KERKEN OP BEWEGENDE GROND
Bisschop John Robinson
schreef een nieuw boek
Gezondheidszorg en zending
De vrouw in het ambt
PAGINA
TWEE
Kerk op weg
Dubbel leven
Kees Maas
Boeiend boek
Biecht
Infantiele moraal
Situatiebegrip
Universifeitsgemeente
Generale synode
Dr. John Robinson, de 45-jarige suffragaanbisschop van
Woolwich, heeft een nieuwe tijdbom vervaardigd, ditmaal in
de vorm van zijn boek „De nieuwe reformatie", dat over en
kele dagen zal verschijnen. De bisschop kreeg grote bekendheid
in sommige kringen beruchtheid door zijn boek „Honest
to God", dat in Nederland als „Eerlijk voor God" op de markt
kwam, en ook hier grootscheepse discussies ontlokte. De bis
schop, worstelend met hetzelfde probleem als vele collega's-
theologen, deed in dit boek een poging af te rekenen met be
grippen, die hij als verouderd beschouwde. Hij meende dat men
God niet meer kon zien als „Iemand daarboven", en sprak als
zijn overtuiging uit dat men het evangelie weer geloofwaardig
moet maken voor de moderne mens. In „Honest to God", dat
eerder een worsteling van de bisschop met de problemen is,
dan een afgerond schema, werden vele heilige huisjes om
getrokken en nam de „ontmythologisering" een grote plaats in.
De critiek op het boek kwam van twee kanten. Er waren
velen, die vonden dat het te ver ging, en dat de bisschop met
verouderde begrippen ook eeuwige waarheden overboord had
geworpen, er waren er ook, die meenden, dat John Robinson
maar een zonderlinge hutspot had gebrouwen van fragmenten
van Tillich, Bonhöffer en Bultmann, en dat hij eigenlijk alleen
maar verward nakauwde wat anderen voor hem al veel
scherper hadden gezegd. De naam van prof. Miskotte werd
in dit verband in Nederland nog wel eens genoemd.
De verschijning van „Eerlijk voor
God" leidde in Nederland al spoedig
tot het speciale Wendingnummer „Open
Kaart", waarin tal van bekende Ne
derlandse theologen hun zienswijze op
Robinsons boek het licht lieten zien.
Later kwam Robinson zelf naar Neder
land waarbij hij vertelde dat de ont
vangst van zijn boek nergens zo sym
pathiek is geweest als hier. In De Horst
in Driebergen ontmoette hij vele col
lega's-theologen, die ontdekten, dat in
een persoonlijk gesprek met Robinson
bleek, dat deze orthodoxer is dan hij
oorspronkelijk leek.
Bisschop John Robinson
Het gesprek over Robinson is door
gegaan. Het wordt nog altijd veel ge
bruikt als een trefwoord voor „vernieu
wing" en ook in kringen, die als uiterst
orthodox kunnen worden beschouwd,
gaat men niet meer aan de figuur-Ro-
binson voorbij. Zelden zijn er zoveel
weekends gehouden over een bepaald
onderwerp als dat met Robinsons
„Honest to God" het geval is geweest,
en het proces is nog lang niet ten einde.
In Nederland heeft onlangs weer een
nieuwe pocket het licht gezien, „Niet
radicaal genoeg?" waarin enkele reac
ties op „Honest to God?" zijn opgeno
men en waarin Robinson zelf zich na
der verklaart. Zeer interessant is in dit
boek ook de bijdrage van mevrouw Ro
binson, die ook in Driebergen al opviel
door haar gave de zaken glashelder te
kunnen stellen.
Het nieuwe boek van Robinson is ge
richt tegen de huidige situatie in de En
gelse staatskerk, waarvan hij meent dat
zij meer bekommerd is om gebouwen
dan om zielen.
„De vorige hervorming is uitgelopen
op een toeneming van gebouwen", zegt
hij in zijn boek, „er is een groep kleine
katholicismen ontstaan, die elk de ka
raktertrekken van de moeder hebben ge
reproduceerd met eigen bediening en
sacramenten, eigen gebouwen en finan
ciën. Daarvan hebben we ons huidige
patroon van parallelsecten en elkaar
overlappende organisaties van wereld
omvattende confessies geërfd".
