SHIRLEY
VEZENO
PANDA EN DE DRUMDRUMS
=3
in Wonderland
5
door Charlotte Brontë
WAAROM DE SNEEUWKLOKJES
GEEN BLOEMËNELF HEBBEN
m
Ons vervolgverhaal
Hl
w
mrhet uerMm LEWIS CARPOLL
DE DODE BRUID" door dr. Robert van Gulik
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1965
VERZEKERT
ZIEKENHUISKOSTEN
W
99
M
VVIWWWWWIIMW
146)
„Omdat" zei zij, „indien ik geen tes
tament had gemaakt en ik ging vóór
jou dood, Harry, al mijn bezit naar
jou zou gaan; en ik wil niet dat dit
gebeurt, al zou je vader het prettig
vinden. Maar jij" zei zij, „krijgt zijn
hele landgoed, dat groot is groter
dan Fieldhead; je zusters krijgen
niets, dus heb ik haar wat geld na
gelaten, al houd ik niet half zoveel
van hen beiden als van één lok van
jouw blonde haar". Deze woorden zei
zij en zij noemde mij haar lieveling,
en ik mocht haar een kus geven. Zij
ging door met te vertellen, dat zij ook
wat geld aan Caroline Helstone_ had
nagelaten; dat zij dit landhuis mét al
het meubilair en de boeken voor mij
had bestemd, daar zij de oude buiten
plaats van de familie niet van haar
eigen bloedverwanten af wilde nemen
en dat zij de gehele rest van haar
eigendommen, die ongeveer twaalf dui
zend pond bedroeg, op de legaten aan
mijn zusters en juffrouw Helstone na,
niet aan mij had nagelaten omdat ik
al rijk was, maar aan een goede man,
die er een zo goed gebruik van zou
maken als enig menselijk wezen maar
kon doen een man, zeide zij, die
zowel vriendelijk als dapper, sterk en
barmhartig was; een man die mis
schien niet verklaarde dat hij vroom
was, maar zij wist dat hij voor God
het geheim bezat van het zuivere en
het onbesmette geloof. De geest van
vrede en liefde was in hem. Hij be
zocht de wezen en weduwen in hun
smart en bleef onbezoedeld door de
wereld. Toen vroeg zij, „vind je het
goed, Harry, wat ik gedaan heb?" Ik
kon niet antwoorden, mijn tranen
verstikten mijn stem, zoals nu ook".
De heer Moore liet zijn leerling
even met zijn ontroering strijden en
zich beheersen. Daarna vroeg hij
„Wat heeft zij nog meer gezegd?"
„Toen ik te kennen had gegeven dat
ik volkomen instemde met de voor
waarden van haar testament, vertel
de zij mij dat ik een edelmoedige jon
gen was en dat zij trots op mij was.
„En nu'Ljvoegde zij er aan toe, „als
er iets mocht gebeuren, weet jij wat
je zeggen moet tegen de Kwaadaar
digheid, wanneer zij je harde dingen in
je oor komt fluisteren en je te ver
staan geeft, dat Shirley je benadeeld
heeft, dat zij niet van je hield. Dan
weet je dat ik wel van je hield, Har
ry, dat een zuster niet meer van je
had kunnen houden, mijn eigen schat".
Meneer Moore, wanneer ik mij haar
stem herinner en mij voor de geest
roep hoe zij keek, bonst mijn hart
alsof het breken zal. Misschien gaat
zij vóór mij haar de hemel indien
God het beveelt, moet dat gebeuren,
maar de rest van mijn leven en
dat zal niet lang zijn daar ben ik
nu blij om zal een rechte, vlugge,
bedachtzame reis zijn op het pad, dat
haar voet heeft betreden. Ik dacht dat
ik vóór haar in het grafgewelf van de
Keeldars zou binnengaan; mocht het
anders zijn, laat mijn kist dan naast
die van Shirley zetten".
Moore antwoordde hem met een
ernstige kalmte, die een vreemde te
genstelling vormde met de veront
ruste opwinding van de jongen.
„Jullie hebben beiden ongelijk, alle
bei jullie doen elkaar kwaad. In
dien de jeugd eenmaal onder de in
vloed van een duister schrikbeeld valt
verbeeldt zij zich, dat er nooit meer
een volle zon zal schijnen; zij denkt
dat haar eerste rampspoed het hele
leven zal duren. Wat heeft zij nog
meer gezegd? Nog iets anders?"
„Wij hebben samen nog een paar
familie-aangelegenheden geregeld".
„Ik zou graag willen weten wat
„Maar meneer Moore, u glimlacht
ik zou niet kunnen glimlachen als
ik Shirley in zo'n stemming zie".
