SHIRLEY Gomulka-Mercedes" als taxi naar Györ-waar Castro-Cubaan midden in Hongarije leeft als een godheid PANDA EN DE DRUMDRUMS r Kleine bandrecorder met patronen DE DODE BRUID door Charlotte Brotitë Stripproblemen Ons vervolgverhaal m door dr. Robert van Gulik MAANDAG 22 MAART 1965 6 M Vurige menner Ruski door Hans Rombouts Isltf flJMififi ■I' Modderslangen Alleen maar loeren 99 iwwwwwiAmwi 165) Wat Moore betreft, niemand waag de het nu naar hem te komen vragen Mevrouw Horsfall moest hem met de fles grootbrengen. Zij was het die voor hem voldoende moest zijn en alge meen werd vermoed dat zij dit dan ook was. MacTurk kwam hem 's morgens en 's avonds bezoeken. Zijn geval dat op deze manier door een nieuw ongeluk gecompliceerd was, werd belangrijk in de ogen van de dokter. Hij be schouwde hem als een beschadigd uurwerk wn hij rekende het zich tot een eer het weer aan het lopen te brengen. Graves en de jonge Mac Turk de enige andere bezoekers van Moore dachten over hem als over degeen die op het ogenblik in de ontleedkamer van het Stillbro' Zieken huis lag. Het was wel een plezierige tijd voor Robert Moore: hij had pijn, hij was in gevaar, hij was te zwak om zich te bewegen, bijna te zwak om te praten; een soort reuzin bewaakte hem, de drie dokters waren zijn enige gezelschap. Zo lag hij daar terwijl de dagen korter en de nachten langer werden, de gehele, sombere maand november. In het begin van zijn gevangen schap deed Moore zwakke pogingen zich tegen mevrouw Horsfall te ver zetten. Hij had een afschuw van haar grove gestalte en vreesde de aanra king van haar harde handen; maar zij leerde hem in een minimum van tijd volgzaam te zijn. Zij vond zijn zes voet lengte, zijn mannelijke spie ren en pezen niets bijzonders; zij keerde hem om in zijn bed zoals een andere vrouw het een zuigeling in de wieg zou hebben gedaan. Wanneer hij braaf was, sprak zij hem aan met „liefje" en „schatje" en wanneer hij ongehoorzaam was, schudde zij hem soms heen en weer. Indien hij een po ging deed om te spreken wanneer MacTurk er was, hief zij haar hand op en beval :„sst!" als een kinder meid, die een brutaal kind vermaant. Als zij maar niet had gerookt, als zij maar geen jenever had gedronken, zou het beter zijn geweest, dacht hij; maar zij deed het allebei. Eens, toen zij er niet bij was, gaf hij MacTurk te verstaan dat „die vrouw aan de drank was." „Ach wat, mijn beste mijnheer; dat zijn ze allemaal," was alles wat hij te horen kreeg voor zijn moeite. „Maar Horsfall heeft deze deugd," voegde de dokter er aan toe, „dron ken of nuchter, zij denkt er altijd aan mij te gehoorzamen." Eindelijk was het laatste deel van de herfst voorbij; zijn nevels en re genbuien trokken met hun weeklach ten en hun tranen uit Engeland weg; zijn windvlagen woeien verder om bo ven afgelegen landen te zuchten. Na november kwam de echte winter, met een heldere lucht, stilte en vorst als begeleiders. Een kalme dag was in een kristal len avond overgegaan. De wereld droeg de kleur van de noordpool; al zijn lichten en tinten zagen er uit als de „reflets" (weerschijn) van witte, violette, of lichtgroene juwelen. De heuvels hadden een paarsblauwe kleur, de ondergaande zon had violet in het rood, de lucht was als ijs, zil verachtig blauw; wanneer de sterren opkwamen waren zij van wit kristal, niet van goud; grijs of hemelsblauw of heel licht smaragdgroen koel, zuiver en doorzichtig waren de tin ten van het landschap. Wat is dat daar in een woud dat niet meer groen, zelfs niet meer rood bruin is, een woud van een neutrale kleur dat donkere blauwe bewegen de voorwerp? Kijk, het is een school jongen een leerling van de middel bare school in Briarfield die zijn makkers, nu over de grote weg naar huis sjokkend, in de steek gelaten heeft en die naar een bepaalde boom zoekt met een zeker bemost heuvel- 1 je aan zijn voet, waarop men gemak kelijk kan zitten. Waarom hangt hij hier rond? De lucht is koud en het wordt al laat. Hij gaat zitten; waar denkt hij over? Voelt hij de kuise be koring van de Natuur vanavond? Een 'paarlemoeren maan glimlacht door de groene bomen; is hij gevoelig voor haar glimlach? Wie zal het zeggen, want hij is stil en zijn gezicht verraadt niets. Het is nog geen spiegel die zijn gevoelens we :rkaatst, maar eerder een masker dat ze verbergt. Deze jongen is een opgeschoten kn?