De bisschop van Woolwich, die ge
looft dat de ineenstorting van de oude
structuur het beste zou kunnen zijn dat
zou kunnen gebeuren, vindt dat de pa
rochiepriester moet worden bevrijd van
een groot deel van de last, waaronder
hij thans is gekromd. De kerk zou wor
den georganiseerd in gemeentegroepen,
die zouden bijeenkomen in woningen, in
de fabriek en op school inplaats van in
een kerkelijke fabriek (de parochie
kerk). Bij geestelijke gelegenheden zo
als Kerstmis, Pasen en Pinksteren zou
den alle christenen bijeenkomen in een
gehuurde zaal.
De bisschop schrijft ook dat voor de
kerk van Engeland de positie van
staatskerk, ofschoon deze een zeker
prestige meebrengt, meer een belem
mering is dan een steun. Maar wanho
pen doet hij niet, hij gelooft eerder in
een proces van gisting. „Bijna plotseling
wordt men er zich van bewust dat de
grond onder de voeten beweegt" schrijft
hij in zijn nieuwe boek.
Ofschoon de opmerkingen gericht zijn
tegen de Engelse kerkorganisatie, zul
len zij ongetwijfeld verder gaan door
werken. Want in andere landen is men
al lang tot het besef gekomen dat de
vastgelegde organisaties niet toereikend
meer zijn in deze tijd. Voor de „kerk
op weg", voor de „pelgrims op aar
de" is het heil niet belichaamd in de
organisatie. Men begint te beseffen dat
er een grote afstand ligt tussen een
kerkorganisatie met grote gebouwen en
materiële zekerheid en de Heiland, die
geen steen had om er zijn hoofd op neer
te leggen.
De steeds schrijnender tegenstellin
gen tussen rijk en arm, tussen het wel
varende westen en de ontwikkelingsge
bieden hebben de onrust aangewakkerd.
De kerken zijn in beweging gekomen,
zij hebben de grond onder de voeten
voelen bewegen. Daarom zal Robinsons
nieuwe boek waarschijnlijk elders min
der beroering veroorzaken dan in zijn
eigen kerk, die zich al vaker geschokt
heeft getoond door het optreden van de
bisschop van Woolwich, die onder meer
voor de rechter heeft durven verkla
ren, dat hij „Lady Chatterley's Lover"
aanbevelenswaardig voor christenen
achtte, omdat de sexuele relatie er in
is afgeschilderd als iets heiligs. Maar
het zal toch een nuttige katalysator
zijn voor de veranderingen, die zich vol
trekken.
Een duidelijk voorbeeld van een kerk
in beweging is momenteel de rooms-
katholieke kerk. Hoeveel er veranderd
is kan men duidelijk constateren als
men er een boek op na slaat, dat on
langs is verschenen in de Ambo-reeks:
„Gods volk onderweg" door Michel van
der Plas, waarin tal van toespraken
door mgr. Bekkers zijn verzameld.
Van der Plas wijst er in dit boek op
dat mgr. Bekkers met zijn veelvuldige
mondelinge reacties op door het actuele
gebeuren en denken opgeworpen vra
gen van meet af aan een andere gestalte
aan het bisschopsambt heeft gegeven
dan dat waarmee de gelovigen lange ja
ren vertrouwd waren geweest.
„In plaats van de hoge, haast onbe
reikbare gezagsdrager op de troon in
het bisschoppelijke paleis, van wie het
woord het karakter draagt van een de
finitieve uitspraak met de kracht van
een wetsartikel kwam de gestalte te
staan van de mensen in hun dagelijkse
noden begeleidende herder, de voort
durend geheel beschikbare vader, de
midden tussen „het Godsvolk onder
weg" mee-pelgrimerende apostel, dat
is gezondene."
Dat schrijft Van der Plas, die oor
deelt, dat er nauwelijks een onderdeel
van de geloofsleer, nauwelijks een
vorm van geloofsbeveling is aan te wij
zen, zonder dat er in de laatste jaren
een discussie over is losgebrand.
