KERKEN OP BEWEGENDE GROND Bisschop John Robinson schreef een nieuw boek Gezondheidszorg en zending De vrouw in het ambt PAGINA TWEE Kerk op weg Dubbel leven Kees Maas Boeiend boek Biecht Infantiele moraal Situatiebegrip Universifeitsgemeente Generale synode Dr. John Robinson, de 45-jarige suffragaanbisschop van Woolwich, heeft een nieuwe tijdbom vervaardigd, ditmaal in de vorm van zijn boek „De nieuwe reformatie", dat over en kele dagen zal verschijnen. De bisschop kreeg grote bekendheid in sommige kringen beruchtheid door zijn boek „Honest to God", dat in Nederland als „Eerlijk voor God" op de markt kwam, en ook hier grootscheepse discussies ontlokte. De bis schop, worstelend met hetzelfde probleem als vele collega's- theologen, deed in dit boek een poging af te rekenen met be grippen, die hij als verouderd beschouwde. Hij meende dat men God niet meer kon zien als „Iemand daarboven", en sprak als zijn overtuiging uit dat men het evangelie weer geloofwaardig moet maken voor de moderne mens. In „Honest to God", dat eerder een worsteling van de bisschop met de problemen is, dan een afgerond schema, werden vele heilige huisjes om getrokken en nam de „ontmythologisering" een grote plaats in. De critiek op het boek kwam van twee kanten. Er waren velen, die vonden dat het te ver ging, en dat de bisschop met verouderde begrippen ook eeuwige waarheden overboord had geworpen, er waren er ook, die meenden, dat John Robinson maar een zonderlinge hutspot had gebrouwen van fragmenten van Tillich, Bonhöffer en Bultmann, en dat hij eigenlijk alleen maar verward nakauwde wat anderen voor hem al veel scherper hadden gezegd. De naam van prof. Miskotte werd in dit verband in Nederland nog wel eens genoemd. De verschijning van „Eerlijk voor God" leidde in Nederland al spoedig tot het speciale Wendingnummer „Open Kaart", waarin tal van bekende Ne derlandse theologen hun zienswijze op Robinsons boek het licht lieten zien. Later kwam Robinson zelf naar Neder land waarbij hij vertelde dat de ont vangst van zijn boek nergens zo sym pathiek is geweest als hier. In De Horst in Driebergen ontmoette hij vele col lega's-theologen, die ontdekten, dat in een persoonlijk gesprek met Robinson bleek, dat deze orthodoxer is dan hij oorspronkelijk leek. Bisschop John Robinson Het gesprek over Robinson is door gegaan. Het wordt nog altijd veel ge bruikt als een trefwoord voor „vernieu wing" en ook in kringen, die als uiterst orthodox kunnen worden beschouwd, gaat men niet meer aan de figuur-Ro- binson voorbij. Zelden zijn er zoveel weekends gehouden over een bepaald onderwerp als dat met Robinsons „Honest to God" het geval is geweest, en het proces is nog lang niet ten einde. In Nederland heeft onlangs weer een nieuwe pocket het licht gezien, „Niet radicaal genoeg?" waarin enkele reac ties op „Honest to God?" zijn opgeno men en waarin Robinson zelf zich na der verklaart. Zeer interessant is in dit boek ook de bijdrage van mevrouw Ro binson, die ook in Driebergen al opviel door haar gave de zaken glashelder te kunnen stellen. Het nieuwe boek van Robinson is ge richt tegen de huidige situatie in de En gelse staatskerk, waarvan hij meent dat zij meer bekommerd is om gebouwen dan om zielen. „De vorige hervorming is uitgelopen op een toeneming van gebouwen", zegt hij in zijn boek, „er is een groep kleine katholicismen ontstaan, die elk de ka raktertrekken van de moeder hebben ge reproduceerd met eigen bediening en sacramenten, eigen gebouwen en finan ciën. Daarvan hebben we ons huidige patroon van