SHIRLEY De kabouter en de stroper PANDA EN DE DRUMDRUMS JÏS»»* Wonderland door Charlotte Brontë Ons vervolgverhaal r- «SS ZATERDAG 20 MAART 1965 23 De rechter en de kater N.V. MIJ. „HOLSTER" - OVERVEEN hdorhetverhaai au? LEWIS CARROLL okt, 0 «3 m DE DODE BRUID59 door dr. Robert van Gulik 164) Niet minder goed beviel het zijn zwaarmoedige wederhelft. Het inci dent was geheel in haar lijn en naar haar smaak. Sommige vrouwen zou den vreselijk geschrokken zijn wan neer zij zagen hoe een bloedende man over hun drempel werd gedra gen en in het voorportaal werd neer gelegd in het „holst van de nacht". Men zou denken dat dit aanleiding kon geven tot een aanval van hyste rie. Neen: mevrouw Yorke kreeg de zenuwen als Jessy niet uit de tuin naar binnen wilde komen om te gaan breien of als Martin erover sprak, dat hij naar Australië wilde gaan om zijn vrijheid te verkrijgen en aan de tirannie van Matthew te ontsnappen; maar een poging tot moord vlak voor haar deur een half-vermoorde man in haar beste bed maakte dat zij een effen gezicht zette, opgemonterd was en dat haar muts zo zwierig stond als een tulband. Mevrouw Yorke was precies de vrouw die het zwoegende bestaan van een eenvoudig dienstmeisje tot een ellende maakte, maar die als een heldin een ziekenhuis vol pest-patiën- ten zou verplegen. Zij beminde Moore bijna. Haar balsturige hart hunkerde naar hem toen zij hem aan haar zorg toevertrouwd kreeg, toen hij in haar armen werd gelaten, even afhankelijk van haar als haar jongst- geborene in de wieg. Indien zij een dienstbode of een van haar dochters hem een slok water had zien geven of zijn kussen had zien gladstrijken, zou zij die indringster een draai om haar oren gegeven hebben. Zij ver dreef Jessy en Rose uit de bovenver dieping van het huis; zij verbood de dienstboden er een voet te zetten. Ja, indien het ongeval bij het hek van de pastorie had plaats gevonden en de oude Helstone de martelaar naar binnen had gehaald, zou noch Yorke noch zijn vrouw mede lijden met hem hebben gehad. Zij zouden gevonden hebben dat het zijn eigen schuld was omdat hij zo tiran niek en bemoeizuchtig was geweest. Maar zoals het nu stond, werd hij voorlopig hun oogappel. Vreemd! Louis Moore mocht bin nenkomen op de rand van het bed gaan zitten en zich over het kussen buigen, de hand van zijn broeder vasthouden en een broederlijke kus op zijn bleke voorhoofd drukken; en mevrouw Yorke verdroeg het goed. Zij liet hem daar de halve dag blij ven; eens mocht hij de hele nacht opblijven in de slaapkamer; zij stond zelf op een natte novembermorgen om vijf uur op en stak met haar eigen handen het vuur in de keuken aan, maakte het ontbijt klaar voor de bei de broeders en bediende hen zelf. Majestueus uitgedost in een zeer wij de flanellen peignoir, een omslagdoek en haar nachtmuts, zat zij naar hen te kijken terwijl zij aten, even vol daan als een kip die haar kuikentjes gadeslaat bij het voeden. Maar die zelfde dag zei zij de keukenmeid de dienst op omdat zij het gewaagd had een kom sago-pap klaar te maken en naar boven te brengen voor de heer Moore; en het binnenmeisje raakte uit de gunst omdat zij, toen de heer Louis weg zou gaan, hem zijn over jas bracht die in de keuken gelucht was, en hem er in hielp, „brutaal schepsel dat ze was" en daarvoor van hem een glimlach, een „dank je wel, meisje" en een fooi aannam. Op een dag kwamen er twee dames, die bleek en ongerust, ernstig en nederig verzochten de heer Moore even te mogen zien. Mevrouw Yorke verhardde haar hart en stuurde hen weg, niet zonder smadelijke op merkingen. Maar hoe ging het toen Hortense Moore kwam? Niet zo slecht als men had kunnen verwachten; de hele fa milie Moore scheen mevrouw Yorke aan te staan zoals het met geen ande re familie ooit het geval was ge weest. Hortense en zij hadden samen een onuitputtelijk onderwerp van