„Mijn jongen, ik ben niet zenuw
achtig en niet dichterlijk en niet oner
varen. Ik zie de dingen zoals ze zijn;
dat doet jij niet. Vertel me nu die
familie-aangelegenheden".
„Zij vroeg mij alleen maar, me
neer, of ik mij meer een Keeldar of
een Sympson voelde; en ik heb geant
woord dat ik een Keeldar was in de
grond van mijn hart en tot in het
merg van mijn beenderen. Zij zei dat
zij daar blij om was; want behalve
zij ben ik de enige Keeldar, die nog
over is in Engeland; en toen hebben
wij een paar dingen vastgesteld".
„En?"
„Dit méneer: als ik lang genoeg
leefde om het goed van mijn vader
en haar huis te erven, dan moest ik
de naam Keeldar aannemen en op
Fieldhead gaan wonen. Henry Shirley
Keeldar heb ik gezegd dat ik zou he
ten en dat zal ik ook. Haar naam en
haar landhuis zijn eeuwenoud, en
Sympson en Sympson Grove zijn nog
maar van kort geleden".
„Kom, kom, jullie gaan nog geen
van tweeën naar de hemel. Ik ver
wacht het beste voor jullie beiden,
met je trotse familiegevoelens een
paar half-volwassen adelaarsjongen.
Nu, wat maak jij nu op uit alles wat
je mij verteld hebt? Breng het eens
onder woorden".
„Dat Shirley denkt dat ze sterven
gaat".
„Heeft ze het over haar gezond ge
had?"
„Met geen enkel woord; maar ik
verzeker u dat zij wegkwijnt. Haar
handen worden helemaal mager en
haar wangen ook".
„Klaagt zij ooit tegen je moeder of
zusters?"
„Nooit. Zij lacht hen uit als ze haar
ondervragen. Meneer Moore, zij is
een vreemd wezen, zo blond en meis
jesachtig, in 't geheel niet een vrouw,
die op een man lijkt geen Amazone,
en toch voelt zij zich te trots voor
hulp en medegevoel".
„Weet je waar zij nu is, Harry? Is
zij in het huis of is zij uitgereden?"
„Zeker niet uitgereden, meneer, het
regent hard".
„Dat is waar; maar dat is er nog
geen waarborg voor, dat ze op het
ogenblik niet over Rushedge galop
peert. In de laatste tijd heeft zij zich
nooit door het weer laten weerhou
den om te gaan rijden".
„Weet u nog, meneer Moore, hoe
nat en stormachtig de vorige woens
dag was werkelijk zulk slecht weer
dat zij Zoë niet wilde laten zadelen?
Maar de storm, die zij te erg vond
voor haar merrie, trotseerde zij te
voet; die middag heeft zij bijna tot
Nunnely gelopen. Toen zij binnen
kwam vroeg ik haar of zij niet bang
was kou te vaitten. „Ik niet," zei zij,
dat zou een veel te groot geluk voor
mij zijn. Ik weet het niet, Harry;
maar het beste dat mij zou kunnen
gebeuren is een flinke kou vatten,
koorts te krijgen en zo heen te gaan
als andere Christenen." Zij is roeke
loos, ziet u, meneer."
„Inderdaad oekeloos! Ga kijken
waar zij is; en als je een kans krijgt
Om tegen haar te spreken zonder dat
het de aandacht trekt, vraag haar
dan even hier te komen."
„Ja, meneer."
Hij greep zijn kruk en wilde weg
gaan.
„Harry!"
Hij keerde zich om.
„Zeg die boodschap niet al te plech
tig. Gebruik de woorden die je vroe
ger gezegd zou hebben als je haar ge
woon naar de leerkamer kwam halen."
„Ik begrijp het, meneer: dan doet
ze het eerder."
„En Harry
„Meneer?"
„Ik zal je wel roepen als ik je nodig
heb; zolang heb je geen les."
Hij vertrok. Toen de heer Moore al
leen was stond hij op .van zijn tafel.
„Met Harry kan ik heel bedaard en
heel erg uit de hoogte doen," zei
hij. „Ik kan doen alsof ik zijn angst
niet zwaar opneem en „du haut de
ma grandeur" op zijn jeugdige ijver
neerzien. Tegen hem kan ik praten
alsof zij beiden kinderen zijn in mijn
ogen. Nu moet ik mijn best doen de
zelfde rol tegenover haar te spelen. Ik
heb het ogenblik gekend dat ik op het
punt scheen het te vergeten; dat Ver
warring en Nederigheid mij bijna
schenen te verpletteren met hun zach
te tirannie, dat mijn tong aarzelde en
ik bijna de mantel liet vallen en in
haar tegenwoordigheid stond, niet als
de meester neen als iemand an
ders. Ik vertrouw, dat ik nooit zo de
dwaas zal spelen. Laat Sir Philip Nun
nely maar een kleur krijgen wanneer
zij hem aankijkt. Hij kan zich de
weelde veroorloven nederig te zijn
hij mag zelfs, zonder zich te scha
men, zijn hand laten trillen wanneer
die de hare aanraakt; maar indien een
van haar pachters een gevoelige en
sentimentele houding aannam, zou hij
bewijzen dat hij in een dwangbuis
moest. Tot nu toe heb ik mij altijd
heel goed gehouden.