-.p van vijftien jaar tenger en lang voor zijn jaren. Op zijn gezicht is evenmin innemendheid als onderdanigheid te lezen, zijn blik schijnt er op voorbereid te zijn de minste poging op te merken om hem fe bedwingen of te slim af te zijn en de rest van zijn gelaatstrekken wij zen op vermogens die gereed zim voor verzet. Verstandige onderm-js- ters vermijden onnodige bemoeiin gen met deze jongen. Hem te tem men door strengheid zou een nuttelo ze poging zijn; hem te winnen door vleierij zou erger dan nutteloos zijn. Men kan hem het best met rust laten De tijd zal hem opleiden en de erva ring za. hem oefenen. Martin Yorke (het is natuurlijk een van de jongens Yorke) beweert open lijk dat hij de dichtkunst met voeten treedt. Spreek tegen hem over gevoel, dan krijg je sarcasme als antwoord. Hier zwerft hij alleen rond, hij maakt eerbiedig zijn opwachting bij de Na tuur terwijl zij een bladzijde van ern stige, stille en plechtige poëzie voor zijn aandachtige ogen uitspreidt. Nu hij zit neemt hij een boek uit zijn tas niet de Latijnse grammati ca, maar een verboden bundel sprook jes. Er is nog licht genoeg voor zijn scherpe jonge ogen om een uur te kun nen lezen. Bovendien wacht de maan op hem; haar stralen, die nog vaag en zwak zijn, vullen de open plek waar hij zit. Hij leest. Hij wordt naar een eenza me streek in de bergen gevoerd; al les om hem heen is woest en een zaam, vormloos en bijna kleurloos. Hij hoort belletjes tinkelen in de wind. Uit de vormloze omhulsels van de mist te voorschijn rijdend, ver schijnt hem een schitterend visioen een dame in een groen gewaad op een sneeuwwit rijpaard; hij ziet haar kleding, haar juwelen en haar ros; zij stelt hem een geheimzinnige vraag: hij is betoverd en moet haar volgen naar het Sprookjesland. Een tweede legende brengt hem naar de kust van de zee. Daar komt een sterke golfslag aanrollen, kokend aan de voet van steile rotsen. Het re gent en waait. Een zwart en rotsach tig rif strekt zich ver in zee uit. Over al langs en tussen en boven deze stei le rotsen, springen en flitsen, zwellen, schuim. Een eenzame wandelaar heeft zich op deze stenen de zee in be geven, met voorzichtige" stappen loopt hij over het natte verwarde zeewier; kijkt hij naar beneden in holten waar het zoute water meters diep en helder groen een wildere en vreemdere en reusachtiger plantengroei vertoont dan op het land te vinden is, met schatten aan schelpen sommige groen, sommige purper, sommige van paarlemoer in trossen groeiend tussen de krullen van slangachtige planten. Hij hoort een kreet. Wanneer hij op en voor zich uitkijkt ziet hij op de kale punt van het rif een lang bleek ding in de vorm van een mens, maar gevormd door nevel doorzichtig, trillend, ontzagwekkend. Het staat niet alleen. Het zijn alle maal menselijke gedaanten die darte len tussen de rotsen een menigte vrouwen van schuim een troep wit te verdwijnende Nereïden. Stil doe het boek dicht; stop het in de tas. Martin hoort iemand lopen. Hij luistert. Neen ja. Weer ritselen de dode bladeren van het bospad waarop zacht getrapt wordt. Martin loert, de bomen gaan uiteen en een vrouw komt te voorschijn. Het is een dame; die in donkere zij de gekleed is met een sluier voor haar gezicht. Martin heeft nog nooit een dame in dit woud gezien geen enkel vrouwelijk wezen behalve nu en dan een