ge sprek over de verdorven neigingen van de dienstboden. Zij hielden er de zelfde mening op na over deze klasse en zij letten op hen met hetzelfde wantrouwen, veroordeelden hen met dezelfde strengheid. Hortense toonde ook van het allereerste begin af aan niet de minste jaloezie op de aan dacht, die mevrouw Yorke aan Ro bert besteedde; zij bemoeide zich bij na niet met de verpleging en vond voor zichzelf eindeloze bezigheden door in huis rond te scharrelen, de keuken onder toezicht te houden, ver slag uit te brengen van wat daar ge beurde, kortom, zich in 't algemeen nuttig te maken. Zij waren het er over eens dat bezoekers naarstig uit de ziekenkamer geweerd moesten wor den. Zij hielden de jonge fabrieksei genaar gevangen en lieten nauwelijks de lucht over hem zweven of de zon op hem schijnen. De heer MacTurk, de dokter aan wie Moore toevertrouwd was, ver klaarde dat zijn wond wel gevaarlijk was maar niet ongeneeslijk, naar hij vertrouwde. Hij wilde eerst een ver pleegster van zijn eigen keuze mee brengen, maar daar wilde noch me vrouw Yorke noch Hortense iets van horen. Zij beloofden dat zij zijn aan wijzingen getrouw zouden opvolgen. Voorlopig werd Moore dus aan hen overgelaten. Zij voerden ongetwijfeld hun op dracht zo goed mogelijk uit, maar er ging iets mis. Het verband verschoof of er werd aan gepeuterd; veel bloed verlies was het gevolg. MacTurk, die men had laten roepen, kwam spoor slags aanzetten. Hij was een van die dokters, die men liever niet moet er geren als hij in een goed humeur was trad hij bruusk op, in een slecht humeur was hij een woesteling. Toen hij zag hoe Moore er aan toe was, gaf hij lucht aan zijn gevoelens in een bloemrijke taal, waarmee wij deze bladzij niet behoeven te bestrooien. Een paar boeketjes van de uitgezocht- ste bloemen vielen op het onbewogen hoofd van een zekere heer Graves, een kille jonge assistent, die hij ge woonlijk met zich mee voerde; met een tweede ruikertje begiftigde hij een andere jonge heer in zijn gevolg een interessant afgietsel van hem zelf, daar het inderdaad zijn eigen zoon was; maar de volle korf rode bloesems werd het deel van alle be moeizieke vrouwmensen tezamen. Het grootste deel van een winter nacht waren hij en zijn trawanten met Moore bezig. Daar bij zijn bed, met hem in de slaapkamer opgeslo ten, worstelden en streden zij voor zijn uitgeputte lichaam. Zij stonden met hun drieën aan de ene kant van het bed en de Dood aan de andere. De botsing was hevig: zij duurde tot dat de dag aanbrak toen het even wicht tussen de strijdende partijen zozeer was hersteld, dat beide op dé overwinning aanspraak konden ma ken. In de ochtendschemeting werd de zorg voor de patiënt aan Graves en de jonge MacTurk toevertrouwd ter wijl de oude dokter zelf op zoek ging naar meer hulp en ze vond in de per soon van mevrouw Horsfall, de beste verpleegster van zijn staf. Hij gaf Moore over in de hoede van deze vrouw, haar op barse toon inscher pend dat de verantwoordelijkheid op haar schouders werd gelegd. Zij aan vaardde deze verantwoordelijkheid flegmatisch, even onbewogen als zij ook in de gemakkelijke leunstoel aan het hoofdeinde van het bed ging zit ten. Van dat ogenblik af aan begon haar heerschappij. Mevrouw Horsfall had één deugd, zij gehoorzaamde letterlijk de be velen die zij van MacTurk kreeg. De Tien Geboden waren in haar ogen minder bindend dan de voorschriften van haar dokter. In andere opzichten was zij geen vrouw, maar een draak. Hortense Moore voelde zich nietig in haar bijzijn; mevrouw Yorke trok zich verslagen terug; toch waren de ze beide vrouwen personen met een zekere waardigheid in eigen ogen, en van een zeker gewicht volgens de me ning van anderen. Volkomen ontmoe digd door de breedte, lengte, de been deren en de spieren van mevrouw Horsfall, namen zij hun toevlucht tot de achterzitkamer. Zij