dat „slaat de wegen
dood"), het moet eb zijn (anders ko
men de laagwaterlijnen niet uit), ei
moet zo min mogelijk schaduw zijn (en
dus moeten de foto's gemaakt worden
bij een zeer hoge zonnestand) en er
moet tot op 4200 meter geen bewolking
zijn (de vlieghoogte waarop de foto's
gemaakt worden).
Veel afnemers
NA DE oorlog (toen internationale af
spraken over coördinatenstelsels ge
maakt werden) is de hoofdtaak van de
topografische dienst geworden het ma
ken van militaire kaarten op schalen
1:50.000, 1:100.000, 1:250.000 en 1:500.000.
Daarnaast worden kaarten voor
civiele doeleinden gemaakt in scha
len 1:10.000 en 1:25.000. Zo maakt
de dienst tegenwoordig kaarten voor
o.m. het ministerie van Landbouw en
Visserij, voor de Rijksdienst voor het
Nationale Plan en het Centraal Bureau
voor de Statistiek. Ook speciale op
drachten verwerkt de topografische
dienst. Zo drukt men er bijvoorbeeld
de wetenschappelijke atlas van Neder
land, een werk dat tien tot vijftien jaar
vraagt. Verder kan iedere burger in de
winkel van de dienst in Delft alle mo
gelijke kaarten kopen.
MEN HEEFT een programma dat
erin voorziet om in ieder geval eens in
de tien jaar iedere kaartblad van
Nederland geheel opnieuw te maken.
Dure affaire
Voor snel in ontwikkeling zijnde ge
bieden (b.v. Europoort en Rotterdam,
Amsterdam en Den Haag) tracht men
eens per vijf jaar een nieuwe kaart te
maken. Dat is een hoog tempo, als
men weet dat er van het moment dat
de luchtfoto gemaakt wordt tot het mo
ment dat de kaart van de pers rolt,
doorgaans twee jaar verlopen. Het kost
ook veel geld. Het maken van een
kaart met een schaal van 1:25.000 vergt
ongeveer dertigduizend gulden.
Per jaar tracht men zo'n 4,5 duizend
vierkante kilometer in kaart te bren
gen (inclusief stukken zee en buiten-
landt.
IK ZOU MISSCHIEN, al heeft de lec
tuur van deze met super-Vestdijkiaans
raffinement gecomponeerde roman me
heel wat boeiende, intrigerende en on
derstellingen Wagende hoofdbrekens ge
kost die nog lang geen oplossing heb
ben opgeleverd, niet zo aanstonds aan
Beethoven als schim op de achtergrond
hebben gedacht, als Vestdijk zelf niet
in het derde deel van zijn boek en wel
in het beslissende, zeg: fatale, vijfde
hoofdstuk ervan met een nadrukkelijk
accent een werk van Beethoven in het
geding had gebracht, het opus 127, het
eerste Galizinstrijkkwartet, en daarvan
in het bijzonder het tweede deel en
van dat adagio een bepaald akkoord,
een „wonderakkoord", dat, zou men
kunnen zeggen of in ieder geval hopen,
de tegenstellingen vereent, opheft, te
niet doet tijdens de duur van dat ak
koord, teniet doet in een grootse nie
tigheid, waarin vrije wil, toeval, nood
lot, samenloop, feitelijke bepaaldheid
enz., samenklinken, samenvallen: als
een absurde onvermijdelijkheid? als
een tragische absurditeit in de hogere
rangorde van het onontkoombare?
VRAAGTEKENS dus, die in het mid
den laten in hoever Vestdijk, roman
componist als geen andere in ons taal
gebied en in dat opzicht vergelijkbaar
met Thomas Mann, zich bewust is ge
weest van de krachten die hij opriep
en tegen elkaar uitspeelde in een we
meling en wenteling van menselijke
motieven, muzikaal door hem gehan
teerd tot een schouwspel van de intel
lectueel gecontroleerde èn onbewuste
drijfveren van de homo sapiens als ho-
ger-ontwikkelde pifhecanthropos erec-
tus, van welke laatste in aap-achtige
passages van deze roman sprake is.