parallelsecten en elkaar overlappende organisaties van wereld omvattende confessies geërfd". De bisschop van Woolwich, die ge looft dat de ineenstorting van de oude structuur het beste zou kunnen zijn dat zou kunnen gebeuren, vindt dat de pa rochiepriester moet worden bevrijd van een groot deel van de last, waaronder hij thans is gekromd. De kerk zou wor den georganiseerd in gemeentegroepen, die zouden bijeenkomen in woningen, in de fabriek en op school inplaats van in een kerkelijke fabriek (de parochie kerk). Bij geestelijke gelegenheden zo als Kerstmis, Pasen en Pinksteren zou den alle christenen bijeenkomen in een gehuurde zaal. De bisschop schrijft ook dat voor de kerk van Engeland de positie van staatskerk, ofschoon deze een zeker prestige meebrengt, meer een belem mering is dan een steun. Maar wanho pen doet hij niet, hij gelooft eerder in een proces van gisting. „Bijna plotseling wordt men er zich van bewust dat de grond onder de voeten beweegt" schrijft hij in zijn nieuwe boek. Ofschoon de opmerkingen gericht zijn tegen de Engelse kerkorganisatie, zul len zij ongetwijfeld verder gaan door werken. Want in andere landen is men al lang tot het besef gekomen dat de vastgelegde organisaties niet toereikend meer zijn in deze tijd. Voor de „kerk op weg", voor de „pelgrims op aar de" is het heil niet belichaamd in de organisatie. Men begint te beseffen dat er een grote afstand ligt tussen een kerkorganisatie met grote gebouwen en materiële zekerheid en de Heiland, die geen steen had om er zijn hoofd op neer te leggen. De steeds schrijnender tegenstellin gen tussen rijk en arm, tussen het wel varende westen en de ontwikkelingsge bieden hebben de onrust aangewakkerd. De kerken zijn in beweging gekomen, zij hebben de grond onder de voeten voelen bewegen. Daarom zal Robinsons nieuwe boek waarschijnlijk elders min der beroering veroorzaken dan in zijn eigen kerk, die zich al vaker geschokt heeft getoond door het optreden van de bisschop van Woolwich, die onder meer voor de rechter heeft durven verkla ren, dat hij „Lady Chatterley's Lover" aanbevelenswaardig voor christenen achtte, omdat de sexuele relatie er in is afgeschilderd als iets heiligs. Maar het zal toch een nuttige katalysator zijn voor de veranderingen, die zich vol trekken. Een duidelijk voorbeeld van een kerk in beweging is momenteel de rooms- katholieke kerk. Hoeveel er veranderd is kan men duidelijk constateren als men er een boek op na slaat, dat on langs is verschenen in de Ambo-reeks: „Gods volk onderweg" door Michel van der Plas, waarin tal van toespraken door mgr. Bekkers zijn verzameld. Van der Plas wijst er in dit boek op dat mgr. Bekkers met zijn veelvuldige mondelinge reacties op door het actuele gebeuren en denken opgeworpen vra gen van meet af aan een andere gestalte aan het bisschopsambt heeft gegeven dan dat waarmee de gelovigen lange ja ren vertrouwd waren geweest. „In plaats van de hoge, haast onbe reikbare gezagsdrager op de troon in het bisschoppelijke paleis, van wie het woord het karakter draagt van een de finitieve uitspraak met de kracht van een wetsartikel kwam de gestalte te staan van de mensen in hun dagelijkse noden begeleidende herder, de voort durend geheel beschikbare vader, de midden tussen „het Godsvolk onder weg" mee-pelgrimerende apostel, dat is gezondene." Dat schrijft Van der Plas, die oor deelt, dat er nauwelijks een onderdeel van de geloofsleer, nauwelijks een vorm van geloofsbeveling is aan te wij zen, zonder dat er in de laatste jaren een discussie over is