van haar kant zat boven, wanneer zij er zin in had, en beneden, wanneer zij daar de voor keur aan gaf. Zij nam haar borrel drie maal en rookte haar pijp vier keer per dag. (Wordt vervolgd) In het bos liep een man met zware stappen dwars door het gras en de bloe men. Hij lette er niet op, dat hij viool tjes en lelietjes van dalen kapot trap te. Hij had het veel te druk met zijn boze plannen. Hij probeerde met zijn ge weer hazen te schieten en spelende ko nijntjes: 't was een stroper. Hij hoor de niet het geschrei van de vertrapte bloemen, want mensen verstaan de taal van de bloemen niet. Maar kabouterkoning Friemeframmel hoorde het wel en haastig liep hij uit zijn paleisje om te kijken wat er aan de hand was. Toen zag hij de stroper en hij werd ontzettend kwaad, want hij zeg nét hoe de gemenerd juist op Hans je Haas mikte. „Laat dat!" riep de ka bouterkoning zo hard als hij kon. Omdat het zo stil in het bos was en de kabouter erg hard had geroepen kon de man het horen, al dacht hij eerst dat hij de stem van een klein kind had gehoord. Verbaasd keek hij om zich heen, maar een kind zag hij niet. De kabouterkoning was zó kwaad, dat hij erg onvoorzichtig deed en naar de stro per toeliep. Toen de stroper hem zag, viel zijn mond open van verbazing. „Maar dat is, dat is een kabouter!" riep hij. „Die moet ik vangen, want ka bouters brengen geluk heeft mijn groot moeder altijd verteld!" Met één grote sprong was hij bij de kabouterkoning en pakte hem beet. „Laat me los!" gilde de kabouter, maar de man grinnikte en zei: „Ja, dat zou je wel willen hè? Nee mannetje, eerst moet je wat voor me toveren. Wacht eens even. Ja, je moet me om toveren in een koning en me een pa leis met lakeien en soldaten geven. Een stal met paarden moet ik hebben en alles wat er bij hoort." Koning Frie meframmel begreep wel, dat hij anders niet los zou komen en daarom beloofde hij: „Goed, je zult je zin hebben, maar.ik kan je maar voor tien jaar koning maken. Meer tovermacht heb ik niet!" „Tien jaar koning is beter dan tien jaar te moeten stropen," grinnikte de man. „Schiet op kabouter!" En daar stond een schitterend paleis met parken en bossen, met stallen en paarden en alles wat er bij hoorde en de stroper was veranderd in een koning. Van verbazing liet hij de kabouterko ning los en die ontsnapte zo vlug hij kon! Nu was de stroper dus koning en hij lachte hard. „Haaa, nu kan mijn luie leventje be ginnen, dat heb ik vlug voor elkaar!" Maar wat vergiste hij zich, want hij had het nog maar net gezegd of een lakei kwam aanhollen en riep: „Sire, tijd voor uw bad." En zonder pardon duwde hij de koning naar bin nen en begon hem met vier andere la keien in een groot, gouden bad te stop pen. „Hohei, stop, halt!" schreeuwde de stroper-koning, „ik houd niet van water en zeep." fWinnnnwvWwiwwvvvvvwvvvww*¥vvvvvvwvvvwwvvvyvw#vvv*wnwvv¥*vvvv**Afvvwyvww Daarbuiten is vergadering daarbuiten in de bomen: er zijn zo bij benadering wel vijftig vogels gekomen. Ze klagen er de kater aan, de kater van de buren. Hij moet maar in het water gaan, hij moet het maar bezuren. Omdat hij altijd in de tuin op vogels loopt te loeren. Ik durf haast, zegt een oude duif, van angst niet meer te koeren. Ze hebben netjes op een rij hun klachten uitgemeten. Alleen de vink was er niet bij, die was al opgegeten. Ze wilden dit, ze wilden dat.... Gelukkig was de specht er, die toen een zinnig voorstel had: een aanklacht bij de rechter. De rechter zat er danig mee: hij was geen vogelhater, hij wilde ook wel recht door zee, maar hij had zelf een kater. Tenslotte nam hij dit besluit: de katers blijven binnen, en slechts die diersoort mag er uit, die veren heeft of vinnen. Jac. van der Ster 32. De late wandelaar was heel verschrikt, toen Pat O'Nozel hem zo dreigend op de huid sprong en die angst versterkte de argwaan van de grote detective. „Je