De volken van onze wereld (ÜSCOUC& Hoe vans y ama^y ama PAGINA VHF 1965 ZATERDAG 27 FEBRUARI - Cultuurgroepen in Amerika en Oceanië fmmKn„mtfmm»««mnummmmmmitnmÊmmmaamiÊaÊaiÊaÊuaBmmBmÊÊÊÊnaamiÊtaÊÊÊaiaa^ÊmÊÊmmnmÊÊnaÊmKamÊÊmmÊBmÊmBÊÊÊmÊtmaÊ^ Sas Bunge m-<b: DE NEDERLANDSE BOEKENMARKT is de laatste jaren overstroomd met prachtuitgaven op het gebied van volkenkunde en cultuurgeschiedenis die werden aangeprezen als „populair-wetenschappelijk maar die het vaak vooral van de mooie illustraties moesten hebben zodat het populaire het doorgaans won van het weten schappelijke. Daarnaast was er in ons land stellig plaats voor een meer gedegen werk over de volken en culturen van de wereld, populair-wetenschappelijk in de goede zin en dus bestemd voor een lezend (en niet alleen plaatjes-kijkend) lekenpubliek dat verantwoorde voor lichting wenst. Het samenstellen van een boek met deze kwaliteiten is kennelijk het doel geweest dat dr. P. van Ernst, wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Gro ningse universiteit, voor ogen heeft gestaan bij het redi- I geren van „Panorama der volken", een driedelig werk waarvan het eerste deel, gewijd aan de volken van Amerika en Oceanië, nu is ver schenen. (Uitgave J. J. Romen Zonen, Roermond en Maaseik). DIT EERSTE deel, dat royaal maar niet onnodig spectaculair ge ïllustreerd is, wordt geopend met een voortreffelijke inleiding van dr. Van Ernst over „Mensen en cultu ren" waarin hij een duidelijke, ook voor elke leek begrijpelijke uiteen zetting geeft van de grondslagen en uitgangspunten der culturele antro pologie. Daarin rekent hij meteen af met allerlei traditionele wanbe grippen omtrent „hogere" en „lage re" rassen, religies en cultuuront wikkelingen, wanbegrippen die zelfs in sommige intellectuele kringen nog altijd opgeld doen. Ze worden door Van Ernst weerlegd met argu menten die soms verrassend origi neel maar altijd wetenschappelijk gefundeerd zijn. BEHALVE de samensteller heb ben zeven Nederlandse cultuur-an tropologen behorend tot de weten schappelijke staven van enige uni versiteiten, van het Rijksmuseum voor Volkenkunde en van het Insti tuut voor de Tropen aan het boek meegewerkt. Hun gezamenlijk stu dieterrein strekt zich uit van de Es- komo's, Indianen en negers in Noord-Amerika, via de autochtone culturen van Peru en Meso-Ameri- ka (Incas, Mayas, Tolteken, Azte ken en de kleinere cultuurgroepen van dat gebied), tot de oorspronke lijke bewoners van Australië en de inheemse bevolking van Nieuw-Gui- nea en de Zuidzee-eilanden. In ruim vijfhonderd bladzijden is dat enor me gebied behandeld, iedere cul tuurgemeenschap afzonderlijk door een gespecialiseerde wetenschaps man. Dat daarbij de ene groep uit voeriger werd beschreven dan de andere, dat de ene auteur meer aandacht aan het verleden van zijn onderwerp besteedde en de andere meer aan het heden, was daarbij te verwachten. Ook de verschillende culturen zelf geven wel aanleiding tot zulke verschillen in behandeling; zo moet bij een beschrijving van de Quechua-Indianen in Zuid-Amerika de nadruk uiteraard wel vallen op het verleden, namelijk op hun voor vaderen ten tijde van het roem ruchte Inca-rijk, terwijl omtrent de Papoea's op Nieuw-Guinea vrijwel niets van het verleden bekend is (zelfs de gegevens over hun huidige cultuurvormen zijn nog maar sum mier en onvolledig) zodat alleen een beschrijving van de hedendaagse Papoea's, en dan nog slechts van een beperkt aantal stammen, kan worden gegeven. Ondanks de respectabele omvang