Men kan er zeker van zijn dat Vestdijk
bij de opzet van deze „Lot-roman" zeer
wel wist waarop hij doelde, waar hij
naartoe speelde; maar dat, evenals in
de Eroïca, het spel zich in het creatie
proces niet onttrok aan de vooropge
stelde inzet, zou ik niet willen beweren.
Er is een creativiteit, die buiten alle
„bedoelingen" om haar werk doet, ver
bindingen tot stand brengt die rationeel
niet te voorzien waren en achteraf niet
verstandelijk-alleen verklaarbaar zijn,-
autonome creatieprocessen, die een spel
met het spel gaan spelen en tot uit
komsten leiden die in de onkenbaarheid
van het leven-zelf uitmonden. Dergelij
ke werken zijn grote werken en door
hun grootheid voor eindeloze uitleggin
gen vatbaar. „Juffrouw Lot" is zo'n
creatie.
IK ZOU HET ALTHANS niet wagen
om het noodlottige (uit menselijk oog
punt: tragische) verhaal van Juffrouw
Lot in één enkele formule vast te leg
gen, of het moest die zijn van de ab
surditeit, waartegen een romanschrij
ver als Vestdijk hoe dan ook inschrijft,
alleen door het feit dat hij schrijft, dat
hij voortgaat met schrijven, met het
creëren van menselijke situaties als
evenzoveel valstrikken van „la condi
tion humaine".
Wie het werk van'Vestdijk enigszins
kan overzien, zal gemakkelijk de terug
kerende motieven herkennen: het dienst
bode-motief als variant op de geman
keerde moeder en in conjunctie met de
minnares, de gefrustreerde liefde, de
ambivalentie ten opzichte van de vader,
de moeder, de jeugd, de geboorte. Ver
der: de kooi („De vrije vogel en zijn
kooien") de studentikoziteit, het heime
lijk schrikbewind van de angst, de dood
als tegenspeler van het leven, de sexue-
le binding, de poging tot zelfrechtvaar
diging, de zonde van de zondeval, ik
zou zo kunnen voortgaan, bladzijden lang
en niet tot een andere „conclusie" ko
men dan nu: dat Vestdijk zich met een
haast bovenmenselijke inspanning
staande houdt op de dunne draad, die
van het verklaarbare naar het onvat
bare loopt, en aan dit uiterste equili-
brisme de geniaalste ingevingen van
zijn overrompelend oeuvre ontleent.
MET DAT AL heb ik nog niets over
de zogenaamde „inhoud" gezegd, om
de eenvoudige reden dat deze niet in
het navertelbare verhaal is gelegen
dat zich trouwens aan elke parafrase
onttrekt maar in de compositie, in
de doorwerking van de motieven, de
zichtbare en de verstopte, in de ver
aanschouwelijking van de ettelijke de
tails, de grapjes (er valt heel wat te
gnuiven tijdens de lectuur van deze
chaotische roman, maar hoe!), de va
riaties op bijzondere „trekjes", de ver
sieringen dus en wat zich zo voordoet
en in de verdere verwikkeling en ont
wikkeling van de motieven allerminst
loze trillertjes of komische glissando's
geweest blijkt te zijn. Kortom: men
moet deze roman lezen als een parti
tuur.
WELOVERWOGEN heeft Vestdijk
zijn boek in drie delen gecomponeerd:
Deel I „Twee moeders," geschreven in
de eerste persoon (Juffrouw Lot); Deel
II, „Eerherstel", gezet in de toonsoort
van de derde persoon; Deel III, „Apen
in knechtschap", gesteld in de eerste
persoon door de student in de geschie
denis Gerard Starke als een soort me
morandum voor het archief van zijn
opvolger in de functie van volstrekt dic
tatoriaal voorzitter van een „geheim
genootschap zonder naam", en het
geheel onderverdeeld in zorgvuldig af
geronde cycli van tien en twee maal
vijf hoofdstukken. Hoofdfiguur is juf
frouw Lot, huishoudster (op z'n mooist:
dame van gezelschap) bij mevrouw de
Weduwe Spronck van Walenburg en ge
durende een zestal jaren de heimelijke
minnares van de jeugdige Fred Spronck
student in de economie, die zich van
dit erotische avontuur met juffrouw Lot
heeft afgewend ten gunste van een bui
ten 's lezers gezichtveld blijvende
vrachtrijdergdochter, zonder dat Lotje
haar minnend-moederlijke zorg voor
Fred en de hoop op een herstel der
erotische betrekkingen heeft opgegeven.