losgebrand. Een belangwekkende uitspraak van mgr. Bekkers is deze: „Vroeger leidden de christenen eigenlijk een dubbel le ven; daar was „dat ene deel van ons christen-zijn waar wij bewust de plich- ten volbrachten en dan kwam er een groot hek en achter dat hek lag de we reld. Dat betekent: de omgang met an deren, de arbeid, ons gezinsleven, onze ontspanning. En als christen mocht ge de godsdienst niet voor dat hek laten staan. En dus moest ge het werk en die ontspanning aan God opdragen en moest ge dat werk en die ontspanning opfrissen met schietgebeden en moest ge zorgdragen dat die ontspanning ze dig was. Het werk en de ontspanning kregen dus voor God waarde van bui tenaf. Maar dat arbeid, ons werken en dat goed en degelijk werk leveren zelf iets met godsdienst had uit te staan, dus in zichzelf waarde had voor God, dat was echt niet zo duidelijkHet leven in de wereld dwingt ons tot een antwoord op één van die grote vragen: kunt gij proberen honderd percent christen te zijn en tegelijkertijd honderd percent midden in de wereld te staan, zó dat er tussen die beide geen kloof en geen hek is, maar een synthese, een samengaan, zelfs een opgaan tot een eenheid". Boeiend is ook het boek, dat Robert Adolfs o.s.a. heeft geschreven over „De kerk is anders". „Voor de een is dit een tijd van vreeswekkende verwar ring, voor de ander een tijd van vreug devolle verwachting" schrijft hij, „de ene christen leeft in angst, omdat het veilige huis van zijn kerkelijkheid blijk baar begint af te brokkelen en de struc tuur-elementen in welks onverwoest baarheid hij vastelijk geloofde, een as pect van vervangbaarheid vertonen. Er worden door hem nog geen wanhoops kreten geslaakt maar hij vreest voor de toekomst. Voor de andere christen is er echter een last weggevallen; hij leeft in een sfeer van blijde opgeruimdheid, vrijheid; hij wordt gefascineerd door de aanlokkelijke weidsheid van roepende verten." Ook in dit boek treft men steeds weer aan, dat de kerk een gebeuren is, dat zich in de geschiedenis voltrekt, en niet een reeds essentieel voltooide, bezitten de werkelijkheid. De schrijver gaat de geschiedenis van de rooms-katholieke kerk na en be speurt een steeds toenemende vernau wing. Grote aandacht besteedt hij aan het modernisme en vooral aan de be strijding ervan. De onder Pius X ge voerde acties keurt hij scherp af. Hij doet een boekje open over de „Car bonaria", een geheim genootschap in de kerk, een soort hyperkatholieke vrijmetselarij, die geleid werd door een aantal leden van de Romeinse cu- Robert Adolfs O.S.A. rie. Een geheim genootschap „Sodali- tium Pianum" ontstond, zo vertelt de schrijver, die uiteenzet, hoe president Benigni het spionagespel tot in de fi nesses speelde. „Het zou lachwekkend zijn, als de ge volgen niet zo ernstig waren geweest. Bekend was de loerende blik van mgr. Benigni; hij had zelf niet minder dan twaalf schuilnamen; ook wanneer men over de paus sprak („lady Miche- line" of „Michel") en de staatssecre taris (Miss Romey of George), gebruik te men geheime bijnamen, een van de eigen tijdschriften heette „Lieve Nelly". De schrijver besteedt ook grote aan dacht aan het conformise en zet uiteen hoe het mogelijk is geweest dat de r.k. kerk zo weinig weerstand aan Hit- Ier heeft geboden. Vernieuwingsfiguren als Amery en Böll worden zeer posi tief door hem benaderd. De noodzaak van vernieuwing in deze tijd maakt hij duidelijk,^ al blijkt hij niet op alle problemen* pas klare antwoorden te hebben. Daar voor is er dan ook sprake van „be weging". Zo