(Wordt vervolgd)
HII 1 1 1 sis
-
HET VERHAAL, dat ik jullie ga
vertellen gaat over de bloemen. Nee,
het is nog wel geen voorjaar, maar de
eerste lentebloemen kun je, als je goed
kijkt al ontdekken. Maar we zullen
bij het begin beginnen.
Jaren geleden, toen er nog bijna
geen mensen waren, was de aarde be
dekt met bloemen en planten. Je zult
denken, dat die wel heel erg gelukkig
waren. Nee hoor! Op een mooie
warme voorjaarsdag kwam de bloe-
menfee. Wat schrok die! Alle bloemen
stonden er even treurig bij. Hun kop
jes hingen naar beneden en hun
kleuren waren vaal.
Daar moest iets aan gedaan worden.
De bloemenfee dacht lang en diep na.
Op een goede dag werd ze wakker
met een prachtig plan. Iedere bloem
gaf ze een eigen bloemenelf. Die
bloemenelfen hadden vleugeltjes
van.bloemblaadjes. De elfen van
de jasmijn hadden tere witte vleugels,
die van de gouden regen gele, van de
rcos roze en rode.
Zo wist elke elf precies bij welke
bloem zij hoorde. De elfjes speelden
de hele dag rond de bloemen in het
zonlicht. En als het 's avonds donker
werd, zochten ze de mooiste bloem
uit om in te slapen.
Van toen af aan probeerde iedere
bloem mooier te zijn dan de andere.
Ze hieven hun kopjes naar het zon
licht en schitterden met hun mooiste
kleuren om de elfen naar zich toe te
lokken.
De bloemenfee zag dat allemaal em
was tevreden.
EéN BLOEM echter was ze ver
geten. Nee, niet het vergeetmijnietje
met haar blauwe bloemblaadjes en
gele hart. Welke bloem is er van alle
maal het eerst?
Als de aarde nog bedekt is met een
laag sneeuw, steekt in de beschutting
van de struiken en de bómen het
sneeuwklokje dapper haar kopje
boven de grond uit.
Met haar groene sprieten boort ze
zich door de sneeuw, tot ze de zonne
stralen voelt. Uit de tere groene knop
pen springt dan een wit klokje te
voorschijn. Voor hen is er geen bloe
menelf. Het is nog veel te koud. De
andere bloemen slapen nog diep onder
de grond. En de bloemenfee met haar
elfen is ver weg in de landen waar
het altijd zomer is.
Niemand bekommert zich om de
eerste voorjaarsbloemen. Hun klokjes
bengelen zacht heen en weer op de
wind en ze mopperen met hangende
kopjes op de bloemenfee, die hen
vergeten is. Zij nog wel, de eerste
lentebloemen. Er is niemand die met
Advertentie
t
VEZENO ZAANDAM WESTZIJDE 212 - TEL. 6 3441
I 'Lil V
14. „Komaan" sprak Joris. „Ieder een maskertje op,
dan kunt ge onopgemerkt naar uw hotel gaan, om eens
eindelijk uit te rusten". „Ja rusten!" zeiden de drum
drums verlangend. „Lekker slapen!" En gehoorzaam
lieten zij zich in een kartonnen gezicht hullen. „Maar
Joris" merkte Panda op. „Als ze met die rare gezich
ten in een taxi gaan, zal dat toch evengoed aandacht
trekken?!" „Dat zou het zeker" antwoordde Joris. „En
daarom heeft onze meesterspeurder Pat O'Nozel het
plan opgevat, om ze niet per taxi, doch in een gesloten
bestelwagen te vervoeren". „Dat heb ik hem anders
helemaal niet horen zeggen", antwoordde Panda. „En
bovendien hebben ze geen maskers nodig, als 2e toch
in een gesloten wagen gaan". „Genoeg gepraat" zei Jo
ris. „Ga nu maar met het meesterbrein mee en laat
het denken aan hem over. Ik blijf hier met de drum
drums wachten, tot jullie met de wagen voorrijden".
Onwillig volgde Panda Pat O'Nozel, die hem ongeduldig
wenkte. „Wat een onnodig gedoe allemaal" dacht hij.