Hoofdfiguur is ook Fred Spronck, zoon
van een levenslustige vader (overleden)
die financieel aan lager wal raakte
(het barokke kasteel de Walenburg
moest worden opgegeven) en van een
frigide-achtige moeder, die bij juffrouw
Lot in het krijt staat. Hoofdfiguur is
bovendien Gerard Starke, geheim voor
zitter van de anonieme broederschap,
die in dienst van „de" of „een" Idee
de studentenleden van het genootschap
het volvoeren van werkstukken oplegt
waarmee de „leden" de proef van hun
menselijke volmaaktheid moeten afleg
gen, een machtsfiguur dus, een dic
tator op de achtergrond, die Fred
Spronck de opdracht heeft laten ver
vullen een aap-in-kooi als dubbelzinnig
huldeblijk aan te bieden aan een actri
ce. Hoofdfiguur is tenslotte (en niet eens
tenslotte) de schilder Rick Lührs, op
wiens door homofielen en marihuana-
rokers bevolkte atelier zich de fatale
„ontknoping", dat wil zeggen: de door
juffrouw Lot ongewild bewerkstelligde
dood van Fred Spronck voltrekt.
HET ZIJN aLLEN „hoofdfiguren",
het zijn allen speelballen van een
macht, een innerlijke dwang, een nood
zaak om zich te handhaven in een een
zaamheid, waarin het chaotische tumult
der gebeurtenissen rondwoelt zonder dat
er aan de kooi van de menselijke be
trekkingen wie weet van het leven
zelf te ontkomen is. En allen zijn
dus dupe, Fred Spronck allereerst, die
zijn hopeloze poging om zich aan de
jurisdictie van de genootschapdictator
te onttrekken (kan men zich ooit in het
leven „ongestraft" aan het leven ont-
wacht worden? Niet veel, voorzover
het eigenlijk familiegeschiedenissen
zijn, van de familie van de auteur
zelf in de eerste plaats maar ook in
een verruimde zin, verhalen geschre
ven voor een eigen omgeving die in
zekere mate vertrouwd is met de
plaatsen en personen waar het over
gaat, hetzij uit herinnering of uit an
dere autobiografieën. Er staan in
zulke petitie histoire meestal veel
details die aan een buitenstaander
niet besteed zijn, en het hindert meer
dan in romans, waar de details zich
niet op hun letterlijke waarheid be
roepen en de ondervinding van denk
beeldige personen de hoofdzaak is,
voor iedereen toegankelijk.
EVELYN WAUGH heeft het voordeel
dat hij bekend genoeg is om bij voor
baat een zekere nieuwsgierigheid te
wekken, en de ware liefhebbers van
Decline and Fall en Brideshead Revi
sited kunnen hier iets vinden van de
oorspronkelijke ervaringen die in die
romans verwerkt zijn. Als het er hun
om te doen is de ware Waugh te
ontdekken komen zij toch niet erg veel
verder. Hij onderneemt geen ontdek
kingstocht in zichzelf, maar geeft in
een redelijke stemming een kijk op zijn
verleden, afkerig van de overdrijvin
gen die hij destijds in zijn dagboek no
teerde en waar hij een paar voorbeel
den van aanhaalt. Enkele van de men
sen die hij noemt zijn niet alleen be
schreven maar bepaald gecreëerd, in
het bijzonder zijn vader Arthur Waugh,
de directeur van de uitgeverij waar
nu nog zijn eigen boeken verschijnen.
Daarbij heeft Evelyn Waugh zijn meer
dere niet in het schrijven van Engels
proza, zodat het herlezen van stukken
van zijn boek een genoegen is alleen
al om te zien hoe dicht bij het ideaal
benadert van de volmaakte stijl die
bijpa onopgemerkt blijft; maar een
\groot deel van de inhoud is toch voor
al inleiding op het vervolg.