Een belangwekkende uitspraak van
mgr. Bekkers is deze: „Vroeger leidden
de christenen eigenlijk een dubbel le
ven; daar was „dat ene deel van ons
christen-zijn waar wij bewust de plich-
ten volbrachten en dan kwam er een
groot hek en achter dat hek lag de we
reld. Dat betekent: de omgang met an
deren, de arbeid, ons gezinsleven, onze
ontspanning. En als christen mocht ge
de godsdienst niet voor dat hek laten
staan. En dus moest ge het werk en
die ontspanning aan God opdragen en
moest ge dat werk en die ontspanning
opfrissen met schietgebeden en moest
ge zorgdragen dat die ontspanning ze
dig was. Het werk en de ontspanning
kregen dus voor God waarde van bui
tenaf.
Maar dat arbeid, ons werken en dat
goed en degelijk werk leveren zelf iets
met godsdienst had uit te staan, dus in
zichzelf waarde had voor God, dat was
echt niet zo duidelijkHet leven in
de wereld dwingt ons tot een antwoord
op één van die grote vragen: kunt gij
proberen honderd percent christen te
zijn en tegelijkertijd honderd percent
midden in de wereld te staan, zó dat er
tussen die beide geen kloof en geen hek
is, maar een synthese, een samengaan,
zelfs een opgaan tot een eenheid".
Boeiend is ook het boek, dat Robert
Adolfs o.s.a. heeft geschreven over „De
kerk is anders". „Voor de een is dit
een tijd van vreeswekkende verwar
ring, voor de ander een tijd van vreug
devolle verwachting" schrijft hij, „de
ene christen leeft in angst, omdat het
veilige huis van zijn kerkelijkheid blijk
baar begint af te brokkelen en de struc
tuur-elementen in welks onverwoest
baarheid hij vastelijk geloofde, een as
pect van vervangbaarheid vertonen. Er
worden door hem nog geen wanhoops
kreten geslaakt maar hij vreest voor de
toekomst. Voor de andere christen is er
echter een last weggevallen; hij leeft
in een sfeer van blijde opgeruimdheid,
vrijheid; hij wordt gefascineerd door de
aanlokkelijke weidsheid van roepende
verten."
Ook in dit boek treft men steeds weer
aan, dat de kerk een gebeuren is, dat
zich in de geschiedenis voltrekt, en niet
een reeds essentieel voltooide, bezitten
de werkelijkheid.
De schrijver gaat de geschiedenis
van de rooms-katholieke kerk na en be
speurt een steeds toenemende vernau
wing. Grote aandacht besteedt hij aan
het modernisme en vooral aan de be
strijding ervan. De onder Pius X ge
voerde acties keurt hij scherp af. Hij
doet een boekje open over de „Car
bonaria", een geheim genootschap in
de kerk, een soort hyperkatholieke
vrijmetselarij, die geleid werd door
een aantal leden van de Romeinse cu-
Robert Adolfs O.S.A.
rie. Een geheim genootschap „Sodali-
tium Pianum" ontstond, zo vertelt de
schrijver, die uiteenzet, hoe president
Benigni het spionagespel tot in de fi
nesses speelde.
„Het zou lachwekkend zijn, als de ge
volgen niet zo ernstig waren geweest.
Bekend was de loerende blik van
mgr. Benigni; hij had zelf niet minder
dan twaalf schuilnamen; ook wanneer
men over de paus sprak („lady Miche-
line" of „Michel") en de staatssecre
taris (Miss Romey of George), gebruik
te men geheime bijnamen, een van
de eigen tijdschriften heette „Lieve
Nelly".
De schrijver besteedt ook grote aan
dacht aan het conformise en zet uiteen
hoe het mogelijk is geweest dat de
r.k. kerk zo weinig weerstand aan Hit-
Ier heeft geboden. Vernieuwingsfiguren
als Amery en Böll worden zeer posi
tief door hem benaderd.
De noodzaak van vernieuwing in
deze tijd maakt hij duidelijk,^ al
blijkt hij niet op alle problemen* pas
klare antwoorden te hebben. Daar
voor is er dan ook sprake van „be
weging". Zo vindt hij dat de biecht
tegenwoordig een biechtvader toont,
aan wie de rol van geesteshygiëni-
sche therapeut is opgedrongen, een
functie waarvoor hij lang niet altijd
geschikt is.