„We konden die arme drumdrums beter rechtstreeks
naar een hotel brengen, zodat ze eindelijk eens konden
slapen. Of zou Joris weer een of andere streek willen
uithalen?" Vooral die laatste gedachte maakte hem
ongerust. Maar toen hij eindelijk met Pat in een ge
sloten wagentje voorreed, zag hij tot zijn opluchting Jo
ris naar buiten komen, gevolgd door drie wandelende
hoofdjes.
hen speelt, praat en lacht. Niemand
die 's avonds de mooiste van hen uit
zoekt om in te slapen.
MAAR WAT danst en springt daar
om hen heen? Elfen zijn het niet.
Donzige witte sneeuwvlokken, die
hen plagerig toelachen. Zachtjes rin
kelend tot ze met een zucht op de
grond vallen. „Domme klokjes", zeg
gen ze. „Jullie, hebt ons toch! Jullie
heten niet voor niets sneeuwklokjes!"
Ze vertellen de klokjes van de dikke
wolken hoog boven in de lucht, waar
ze uitgevallen zijn en plagen de klok
jes met hun natte koude vingers. En
dikker en dikker wordt de sneeuw
laag om de klokjes. Ze zijn de bloe
menelfen vergeten. Hoger en hoger
moeten zij zich maken om boven die
plagerige sneeuwvlokken uit te blijven
steken. Als dat lukt, zwellen hun witte
klokjes van trots.
Kijk maar eens goed. De mooiste
sneeuwklokjes staan altijd daar waar
nog sneeuw ligt!
Rudi de Haan
■In...
I
^UCE,Dte
HET WIT
TE KON UN,
DAT ZO'N
HAAST HAD,
IS ACHTER
NA GE
HOLD, VALT
INEEN DIE
PE KUIL....
ZE VALT
STEEDS
CMEPEe
EN
DIEPEe...
ALS IK NU NJOG
EENS VAN PE
TRAP VAL
KAN DAT
NOOIT ERG
ZUN y NA PIT.'
LIEVE HELP! ZOU IK
DWARS DOOS DE
GfSOND ZON
2&ACHT-
3ES
Gl'JDTZE
NAAR 0e
NEPEN
TOTDAT...
TEN
SLOTTE.
TtPWUL ALICE ZACHTDES NEER
KOMT OP PE 0OPEM VAN HET GAT,
ZIET ZE N06 NET HET WITTE
KON'JN door een deur VERDWUNEW
HET SPUT ME. DE KUNT ER NIET
JXXJRPAK HET FLESDE DAT OP
/L.. \TAFEL
1ST...
„DRINK ME
6TAAT ER.
OP.
W,
NIET?
OH MAAR IK MOET
PeRSé DOOR UW
R HEEN
MENEER x.
KONUN...
WACHT
TOCH'
^LS SLICE EEN SLOKJE
HEEFT GEDRONKEN
WORDT 2E PLOTSELING KLEI -
NER
IK HEB
NOG NIET VER
TE LD
HMMM... HET SMAAKT
NAAR APPELTAART...
NAAR PUDDING ...SI
NAASAPPELS EN
BIEFSTUK!
KÓK! NU BEN
IK KLEIN GE-
,xvNOE6 OM
DCOR UW
DEUR TE
KUNNEN'
n
Copf. 1951, w«k DiMMf
Woild Ri^hli ReKCeW
(HET PCCStlE, NATUUR LUK/Y
FT-Tr «_MI. tU
«5LEU
TEL LIGT!
OP DE
TAFEL1
EEN
KOEKOE..
WAAROP
STAAT
EET ME
...WAT
MOET IK
NU BEGIN
NEN7
/QUCE NEEMT EEN HAP VAN HET KOEKOE
EN METEEN GE0EURT ER IETS VREEMDS
MET HAAR' (veevolst I
ONS DISTRIRT 15 DE GROOTSTEN
AANLEGHAVEN VAN HET REIZERl'JR
KANAALEDELACHTBARE. M'JN BO
TEN VERVOEREN DE KUST UIT DEZE
HELE PROVINCIE. INDIEN U NOG
MEER INLICHTINGEN VER
LANGT...
JUIST, MENEER LAU
NU BEBR'JP IR WAAROM
M'JN DISTEIKT DE
R'JSTSCHUUR VAN
NOORDEN WORDT
GENOEMD
ws «fcaezeMOH.
DANR U, ME
NEER LAU. U GAAT VAN
AVOND ZERER OOR NAAR
DE BRUILOFT BU
DR.HWA?/ u
NATUURLUK,
EDELACHTBARE! DE
BRUIDEGOM WANG IS 'N
SCHOOLVRIEND
VAN ME