vindt hij dat de biecht tegenwoordig een biechtvader toont, aan wie de rol van geesteshygiëni- sche therapeut is opgedrongen, een functie waarvoor hij lang niet altijd geschikt is. „Vooral in de religieus-geladen tij den als Pasen en Kerstmis wordt de priester in de biechtstoel geconfron teerd met een grote massa katholie ken, die zich aan de periferie van het doorsnee katholiek-kerkelijk leven wa nen. Zij leven in het bewustzijn, dat zij meestal niet kunnen beantwoorden aan de katholieke moraal (lees: de sexuele moraal). Sommigen hebben nog hoop, anderen hebben deze praktisch opgegeven. Zij leven in een min of meer vage gewetensangst, die nu eens op de voorgrond, dan weer op de ach tergrond van hun bewustzijn aanwezig is. Zij weten dat zij in doodzonde le ven en daarmee uitgesloten zijn van het sacrement van de eucharistie en ver moedelijk ook van de eeuwige zalig heid. Hun hoop is gesteld op de sacra menten der stervenden, d.w.z. zij ho pen in geval van sterven nog tijdig te kunnen biechten om zo, met de hak ken over de sloot, nog de eeuwigheid te bereiken." De schrijver, die hier een devaluatie van biecht en eucharistie signaleert, zegt dat de weg naar de onkerkelijkheid dikwijls hier begint: men ervaart of ziet in, dat de biecht op deze wijze zin loos wordt. Hij constateert dat de katholieke mo raal in feite voor het overgrote deel vernauwd wordt tot sexuele moraal en angst- en schuldgevoelens. „Maar dan hebben wij in de feitelijkheid te ma ken met een inauthentieke, valse, infan tiele, ja zelfs onchristelijke moraal" zo oordeelt hij. Maar hoe moet het dan? „Er zijn zielzorgers, die uit medelijden en op rechte bekommernis om de zielenood en gewetensangsten van velen een oplos sing gevonden meenden te hebben in een uiterst permissieve houding" zegt hij. „Men probeerde het ziekelijke schuldbewustzijn te bagatelliseren of geheel weg te praten. Zo zei men van masturbatie, dat dit een normale sexue le reactie was, die men niet moest on derdrukken. Er waren er zelfs die be weerden dat dit niet gebiecht hoefde te worden omdat het niets te maken had met de relatie tot God. Maar men maakte een vergissing, want om het eenzijdige, ziekelijke en neurotische schuldbewustzijn te genezen meende men het schuldbewustzijn-zonder-meer te kunnen wegnemen. Dit laat echter de mens die zich werkelijk schuldig voelt of weet, aan verwarring ten prooi en hij voelt zich ook een beetje niet au sérieux genomen". De schrijver meent dat een betere oplossing gelegen is in een beter be grijpen van de situatie waarin de mens van vandaag staat alsmede in een be tere kennis omtrent de aard van de sexuele problemen zelf; anderzijds in een juister begrip voor het feit dat de mens de tijd nodig heeft om zichzelf tot een zeker ethisch niveau te verheffen. Immers, ook in het ethische, ja, vooral in het ethische is er ruimte nodig voor een ontwikkeling. Hij geeft een voorbeeld aan de hand van de al genoemde masturbatie. „De zielzorger zal veel begrip moeten tonen en moeten proberen de jeugdige te be vrijden uit zijn in-zichzelf-gesloten-zijn en zijn isolement. De geweldig aangrij pende ervaring van de masturbatie en de onvoldaanheid onmiddellijk na de daad wekken soms een hevig schuldge voel op. Biechtvaders zullen proberen dit schuldgevoel niet weg te praten, maar een poging doen om de jeugdige op te voeden naar een begrip voor de ware betekenis van zijn „ontdekking". Het woord „doodzonde" wordt niet meer gebruikt, maar er wordt op ge wezen dat wat hij of zij doet niet juist is en dat God van