„Vooral in de religieus-geladen tij
den als Pasen en Kerstmis wordt de
priester in de biechtstoel geconfron
teerd met een grote massa katholie
ken, die zich aan de periferie van het
doorsnee katholiek-kerkelijk leven wa
nen. Zij leven in het bewustzijn, dat
zij meestal niet kunnen beantwoorden
aan de katholieke moraal (lees: de
sexuele moraal). Sommigen hebben
nog hoop, anderen hebben deze praktisch
opgegeven. Zij leven in een min of
meer vage gewetensangst, die nu eens
op de voorgrond, dan weer op de ach
tergrond van hun bewustzijn aanwezig
is. Zij weten dat zij in doodzonde le
ven en daarmee uitgesloten zijn van het
sacrement van de eucharistie en ver
moedelijk ook van de eeuwige zalig
heid. Hun hoop is gesteld op de sacra
menten der stervenden, d.w.z. zij ho
pen in geval van sterven nog tijdig te
kunnen biechten om zo, met de hak
ken over de sloot, nog de eeuwigheid
te bereiken."
De schrijver, die hier een devaluatie
van biecht en eucharistie signaleert, zegt
dat de weg naar de onkerkelijkheid
dikwijls hier begint: men ervaart of
ziet in, dat de biecht op deze wijze zin
loos wordt.
Hij constateert dat de katholieke mo
raal in feite voor het overgrote deel
vernauwd wordt tot sexuele moraal en
angst- en schuldgevoelens. „Maar dan
hebben wij in de feitelijkheid te ma
ken met een inauthentieke, valse, infan
tiele, ja zelfs onchristelijke moraal" zo
oordeelt hij.
Maar hoe moet het dan? „Er zijn
zielzorgers, die uit medelijden en op
rechte bekommernis om de zielenood en
gewetensangsten van velen een oplos
sing gevonden meenden te hebben in
een uiterst permissieve houding" zegt
hij. „Men probeerde het ziekelijke
schuldbewustzijn te bagatelliseren of
geheel weg te praten. Zo zei men van
masturbatie, dat dit een normale sexue
le reactie was, die men niet moest on
derdrukken. Er waren er zelfs die be
weerden dat dit niet gebiecht hoefde te
worden omdat het niets te maken had
met de relatie tot God. Maar men
maakte een vergissing, want om het
eenzijdige, ziekelijke en neurotische
schuldbewustzijn te genezen meende
men het schuldbewustzijn-zonder-meer
te kunnen wegnemen. Dit laat echter
de mens die zich werkelijk schuldig
voelt of weet, aan verwarring ten prooi
en hij voelt zich ook een beetje niet au
sérieux genomen".
De schrijver meent dat een betere
oplossing gelegen is in een beter be
grijpen van de situatie waarin de mens
van vandaag staat alsmede in een be
tere kennis omtrent de aard van de
sexuele problemen zelf; anderzijds in
een juister begrip voor het feit dat de
mens de tijd nodig heeft om zichzelf tot
een zeker ethisch niveau te verheffen.
Immers, ook in het ethische, ja, vooral
in het ethische is er ruimte nodig voor
een ontwikkeling.
Hij geeft een voorbeeld aan de hand
van de al genoemde masturbatie. „De
zielzorger zal veel begrip moeten tonen
en moeten proberen de jeugdige te be
vrijden uit zijn in-zichzelf-gesloten-zijn
en zijn isolement. De geweldig aangrij
pende ervaring van de masturbatie en
de onvoldaanheid onmiddellijk na de
daad wekken soms een hevig schuldge
voel op. Biechtvaders zullen proberen
dit schuldgevoel niet weg te praten,
maar een poging doen om de jeugdige
op te voeden naar een begrip voor de
ware betekenis van zijn „ontdekking".