dorpsmeisje dat noten komt rapen. Vanavond vindt hij de verschijning niet onaangenaam. Ter wijl zij dichterbij komt ziet hij dat zij niet oud en niet lelijk is, maar juist heel jeugdig; en wanneer hij haar nu niet herkende als iemand, die hij dikwijls opzettelijk lelijk heeft ge noemd, zou hij vinden dat hij sporen van schoonheid ontdekte achter het dunne gaas van die sluier. (Wordt vervolgd) lfVtAA/VV\/\nASVVt/VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV«AA#VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV< NA VEEL PRATEN lukte het dan. We zouden een taxi nemen van Boedapest naar Györ. De bus, die ons van het vliegveld naar het kleine Hon gaarse stadje moest brengen, had geen plaats meer voor ons. En we móésten in Gtjör zijn. Bij het horen van de vraag „een taxi naar Gijör" rolden de ogen bijna uit de kassen van de man, wie wij het vroegen. „Het is een heel eind, ruim honderd twintig kilometer! Neem de stoomtrein toch" We dachten eerst, dat hij ons wilde waarschuwen voor het kostbare van de affaire, hoewel dat nogal mee viel. Later werd ons duidelijk, dat de man maar al te goed wist, hoe het met taxi's in Hongarije gesteld kon zijn. Toen hij dan eindelijk overtuigd was, dat wij even koppig waren als de ezels, die hij overal op het prachtige Hongaarse platteland wist, haalde hij de schouders op. „Stap maar in", zei hij. Nu dachten wij linea recta naar Gijör te rijden, maar daarin vergisten wij ons deerlijk. De reis ging eerst naar het taxi-hoofdkwartier in Boedapest, waar we van voertuig moesten verwisselen, zoals vroeger de reizigers verse paarden voor hun troïka kregen. Onze troïka heette Warsawa en moest een aardig aantal paarde- krachten onder de kap hebben. Moest hebben. Het bleken afgeleefde krachten te zijn, zoals wij later zouden bemerken. DE ook verse zwierige donker harige chauffeur verborg de inferieure kwaliteit van zijn vehikel niet. „Een moment", riep hij. En hij laten we hem Szoltan noemen rende weg om even later terug te komen, de handen vol met reserve-onderdelen, zoals een drijfriem, een verdeelkap. moeren en schroeven. „Op weg, op weg", riep onze Szoltan opgewekt, lachend om on ze bezorgde gezichten. „Mijn Warsa wa is wel wat oud" wij beaamden het, wegzakkend in de versleten veren en de bijtende lucht van de Russische benzine „maar het is een Gomulka- Mercedes". Zijn ogen, zijn tanden, al les lachte aan hem. Hij stoof weg. De wagen kraakte in zijn voegen. Wij had den ons lol in Szoltan's handen gelegd „Servus". SZOLTAN was als een vurige men ner, die eindelijk de ruimte van het Hongaarse land in kon vliegen. Weg uit Boedapest. De heuvels in, die in nevels gevangen op de lente wachtten en de sneeuw van zich afschudden. Langs de hopvelden. Door de kleine, vriendelijke gehuchtjes. Szoltan „ik ben geen dit of dat, geen communist of socialist, ik ben een Hongaar" zong, vertelde en toeterde bedrijvig als hij een mooi meisje zag en dat wa ren er heel wat. Achteraf is ons opge vallen dat de claxon van zijn wagen het niet begaf. Waarschijnlijk heeft on ze chauffeur hem als het belangrijkste onderdeel van zijn wagen beschouwd en de claxon met zorg gekoesterd. Hoe wel de rood-wit-geblokte Warsawa niet bepaald soepel liep, meenden we toch, dat de voorzorg van de reserve-onder delen wel wat overdreven was. Szol tan praatte maar en lachte en zwaaide naar de weinige tegenliggers (er rij den maar heel weinig auto's in Hon garije). Totdat hij ineens gebaren ging maken met zijn handen, alsof de sa tan zelf plaats had genomen onder de motorkap en hoogstpersoonlijk bezig was de motor te vernielen. De Warsa wa trilde en bokte. Geplof, gesputter. We stonden stil. ,,'t Is niets", zei Szol tan. Hij griste wat uit de bijelkaar ge knoopte reserve-onderdelen. „Gomulka- Mercedes" riep hij, terwijl hij zich over de motor boog. Het euvel was vlug