hem of haar verlangt dat hij of zij deze nieuwe krachten zal leren richten op de bestemming die God ze heeft gegeven. Aangeraden wordt masturbatie niet overmatig dik wijls te biechten; het communiceren wordt veelal toegestaan, ook zonder dat er is gebiecht. Wel wordt dan aange raden vóór de communie het berouw óver zijn zonden goed te beleven." Het is maar één voorbeeld van de wijze van benadering van Robert Adolfs. Het boek laat tal van vraag tekens, zoals ook dit ene onderwerp dat doet. Want de biecht is hier toch van een essentieel sacrament geworden tot een opvoedingsmiddel. Het boek toont duidelijk aan, hoeveel heilige huisjes in de rooms-katholieke kerk op „bewegen de grond" staan. Als zodanig is het een belangrijk boek voor al diegenen, die de beweging in de kerken nauwlettend vol gen. Tal van zekerheden verdwijnen in deze tijd. en de gevolgen zijn tweele dig. Er zijn mensen, die al hun zeker heden erdoor kwijtraken, maar velen hebben ook ervaren, dat juist het weg vallen van alle niet-essentiële zekerhe den hun zekerheid in God heeft beklem toond. Hierboven besproken boeken: „Eerlijk voor God" en „Niet radicaal ge noeg?" van dr John Robinson, uitgegeven door Ten Have in de Carillon-reeks. „De kerk is anders" door Robert Adolfs OSA en „Gods volk onderweg" door Michel van der Plas en mgr Bekkers, uitgegeven door De Fontein, Utrecht en de Uitgeverij Westland, Merksem, in de „Ambo-reeks". Drie Nederlandse journalisten zijn van Schiphol naar Nairobi vertrok ken. Zij zullen de komende 3 weken besprekingen voeren met Afrikanen over de verspreiding van verant woorde lectuur in Afrika. De Neder landse Zendingsraad heeft hun op dracht gegeven het Nederlandse volk verslag uit te brengen over de huidi ge stand van zaken. De foto van links naar rechts: J. van Cavelleveen uit Rotterdam, Jac. Looyen uit XJtrechX en R. Heys uit Deventer. rrvrri,-n-nnnnnnn» Gezondheidszorg is een belangrijk programmapunt in vele jonge zelfstan dige staten. Overal wordt met behulp van de Wereld Gezondheidsorganisatie der Verenigde Naties goed werk ge daan. Niemand verheugt zich hierover meer dan de zendingsartsen en -ver pleegsters. De uitgebreide gouverne mentele gezondheidszorg, waar geen zending en geen kerk tegen op kan, voelen zij allerminst ais concurrentie. De vraag rijst nu echter of de medi sche zending nog wel een taak heeft in deze tijd. Of moet zij het hele terrein overlaten aan de jonge staten? Enkele maanden geleden hebben een twaalftal leidinggevende zendingsartsen en enkele zusters en theologen met veel ervaring op het zendingsveld over deze zaak met elkander gesproken in Tü- bingen. De conferentie was belegd door het departement voor wereldzending en evangelisatie van de Wereldraad van Kerken. Zij bedoelde niet meer te zijn dan een eerste gesprek van mensen, die wisten, dat nieuwe wegen voor de me dische arbeid gevonden moeten worden, die zelf daarin gepionierd hadden en die behoefte gevoelden hun ervaringen uit te wisselen. Onder hen was ook dok- In aansluiting op het artikel van ds. D. ter Steege over „Vrouwelijke pre dikanten" in Erbij van 13 februari ont vingen we enige brieven over dit onder werp, die wy de moeite waard achten op deze pagina te publiceren. Zy vor men een noodzakeiyke aanvulling op het genoemde stuk, dat louter een in ternationaal getinte opsomming was van de standpunten in de verschillende landen. Men zal begrijpen dat een der- geiyk internationaal overzicht altyd een globaal karakter heeft. In dit ver band is het wei dienstig even te ver