Het woord „doodzonde" wordt niet
meer gebruikt, maar er wordt op ge
wezen dat wat hij of zij doet niet juist
is en dat God van hem of haar verlangt
dat hij of zij deze nieuwe krachten zal
leren richten op de bestemming die
God ze heeft gegeven. Aangeraden
wordt masturbatie niet overmatig dik
wijls te biechten; het communiceren
wordt veelal toegestaan, ook zonder dat
er is gebiecht. Wel wordt dan aange
raden vóór de communie het berouw
óver zijn zonden goed te beleven."
Het is maar één voorbeeld van de
wijze van benadering van Robert
Adolfs. Het boek laat tal van vraag
tekens, zoals ook dit ene onderwerp dat
doet. Want de biecht is hier toch van
een essentieel sacrament geworden tot
een opvoedingsmiddel. Het boek toont
duidelijk aan, hoeveel heilige huisjes in
de rooms-katholieke kerk op „bewegen
de grond" staan. Als zodanig is het een
belangrijk boek voor al diegenen, die de
beweging in de kerken nauwlettend vol
gen. Tal van zekerheden verdwijnen in
deze tijd. en de gevolgen zijn tweele
dig. Er zijn mensen, die al hun zeker
heden erdoor kwijtraken, maar velen
hebben ook ervaren, dat juist het weg
vallen van alle niet-essentiële zekerhe
den hun zekerheid in God heeft beklem
toond.
Hierboven besproken boeken:
„Eerlijk voor God" en „Niet radicaal ge
noeg?" van dr John Robinson, uitgegeven
door Ten Have in de Carillon-reeks. „De
kerk is anders" door Robert Adolfs OSA en
„Gods volk onderweg" door Michel van der
Plas en mgr Bekkers, uitgegeven door De
Fontein, Utrecht en de Uitgeverij Westland,
Merksem, in de „Ambo-reeks".
Drie Nederlandse journalisten zijn
van Schiphol naar Nairobi vertrok
ken. Zij zullen de komende 3 weken
besprekingen voeren met Afrikanen
over de verspreiding van verant
woorde lectuur in Afrika. De Neder
landse Zendingsraad heeft hun op
dracht gegeven het Nederlandse volk
verslag uit te brengen over de huidi
ge stand van zaken. De foto van links
naar rechts: J. van Cavelleveen uit
Rotterdam, Jac. Looyen uit XJtrechX
en R. Heys uit Deventer.
rrvrri,-n-nnnnnnn»
Gezondheidszorg is een belangrijk
programmapunt in vele jonge zelfstan
dige staten. Overal wordt met behulp
van de Wereld Gezondheidsorganisatie
der Verenigde Naties goed werk ge
daan.
Niemand verheugt zich hierover
meer dan de zendingsartsen en -ver
pleegsters. De uitgebreide gouverne
mentele gezondheidszorg, waar geen
zending en geen kerk tegen op kan,
voelen zij allerminst ais concurrentie.
De vraag rijst nu echter of de medi
sche zending nog wel een taak heeft in
deze tijd. Of moet zij het hele terrein
overlaten aan de jonge staten?
Enkele maanden geleden hebben een
twaalftal leidinggevende zendingsartsen
en enkele zusters en theologen met veel
ervaring op het zendingsveld over deze
zaak met elkander gesproken in Tü-
bingen. De conferentie was belegd door
het departement voor wereldzending en
evangelisatie van de Wereldraad van
Kerken. Zij bedoelde niet meer te zijn
dan een eerste gesprek van mensen, die
wisten, dat nieuwe wegen voor de me
dische arbeid gevonden moeten worden,
die zelf daarin gepionierd hadden en
die behoefte gevoelden hun ervaringen
uit te wisselen. Onder hen was ook dok-
In aansluiting op het artikel van ds.
D. ter Steege over „Vrouwelijke pre
dikanten" in Erbij van 13 februari ont
vingen we enige brieven over dit onder
werp, die wy de moeite waard achten
op deze pagina te publiceren. Zy vor
men een noodzakeiyke aanvulling op
het genoemde stuk, dat louter een in
ternationaal getinte opsomming was
van de standpunten in de verschillende
landen. Men zal begrijpen dat een der-
geiyk internationaal overzicht altyd
een globaal karakter heeft. In dit ver
band is het wei dienstig even te ver
melden, dat de in een van de brieven
genoemde remonstrantse ds. Klink on
langs nog een bijdrage in Erby heeft
geschreven. Het was dus geen sprake
van „onbekend" en nog veel minder
van „onbemind".