van dit boek kan er trouwens, ook afgezien van deze voor-de-hand-lig gende beperkingen, bij een zo veel omvattend onderwerp geen sprake van volledigheid zijn. Voor de Noordamerikaanse Indianen, bijvoor beeld, met hun even boeiende als tragische geschiedenis en hun door allerlei aanpassingsproblemen ge compliceerde situatie in het huidi ge Amerika, zou men meer ruimte hebben gewenst dan de zeventig bladzijden die T. J. Brasser daar voor ter beschikking stonden. Bin nen dat beperkte bestek heeft hij allereerst een heel rake, conciese historische samenvatting gegeven; wat de tegenwoordige toestand be treft heeft hij, wellicht uit ruimte nood, vplstaan met een globaal overzicht van recente ontwikkelin gen aangevuld met gedetailleerde beschouwingen over slechts twee stammen, de Hopi's en de Nootka's, als voorbeelden van de twee uiter sten van weerstand tegen en bereid heid tot culturele aanpassing. Bras ser heeft ook dat op zeer degelijke en consciëntieuse wijze gedaan, maar het blijft een gemis dat zo doende de vele andere Noordameri- kaans-Indiaanse cultuurgroepen, die alle hun eigen problematiek ten aanzien van de aanpassing of niet- aanpassing aan de blanke samen leving hebben, te weinig aandacht hebben gekregen. Voor een soortgelijk probleem vond de deskundige voor Peru en Meso-Amerika, dr. R. T. Zuidema, zich gesteld door het feit dat het Inca-verhaal het leeuwedeel van zijn plaatsruimte opslokte (en dan- ook voortreffelijk tot zijn recht is gekomen). Daardoor is er bitter weinig ruimte overgebleven voor de Azteken, de Maya's en de kleinere historische culturen van het Cen- traalamerikaanse gebied, en nauwe lijks enkele regels voor de huidige Indiaanse bewoners daarvan, wier cultuurvormen ondanks de sterke Spaanse invloed toch bepaald nog wel interessant genoeg zijn om in een „Panorama der volken" te wor den opgenomen. Een bijzonder boeiend geschreven hoofdstuk is dat van mr. G. van Steenhoven over de Eskimo's, waaruit duidelijk blijkt dat het, in tegenstelling met enkele andere de len van het boek, op eigen aan schouwing van het onderhavige volk en zijn zeden en gewoonten berust. Dr. Van Steenhoven noemt de Eski mo's (het zal menigeen verwonde ren) „een zingend volk" en geeft enige treffende voorbeelden van hun dichtkunst. Oceanië is behandeld door drie specialisten: dr. C. H. M. Nooy-Palm („De bewoners van Australië), dr. A. C. van der Leeden (Melanesiërs en Papoea's") en dr. S. Kooijman („Polynesiërs en Mi- cronesiërs"). Voorts zijn er nog een twintigtal bladzijden gewijd aan „De negers in de nieuwe wereld" (door H. C. van Renselaar), een onder werp waaromtrent de samensteller van het boek wellicht in dubio is geweest omdat het geen autochto ne groep betreft en dat danook wel heel summier is behandeld. Als men in een boek als dit de aanwezig heid van een aanzienlijke negerbe volking in verschillende delen van Amerika eenmaal aan de orde stelt, dient dat ook op minder globale wijze te gebeuren. Niet alleen de rassenstrijd van de laatste tiental len jaren in de Verenigde Staten is slechts in heel algemene termen beschreven, maar er is ook nauwe- Netsilik Eskimo's (boven links) uit het gebied rondom de Pelly-baai bij hun zomerse trek over de toendra, waarbij de sledehonden als last dieren fungeren. Daarnaast: Een moderne Maori in Nieuw-Zeeland, student in de theo logie aan de universiteit van Auck land. Hierboven: Hedendaagse Indianen in Noord-Amerika, deelnemend aan de peyote-cultus van de „Native American Church". Tijdens