melden, dat de in een van de brieven genoemde remonstrantse ds. Klink on langs nog een bijdrage in Erby heeft geschreven. Het was dus geen sprake van „onbekend" en nog veel minder van „onbemind". Dr. J. W. VinkeHerfst uit Bloemen- daal schreef ons: „Met belangstelling heb ik het artikel van ds. Ter Steege gelezen, maar het komt mij voor dat de gegevens, waarover hij beschikt, niet volledig zijn. Daarom neem ik de vrij heid zijn overzicht aan te vullen met de vermelding, dat in Nederland twee klei ne, maar niet onbelangrijke kerkgenoot schappen reeds meer dan veertig vrou wen tot de volle bediening van het pre dikambt toelaten. Het zijn de Doopsge zinde en de Remonstrantse Broeder- wwyw™MW'>*wwww'ww"wl»w"M««""""-""-iiwinnnnnnnnnnnnniuu De aartsbisschop van Canterbury, Arthur Michael Ramsey, heeft tijdens zijn wereldreis een persconferentie gegeven in San Francisco, schap, beiden lid van de Wereldraad van Kerken. Voor lezers van het Haarlems Dagblad is deze aanvulling interessant, omdat de doopsgezinde gemeente hier ter ste de al jarenlang gediend wordt door me juffrouw ds. C. Stoutendijk, terwijl de remonstrants-gereformeerde gemeente op het ogenblik zelfs twee vrouwelijke predikanten heeft, te weten mejuf frouw ds. J. L. Klink en mevrouw ds. A. B. PoolBast". En de doopsgezinde predikant ds. J. P. Jacobszoon gaf als zijn mening: „Ach, het is natuurlijk allemaal niet zo vreselijk belangrijk, maar het is wel wat vreemd en ook onnadenkend, wan neer in het Haarlems Dagblad onder het hoofd „Vrouwelijke predikanten" helemaal niet wordt vermeld dat de doopsgezinde gemeenten in ons land die reeds tientallen jaren kennen. Dr. A. MankesZernike was zelfs in de zomer 1911 als eerste vrouw officieel beroep baar als predikante in een doopsgezinde gemeente zoals zij zelf in haar „Een vrouw in het wondere ambt" vermeldt en men mag het prijzen in de gemeente Bovenknijpe (Friesland) dat daar voor het eerst met een mannelijke hegemonie gebroken werd. Uitgerekend Haarlem heeft onder het doopsgezinde predikantenkorps een vrouwelijke voorganger (leraar, zeggen de doopsgezinden liever), en het is al tijd weer koren op de molen van de niet zo bijster oecumenisch geïnteresseerden onder hen wanneer in een opsomming als zo vaak! zij weer ontbreken". De vijf studentenpredikanten in Utrecht hebben in samenwerking met de werkgroep der universitaire kapel diensten (in de oecumenische sfeer vier jaar geleden begonnen) een concept op gesteld voor een evangelische universi teitsgemeente. Dit concept is inmiddels ter goedkeuring voorgelegd aan de ker keraden van de Nederlandse hervorm de kerk, de gereformeerde kerk, de doopsgezinde, lutherse en remonstrant se gemeente. De generale synode van de christe lijke gereformeerde kerken, die om de drie jaar pleegt te worden gehouden, zal in 1965 door de kerk van Zwolle worden bijeengeroepen. De synode heeft echter niet in de Overijselse hoofdstad 'plaats, maar wordt door de Zwolse kerkeraad geopend in de aula van de theologische hogeschool te Apeldoorn. ter F. C. van der Horst, die 30 jaar zendingsarts was op Java en thans se cretaris is voor medische zaken van de Raad voor de Zending der Nederlandse Hervormde Kerk. Dat in dit eerste gesprek de vragen, waar men overal in de wereld voor staat, aan de orde gekomen zijn blijkt uit het feit dat tot ieders verbazing reeds meer dan 10.000 exemplaren van het gestencilde conferentieverslag over de wereld zijn verspreid. Moet de zending het werk van de ge zondheidszorg overlaten aan de staat? Kan dat? Heeft de