Dr. J. W. VinkeHerfst uit Bloemen-
daal schreef ons: „Met belangstelling
heb ik het artikel van ds. Ter Steege
gelezen, maar het komt mij voor dat de
gegevens, waarover hij beschikt, niet
volledig zijn. Daarom neem ik de vrij
heid zijn overzicht aan te vullen met de
vermelding, dat in Nederland twee klei
ne, maar niet onbelangrijke kerkgenoot
schappen reeds meer dan veertig vrou
wen tot de volle bediening van het pre
dikambt toelaten. Het zijn de Doopsge
zinde en de Remonstrantse Broeder-
wwyw™MW'>*wwww'ww"wl»w"M««""""-""-iiwinnnnnnnnnnnnniuu
De aartsbisschop van Canterbury,
Arthur Michael Ramsey, heeft tijdens
zijn wereldreis een persconferentie
gegeven in San Francisco,
schap, beiden lid van de Wereldraad
van Kerken.
Voor lezers van het Haarlems Dagblad
is deze aanvulling interessant, omdat
de doopsgezinde gemeente hier ter ste
de al jarenlang gediend wordt door me
juffrouw ds. C. Stoutendijk, terwijl de
remonstrants-gereformeerde gemeente
op het ogenblik zelfs twee vrouwelijke
predikanten heeft, te weten mejuf
frouw ds. J. L. Klink en mevrouw ds.
A. B. PoolBast".
En de doopsgezinde predikant ds. J.
P. Jacobszoon gaf als zijn mening:
„Ach, het is natuurlijk allemaal niet zo
vreselijk belangrijk, maar het is wel
wat vreemd en ook onnadenkend, wan
neer in het Haarlems Dagblad onder
het hoofd „Vrouwelijke predikanten"
helemaal niet wordt vermeld dat de
doopsgezinde gemeenten in ons land
die reeds tientallen jaren kennen. Dr. A.
MankesZernike was zelfs in de zomer
1911 als eerste vrouw officieel beroep
baar als predikante in een doopsgezinde
gemeente zoals zij zelf in haar „Een
vrouw in het wondere ambt" vermeldt
en men mag het prijzen in de gemeente
Bovenknijpe (Friesland) dat daar voor
het eerst met een mannelijke hegemonie
gebroken werd.
Uitgerekend Haarlem heeft onder het
doopsgezinde predikantenkorps een
vrouwelijke voorganger (leraar, zeggen
de doopsgezinden liever), en het is al
tijd weer koren op de molen van de niet
zo bijster oecumenisch geïnteresseerden
onder hen wanneer in een opsomming
als zo vaak! zij weer ontbreken".
De vijf studentenpredikanten in
Utrecht hebben in samenwerking met
de werkgroep der universitaire kapel
diensten (in de oecumenische sfeer vier
jaar geleden begonnen) een concept op
gesteld voor een evangelische universi
teitsgemeente. Dit concept is inmiddels
ter goedkeuring voorgelegd aan de ker
keraden van de Nederlandse hervorm
de kerk, de gereformeerde kerk, de
doopsgezinde, lutherse en remonstrant
se gemeente.
De generale synode van de christe
lijke gereformeerde kerken, die om de
drie jaar pleegt te worden gehouden,
zal in 1965 door de kerk van Zwolle
worden bijeengeroepen. De synode heeft
echter niet in de Overijselse hoofdstad
'plaats, maar wordt door de Zwolse
kerkeraad geopend in de aula van de
theologische hogeschool te Apeldoorn.
ter F. C. van der Horst, die 30 jaar
zendingsarts was op Java en thans se
cretaris is voor medische zaken van de
Raad voor de Zending der Nederlandse
Hervormde Kerk.
Dat in dit eerste gesprek de vragen,
waar men overal in de wereld voor
staat, aan de orde gekomen zijn blijkt
uit het feit dat tot ieders verbazing
reeds meer dan 10.000 exemplaren van
het gestencilde conferentieverslag over
de wereld zijn verspreid.