de dienst in een tent, waarbij gebeden worden gezegd en religieuze liederen ge zongen, raken de gelovigen in een soort trance door het kauwen op knoppen van de peyote-cactus. (Illustraties ontleend aan „Pano rama der volken", deel I). lijks enige aandacht besteed aan de merkwaardige culturele gedragspa tronen in de negerstaat Haiti; en aan de bosnegers van het huidige Suriname zijn precies drie (niets zeggende) volzinnen gewijd. Maar afgezien van deze weinige zwakke plekken (en van een wat slordige grammatica in sommige hoofdstukken, die in een nieuwe druk gemakkelijk kan worden ver beterd) is dit eerste deel van „Pano rama der volken" een werk dat be slist een verrijking betekent van onze oorspronkelijke, in de ware be tekenis populair-wetenschappelijke litteratuur op het gebied van de volkenkunde. Wij zien met belang stelling uit naar de volgende delen. at+q geschiedenis en hun door lijKS enKeie regeis voor ae nuiaige siecntb m neei cugeiucxic lcuuc" c if Q ken en^de kleinere cultuurgr^pen allerlei aanpassingsproblemen ge- Indiaanse bewoners daarvan, wier beschreven, maar er is ook nauwe- r.n nmnttw „7 \nrtnvnnm fovnn o-w Ao tnncnn nr hoon o-n hinAt. Tn.pm. nnst. vn.pt. lussen. De In onderstaand discours worden nieuw» opnamen vermeld van componisten van da op één na eerste rang, t.w. kamermuziek van Telemann, 4 Concerti Armonici ver moedelijk ten onrechte toegeschreven aan Pergolesi, en Strijkkwartetten van Bocche- rini en Cambini. De opnamen zijn uitge bracht door resp. Philips, Decca en het Franse merk Critère. HET ZOU HYPOCRISE zijn om vol te houden dat heel veel muziek (klas sieke) anders wordt geconsumeerd dan langs de neus weg. Als Telemann, Vi valdi etc. beluisterd moesten worden met het hoofd in de handen zouden dc platenmaatschappijen de belangstelling voor deze componisten, één rang ach ter de groten, allang verloren hebben. Al deze suites, concerti, triosonates wa ren decoratieve kunst, en ze zijn het weer geworden, dankzij het technisch fenoneem van de 33-toerenplaat. Stel u een Concerto van Vivaldi voor waar in men, zoals vijftien jaar geleden op 78 toeren, de plaat moet omdraaien, en dan misschien zelfs na acht minuten een tweede opzetten wie zou dat op brengen? Ikzelf schrijf dit terwijl zacht jes uit de groef achttiende-eeuws Ve- netiaans snarenspel komt. Het maakt de geest wat losser, stimuleert de aan dacht, en roept soms op eens het juiste woord naar de juiste plaats. Is d.at niet een lofwaardige functie? Hier zijn dan weer enkele voorbeelden van deze waarderende binnenhuiskunst: 1) EEN ENSEMBLE met de langade mige naam Camerata Instrumentale der Hamburger Telèmann-Gezellschaft speelt, uiteraard, Telemann die de laatste tijd weer erg „in" is. Men hoort een fluitist, een hoboïst, een violist, een cellist, een cembalist, en nog een cellist (voor de continuo-partijen) in wisselend bezetting, resp. in een Con cert, een Triosonate, een Kwartetsona te, dat wil in die tijd zeggen: drie obli gaat-instrumenten plus generaalbas, en nog een Triosonate. Telemann is al tijd weer opmerkelijk fris van inventie, hij is een zeldzaam soort Duitser, die bloempjes uit Frankrijk en Italië plukt en ze ongegeneerd op zijn hoed zet. De uitvoerende musici houden het ook los, luimig en briljant. Zeer aan te be velen, misschien zelfs niet alleen alt zondagse afwisseling op de doordeweek se radio-ontbijtmuziek. (Philips A 02357 L) 2) KARL MUNCHINGER die meen ik de eerste was die Bach's Branden- burgse Concerten via de