trilt!" riep hij, zijn schietwapen op de ongelukkige rich tend. „Ha, dat is een teken van schuld; want waarom zou je angstens hebben, als je geweten zuiver was? Maar ik doorzie je boze plannens. Je wilt de drumdrums ont voeren, hè?" „Nee, heus niet!" antwoordde de ander schor. „Ik wist niet eens, dat de drumdrums hier waren!" Maar hier ontdekte de scherpzinnige speurder een fout in zijn betoog. „Jij wist het niet?" zei hij scherp. „Maar hoe weet je het dan nu?. Het is een ge heim, dat IK niet verteld heb. Dus geen kletspratens meer: hoe weet je, dat de drumdrums hier zijn?!" In zijn opwinding had hij nogal luid gesproken en dit trok de aandacht van een groepje jongelieden dat voor bij kwam. Het waren de drumdrumfans, die nog op zoek waren naar hun idolen. „Horen jullie dat, lui?" riep de voorste. „De drumdrums zijn hier!" Een gejuich steeg op uit vele jonge kelen en het volgend ogenblik drongen allen op naar de ingang van Huize Hobbeldonk. Pat O'Nozel trachtte ze nog tegen te houden, maar de overmacht was zelfs voor de dappere speurder te groot. /v Maar de lakeien luisterden niet en wasten hem. Hij was nog niet klaar of er kwam een minister binnen die wilde dat Zijne Majesteit naar hem luisterde en hij kreeg er hoofdpijn van. Daarna een generaal die vroeg of de koning naar de soldaten wilde komen en ondertussen stonden er allemaal mensen aan de poort van het paleis die de koning wilden spreken. Rust kreeg de stroper niet! Kabouter Friemeframmel was in een hoge boom geklommen en kon vanuit die boom de koning 's avonds zien zit ten huilen „Wat ben ik dom geweest!", snikte de stroper die koning was geworden. „Ik had een fijn leventje en waste me nooit. Ik schoor mijn baard alleen maar als-ie te lang werd en nu, nu moet ik tien jaar lang dit nare leven leiden! Oooo!" Toen sloop Friemeframmel naar de kamer van de koning en ging naar bin nen „Goeiedog", riep hij hard en de ko ning gaf een gil van blijdschap toen hij het kaboutertje weer zag staan. „O, alstublieft", riep hij, „laat me weer een gewoon mens worden. Ik zal geen dieren en kabouters meer plagen, ik ben zo vreselijk dom geweest!" De kabouterkoning zag dat de stroper wer kelijk spijt had en daarom veranderde hij hem weer in een gewone man mid den in het bos De stroper werd wakker tegen een dikke boom en dacht dat hij alles maar gedroomd had! „Ik wil hier niet meer terugkomen", zei hij tegen zichzelf. „Stel je voor dat het waar gebeurd was, brrr! Gelukkig was het maar een droomEn hij was zó tegen zichzelf aan het praten, dat hij niet eens het kleine kabouter koninkje zag dat snel tussen het gras wegliep Jan Nelissen Professor Withaar heeft iets ontdekt en heeft het opgeschreven. Wil je het ook weten? Zoek dan in 't A B C voor deze letters steeds de letter, die twee plaatsjes verder staat. Dus een A wordt een C, B wordt D, C wordt S enz. •uspuia 3} sudBidU si pjajacn. ap uva apuia ish :Buissoxdo Advertentie Tel. 02500 - 60002, 57290 en 57833 Centrale verwarming Airconditioning Aut. oliestook vcofepepgvT pggiNHErJHlGfRJW T u BEKT OUD, VRDEte -orcob! Ikl VOND HET èAOCI MftRR ZIET <Z'l EEN(<b$E HUIS-DE TUSSEN DE BO MEN'. -T02WIX. ZEEK. NRRE. WoKDT HETeo- venrrrm 0FEN6P- GOOID- ZWflfilT WflT flttLICE EENT EE-lNRfleiDE... MRfie. Ris ze B'j vb. deuk is KOMT het KONUN NRflR 0UITEW RENNE.N... IK. HRD NOOIT aePflC-HT IK NOS EENS 0EVE NEEMT U M'J NIET KWR- L,JK,MENEEf?...MflS IK... VDU5E.W NEE...' NEE../ CSfl WW 'HRNDSCHOE NEN HOLEN I Nfi«R eo- IRRT HMMM...RLS ik een kBWJN WRS.VVRRK. ZOU IK DRN MUN HRNP5CHOENEN ksen: WEL Ubpvrni HETKOeg ue<5E_ü nomen! NEE, DRTniet! NU NIET WEEK IK MOET HIE SNELWEG MMM simt nuce SNELTK veevousT, 99 EZ AAM BEMOEIAL DIE MEID HEEFT DAT BESLIST MEER6EDAAN VIER 7E6EN EEN 15 NIET EERL'JK JULLIE RUZIE 'NS KALM D00RPRATEM JWV.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 23