Moet de zending het werk van de ge
zondheidszorg overlaten aan de staat?
Kan dat? Heeft de gemeente van Chris
tus van haar Heer dan niet een zeer
duidelijke opdracht om zieken te ge
nezen en daar te zijn waar leed is en
ellende? Moet zij niet Gods erbarmen
zichtbaar en tastbaar maken? Is da
evangelieverkondiging zonder de dienst
aan lijdenden niet bloedarm?
Het antwoord op deze vragen is dui
delijk. Maar hoe moet dat nu? Grota
ziekenhuizen zijn te duur. Ze zijn een
veel te zware last voor de jonge kerken,
die bovendien een groot tekort hebben
aan christen-artsen en verpleegsters.
In Tübingen werd men het er over
eens dat de vraag niet is; Moet de zen
ding het werk van de gezondheidszorg
overlaten aan de jonge staten? De
vraag is hoe de jonge kerk de opdracht
van Christus om daar te zijn waar ge
leden wordt, ziet en aanvaardt. Het zal
heel dicht bij die jonge christenen, bin
nen hun eigen mogelijkheden moeten
worden gebracht.
In dit verband vertelde dokter Van
der Horst van een gesprek dat hij in
Nigeria had met predikanten en onder
wijzers van een aantal dorpen. Hij
vroeg of er in het dorp medewerking
zou zijn wanneer een zendingsverpleeg
ster geregeld op bezoek zou komen.
Het is immers duidelijk, dat zij alleen
maar kan werken wanneer het dorp
meewerkt. Het antwoord luidde: in onze
dorpen zijn vrouwenverenigingen. Daar
zitten altijd wel een paar vrouwen in,
die organiseren kunnen. Dan is het iets
van ons geworden en dan staat de ge
meente er natuurlijk achter, biddend en
helpend.
Misschien ligt in dit gesprek een van
de goede aanknopingspunten. De jonge
kerk kan geen grote ziekenhuizen in
stand houden, maar een eenvoudige ge
meente kan wel leren zien dat de lijden
de naaste, ook de niet-christen gehol
pen moet worden en dat het de taak
van een christen is deze hulp te bieden.
Dan zal zij zich als gemeente verant
woordelijk voelen voor de zuster, die
wekelijks op bezoek komt, zij zal helpen
opdat de mensen hun wantrouwen over
winnen. Zo kunnen de kennis van de
zuster en het hart der gemeente samen
een goed getuigenis geven van Hem,
die zich over lijdenden ontfermt.
Natuurlijk is daarmee niet alles ge
zegd. Er zullen ook kleine streekzieken
huizen nodig zijn. Ook een groot zieken
huis waar artsen en verpleegsters wor
den opgeleid.
En als de kerk zo'n groot ziekenhui»
niet kan opbrengen? En als er geen
plaats is voor een groot zendingszieken
huis naast dat van de staat? Dan zal
het de weg van de kerk moeten zijn om
studenten en leerlingen in hun staats-
opleiding op te zoeken. Dan zal zij ze
moeten helpen om de vakkennis, die zij
opdoen, als christenen dienstbaar te
maken aan de Heer. Misschien moet
een zendingsarts het wel als zijn op
dracht zien toe te treden tot de staf van
een staatsopleiding. Misschien is het
daar zijn belangrijkste taak jonge men
sen te helpen in het vinden van de
rechte medische ethiek, hun te leren
dat een dokter zichzelf moet wegcijfe
ren om de zieke mens te helpen.
Reeds worden in verschillende delen
van de wereld deze vormen van medi
sche zending afgetast. Het wordt duide
lijk dat ook in de tijd, waarin de jonge
staten de gezondheidszorg voor hun ver
antwoordelijkheid nemen, de taak van
de medische zending niet inkrimpt. Van
zendingsartsen en -verpleegsters, die in
deze jaren uitgezonden worden, wordt
verwacht, dat zij niet alleen de lijden
den helpen, maar dat zij ook de kerk
en de gemeente, waarin zij gaan leven,
zullen helpen om als christelijke ge
meente de opdracht van Christus om
zieken te genezen te zien en naar haar
vermogen te aanvaarden.
Ds. P. J. Mackaay