plaat tot een bestseller maakte, dirigeert hier zijn Stuttgarter Kamerorkest in vier Concer ti waarvan op de voorzijde van de hoes vermeld wordt dat ze van Pergolesi zijn, maar op de achterkant vindt u een uitvoerige uiteenzetting die er op meer komt dat ze waarschijnlijk niet van hem zijn, waarschijnlijk ook niet van Handel, misschien van Riccioti, een Italiaanse muziekuitgever en pedagoog die in Den Haag woonde, maar wellicht van een concertmeester uit Kassei, ge naamd Birckenstock. Zoek het maar uit. De platenfirma's weten het in zo'n ge val wel. Natuurlijk zijn ze van Pergo lesi, want dat is een naam die ver koopt. Ze zijn hem in ieder geval wel waardig: breed van thematische uitleg, vol nobele sequenzen, hier en daar interessant van harmoniek, Muzikale Barok van de goede soort. (Deca Ixt 6102.) 3) HET CARMIRELLI-KWARTET, bekend bij abonné's van de Haar lemse Kamermuziekserie, speelt twee kwartetten uit opus 64 van Boccherini en twee van Giovanni Cambini, 1746- 1826, auteur van onder meer zestig sym fonieën en twintig opera's. Net als zijn tijdgenoot Clementi vertoont deze laat ste soms Beethoviaanse trekjes, maar het blijft toch vlak en voor onze oren wat onzeker van stijl. Het kwartetspel van de vier Italianen beantwoordt wel aan de verwachtingen zodat de muziek vanuit het musiceren toch nog een ze kere gedrevenheid krijgt. (Critère CRD 138). xxxxooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooa JOSEPH HOLLER, tekenleraar en oud-directeur van de school voor Toe gepaste Kunsten in Uherske Hradiste in Tsjechoslowakije, is onlangs in Praag teruggekeerd na een verblijf van zes jaar in Afrika als Unesco-deskundige. Tijdens zijn tocht door Egypte, Tune sië en Ghana heeft hij zijn indrukken van het leven in Afrika vastgelegd in een aantal schetsen, die in Praag zijn tentoongesteld onder auspiciën van de Tsjechische Nationale Commissie voor Unesco. Enkele van zijn op schrift ge stelde reiservaringen geven wij hier weer. DE GROOTSTE DIEREN zijn niet al tijd de gevaarlijkse. Zelfs mieren en kleine slangen kunnen verraderlijk zijn. Maar het dier dat twee maal zoveel slachtoffers maakt als alle andere die ren tezamen is de krokodil. Niet alle krokodillen zijn gevaarlijk. U kent misschien wel de verhalen over heili ge krokodillen die zo mak zijn, dat zij zichzelf niet meer kunnen voeden en met wijd opengesperde muil liggen te wachten, zodat men rustig foto's kan maken. Maar de Yama-Yama (dat be tekent krokodil in de Fra-Fra taal), die bij de Bolga Rivier in Noord Ghana leeft, was bij lange na niet zo toegan kelijk. Mijn vriend de jager zou mij eens een Yama-Yama laten zien en bracht de „krokodïllenman" mee. De „krokodïllenman" is zeer gezien bij de dorpsbewoners, want telkens als er gevaarlijke krokodillen zijn, ver schijnt hij ten tonele en vangt ze. Ieder een gelooft dat hij een toverkracht be zit waardoor hij zich in een krokodil kan veranderen. DE „KROKODÏLLENMAN" begint met de oever van de rivier of het meer te inspecteren en nadat hij een paar maal heen en weer gewandeld heeft om zich op zijn toverij voor te berei den, kondigt hij aan dat hij gaat dui ken om onder water een bezoek te brengen aan de krokodillenkoning. Te voren heeft een grote plechtigheid plaats Bij zonsondergang brengt de hele be volking hem naar de waterkant. Hij verdwijnt onder water en wordt dan al leen gelaten, anders werkt zijn tover kracht niet. De volgende morgen bij zonsopgang komt iedereen terug en de tovenaar komt boven water op dezelfde