gemeente van Chris tus van haar Heer dan niet een zeer duidelijke opdracht om zieken te ge nezen en daar te zijn waar leed is en ellende? Moet zij niet Gods erbarmen zichtbaar en tastbaar maken? Is da evangelieverkondiging zonder de dienst aan lijdenden niet bloedarm? Het antwoord op deze vragen is dui delijk. Maar hoe moet dat nu? Grota ziekenhuizen zijn te duur. Ze zijn een veel te zware last voor de jonge kerken, die bovendien een groot tekort hebben aan christen-artsen en verpleegsters. In Tübingen werd men het er over eens dat de vraag niet is; Moet de zen ding het werk van de gezondheidszorg overlaten aan de jonge staten? De vraag is hoe de jonge kerk de opdracht van Christus om daar te zijn waar ge leden wordt, ziet en aanvaardt. Het zal heel dicht bij die jonge christenen, bin nen hun eigen mogelijkheden moeten worden gebracht. In dit verband vertelde dokter Van der Horst van een gesprek dat hij in Nigeria had met predikanten en onder wijzers van een aantal dorpen. Hij vroeg of er in het dorp medewerking zou zijn wanneer een zendingsverpleeg ster geregeld op bezoek zou komen. Het is immers duidelijk, dat zij alleen maar kan werken wanneer het dorp meewerkt. Het antwoord luidde: in onze dorpen zijn vrouwenverenigingen. Daar zitten altijd wel een paar vrouwen in, die organiseren kunnen. Dan is het iets van ons geworden en dan staat de ge meente er natuurlijk achter, biddend en helpend. Misschien ligt in dit gesprek een van de goede aanknopingspunten. De jonge kerk kan geen grote ziekenhuizen in stand houden, maar een eenvoudige ge meente kan wel leren zien dat de lijden de naaste, ook de niet-christen gehol pen moet worden en dat het de taak van een christen is deze hulp te bieden. Dan zal zij zich als gemeente verant woordelijk voelen voor de zuster, die wekelijks op bezoek komt, zij zal helpen opdat de mensen hun wantrouwen over winnen. Zo kunnen de kennis van de zuster en het hart der gemeente samen een goed getuigenis geven van Hem, die zich over lijdenden ontfermt. Natuurlijk is daarmee niet alles ge zegd. Er zullen ook kleine streekzieken huizen nodig zijn. Ook een groot zieken huis waar artsen en verpleegsters wor den opgeleid. En als de kerk zo'n groot ziekenhui» niet kan opbrengen? En als er geen plaats is voor een groot zendingszieken huis naast dat van de staat? Dan zal het de weg van de kerk moeten zijn om studenten en leerlingen in hun staats- opleiding op te zoeken. Dan zal zij ze moeten helpen om de vakkennis, die zij opdoen, als christenen dienstbaar te maken aan de Heer. Misschien moet een zendingsarts het wel als zijn op dracht zien toe te treden tot de staf van een staatsopleiding. Misschien is het daar zijn belangrijkste taak jonge men sen te helpen in het vinden van de rechte medische ethiek, hun te leren dat een dokter zichzelf moet wegcijfe ren om de zieke mens te helpen. Reeds worden in verschillende delen van de wereld deze vormen van medi sche zending afgetast. Het wordt duide lijk dat ook in de tijd, waarin de jonge staten de gezondheidszorg voor hun ver antwoordelijkheid nemen, de taak van de medische zending niet inkrimpt. Van zendingsartsen en -verpleegsters, die in deze jaren uitgezonden worden, wordt verwacht, dat zij niet alleen de lijden den helpen, maar dat zij ook de kerk en de gemeente, waarin zij gaan leven, zullen helpen om als christelijke ge meente de opdracht van Christus om zieken te genezen te zien en naar haar vermogen te aanvaarden. Ds. P. J. Mackaay

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 16