V.S. NAIPAUL GENIET van buiten
landse lezers waarschijnlijk minder be
langstelling bij voorbaat dan Waugh. en
het onderwerp van zijn nieuwe boek is
er ook niet een waar iedereen dadelijk
meer over zal willen weten. „An Area
of Darkness" is een reis- en verblijf-
verhaal, ontleend aan de indrukken van
een jaar dat hij in India heeft doorge
bracht, en niet als een gewone toerist.
Zijn eigen grootvader kwam uit India
en emigreerde naar West-Indië, waar
hij zelf is geboren en opgegroeid. Hij
ziet er ook als een Indiër uit, en toen
hij in Bombay voet aan wal zette viel
hij voor het eerst van zijn leven niet
meer op als een buitenlander; maar hij
was er nog nooit geweest. Het boek dat
hij over zijn ervaringen onder die on
gewone omstandigheden heeft geschre
ven is niet een verslag; hoewel er aan
de feiten niet getwijfeld hoeft te wor-
den, zijn al de toestanden en landschap
pen en karakters die hij beschrijft in
zijn eigen verbeelding tot leven geko
men voordat ze op papier gezet werden.
ER STAAT NIETS alleen maar voor
de volledigheid of omdat het objectief
van belang is. Er zijn stukken over
inefficiëntie, over het kasteverschil en
over de Engelse invloed, maar een
groot deel van het boek is besteed aan
het verhaal van een paar maanden in
Kasjmir waar Naipaul zat te schrijven
in een hotel aan een meer en alleen
te maken had met de directie en het
personeel. Wie vooral ingelicht wil wor
den over India heeft daar niet veel aan,
maar het is veel boeiender dan als al
les in goede orde bestudeerd was. India
is trouwens altijd een ónmogelijk land
om in goede orde te beschrijven Het
overstelpt iedere bezoeker, met zijn ge
wemel van mensen en zijn onafzienba
re armoede, en met zijn verdeeldheid in
zichzelf: „Hun nieuwe begrip van zich
zelf maakt het onmogelijk voor Indiërs
om terug te gaan in de tijd, het koeste
ren van de Indische traditie maakt het
moeilijk voor ze om vooruit te komen."
De gewone middelen van beoordeling
schieten daartegenover tekort.
De bezoeker moet altijd een beroep
doen op zijn vermogen om eigen onder
vindingen te vertolken, en het zou
moeilijk beter gedaan kunnen wor
den dan door Naipaul. Hij heeft er een
indrukwekkend boek van gemaakt, ge
passioneerd en grappig en verhel
derend tegen een achtergrond van rade
loosheid: „Wij praten van wanhoop,
maar de ware wanhoop ligt te diep,
om geformuleerd te worden". In het
laatste hoofdstuk beschrijft hij hoe hij,
per vliegtuig uit India teruggekeerd,
alweer door Londen loopt: zelden in
romans, en nog minder in reisbeschrij
vingen, zal de lezer zo sterk in het
gevoel delen van ergens anders geweest
te zijn.
trekken?) onvoorzien met de dood meet
bekopen. Maar ook de anderen: Lotje,
al zal ze nu wel toenadering zoeken tot
haar halve verloofde, de radiohandelaar
Sjors, die grotendeels op de achtergrond
blijft, maar indirect meespeelt en op
zijn beurt al weer: wie weet!
d.upe zal worden van de allesbehalve
koudbloedige Lotje, die minstens zoveel
denkt als Jan Cremer schrijft Lotje
Flapuit, maar eerlijk, emotioneel, dupe
dus van haar opwellingen en zo
voort: een keten van onontkoombaar
heden, al dan niet Kafka-achtig.
Dit zijn maar enkele aanwijzingen
froor de lectuur van de-e romanparti
tuur. Ze reiken niet verder dan de op-
oervlakte dan h" er!' il-op-het-eer-
ste-gp-'ebt - nmt "oor rekening
van d!"»er credo quia absur-
dum G°lonf h„t omdat het absurd is en
in de menrri dce potentie van het ab
surde zinvol zinvol als creatie van
een meester.