plek waar hij de vorige dag verdween. Hij geeft de uiteinden van vier touwen aan de sterkste mannen van het dorp. Ze trekken uit alle macht en halen een le vende krokodil stevig vastgebonden uit het water op. Het dier wordt gedood en open gesneden en dikwijls vindt men een koperen armband of een ander sie raad van een van zijn slachtoffers in zijn maag. IEDERE DORPELING gelooft dat de „krokodillenman" het dier heeft gevan gen met zijn toverkracht en ook de „krokodillenman" zelf zegt hiervan overtuigd te zijn. Achteraf bezien vind ik dat het zo goed is. Men moet in zijn eigen alibi geloven. De waarheid is echter als volgt. De „krokodillenman" duikt onder water en verbergt zich achter een rotsblok of struikgewas tot hij alleen is. Dan gaat hij naar de plaats waar hij de vorige avonden lokaas heeft achtergelaten bij voorbeeld een brandende lantaarn met een paar stukken vlees of een aapje aan een touw. Hij gaat achter de lan taarn op de grond liggen wachten tot het monster log en traag uit het water komt om zich te goed te doen. Op het ogenblik dat de krokodil zijn muil open spert om het voedsel te verslinden, zet de „krokodïllenman" bliksemsnel een puntige stok tussen de geopende kaken. Hoe meer het dier zijn best doet om zijn bek te sluiten, des te dieper aringen de punten in zijn kaken en tenslotte zit hij zo vast, dat de jager de stok kan vastgrijpen en het dier op de rug wen telen. Dan gooit hij touwen over hem heen en bindt hem vast met lussen. De laatste lus bewaart hij voor de bek, die hij snel dichttrekt, terwijl hij de stok wegneemt. Daarop verwijdert hij zorgvuldig alle sporen van de strijd, gooit het gebonden dier in het water en wacht in zijn schuilplaats op de terug keer van de dorpelingen. MIJN VRIEND, de „krokodillenman" en ik kwamen met de auto bij het meer tje aan waar ik een Yama-Yama te zien zou krijgen. Kleurige waterjuffers cir kelden boven het water. Op de naburige rotsen waren de flamingo's in druk ge sprek gewikkeld en weerkaatsten de ro se, rood en violet-blauwe schakeringen van de schitterende zonsondergang. Enkele dorpsmeisjes dompelden met elegante en moeiteloze bewegingen hun zware kruiken in het water en zetten ze op hun hoofd. Een paar jon gens holden langs de waterkant en zwaaiden met een lange stok met een stukje vlees eraan. Met vreemde keelge luiden trachtten zij de krokodil te lok ken. Mijn vriend wees op een gevaar te dat in het water dreef. „Daar is hij!" riep hij uit. Plotseling naderde het ge vaarte de zandbank. De jongens schreeuwden en zwaaiden met het aas door de lucht om de krokodil uit het water te lokken. Ik greep mijn schets boek en maakte een luchtige schets toen het dier aan land klauterde en met een snelle beweging het stukje vlees ver zwolg. EEN HONDJE UIT het dorp sprong zenuwachtig keffend om mij heen. De vervaarlijke krokodil kwam steeds dich terbij. Ik zag hoe zijn kleine ogen ver raderlijk schitterden, maar ik werkte koortsachtig door aan mijn schets. Ik hoorde zelfs biet het geroep van mijn vriend en de „krokodïllenman"die al in de auto zaten en wilden vertrekken. Plotseling was het dier met enkele bliksemsnelle bewegingen naast mij. Niet op mij echter had hij het gemunt, maar op het keffende hondje uit het dorp, dat zich nog net door een snel le sprong aan de dichtklappende muil ontsnapte. Ik begreep nu pas dat de Yama-Yama wel degelijk een boosaar dig en gevaarlijk monster was en haastte mij naar mijn vrienden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 19