verholpen. „Lebe der Sozialis- mus", grinnikte Szoltan en verder ging het. Maar een kilometer verder stonden we weer langs de kant. Er wandelde een man voorbij, een bontmuts op, waaruit een baard groeide. De man knikte. „Servus". Hij had beter „Wie- dersehen" kunnen zeggen, want twee keer haalde hij ons in, waaruit we bij na de conclusie trokken, dat men in Hongarije beter kan lopen dan met een taxi op stap gaan. SZOLTAN was weer verscheidene malen de satan te lijf gegaan, die de ze keer aan de bezineleiding en de ver deelkap had zitten frommelen. De voor raad onderdelen slonk angstwekkend. Maar de voorraad grappen van onze wagenvoerder bleek onuitputtelijk. En de claxon bleef het doen. Tussen de reparaties door draafde onze gemotoriseerde troïka langs vrien delijke dorpjes, onder kabelbanen door, 33. Onweerstaanbaar drong de horde drumdrumfans Huize Hobbeldonk binnen. „Stop! Terug! niet zo schreeu wen!" riep Panda. „Als jullie echt van de drumdrums houden, moeten jullie ze laten slapen! Ze zijn geweldig moe!" Maar niemand trok zich iets van deze woorden aan en toen Panda ze bij de slaapkamer van de drum drums probeerde tegen te houden, werd hij met een zwieper opzij gezet. De korte rust van de drumdrums was voorbij. Maar nu verscheen Jolliepop ten tonele. „Halt!" riep hij met groot gezag. „Wie heeft jullie ge zegd, dat jullie hier binnen mogen komen, zonder je voeten te vegen?" Deze vraag bracht de jongelieden even in verwarring. De noodzakelijkheid van voeten ve gen was hen thuis reeds zo vaak ingepompt, dat zij hier niet luchtig overheen konden stappen. Maar dat duurde niet lang, want het besef, dat zij met velen wa ren, had een slechte invloed op hun manieren. „Zijn het jouw vloeren?!" riep een belhamel. „Dan ben jij zeker de vent, die onze drumdrums heeft ontvoerd!" De ze gedachtengang werd gretig overgenomen. Er ging een kreet op, waarvan de gangen weergalmden. „De ontvoerder! Grijp 'm bij z'n jasje!" De horde drong op en Jolliepop begreep, dat thans alleen nog maar een snelle vlucht hem kon redden. waarmee kalksteen hoog uit de bergen werd vervoerd, naar de Donau. Weer begaf de Warsawa het. Een achter ons rijdende auto knipperde met de lich ten. Was er een stuk van onze wagen afgevallen? Het viel mee. Alleen de uitlaat hing er maar bij. En onder het uitroepen van „Lebe der Sozialismus" dook onze goede Szoltan weer onder de auto. Stukjes ijzerdraad deden wonde- WE REISDEN nu langs de boorden van de met drijfijs bedekte Donau. Aan de overkant lag Tsjechoslowakije. Af en toe doken er met machinegeweren gewapende patrouilles in de heuvels op. Aan de overkant stonden wachttorens, waaruit de zwarte stelen van automa tische wapens staken, alsof er venijni ge toverkollen op de torens waren neer gestreken en er hun bezems hadden gestald. Langs de weg, links en rechts Jagen kleine kazernementen. „Ruski, Russen", wees onze chauffeur. De Rus sen, in lange jassen met pelskragen en beremutsen op het hoofd, ploeterden wat met paarden in de modderbrij tus sen de gebouwen. Ze keken niet op. Later hoorden wij, dat er nog zo'n half miljoen Russen in Hongarije zijn. Ze zijn niet in de grote steden gele gerd. Ze liggen op het platteland, langs de hoofdwegen, zoals onze E-weg van Boedapest naar Wenen, waar Györ aan ligt. De internationale route was vaak Twee boze leden van de Britse bond van „striptease-artiesten" hebben de eis gesteld, dat een filmstudio drie actrices, die als stripjuffrouwen moe ten optreden de laan uitstuurt. „Ieder meisje kan haar kleren uittrekken'" zei een der klaagsters, de 25-jarige Sheila Sands. „Maar het komt erop aan, hoe ze het doet. Deze actrices kunnen misschien toneel spelen, maar striptease eist grote vaardigheid en een bepaald talent." De ruzie betrof een film, getiteld „Promise her any thing", die door de Amerikaanse pro ducer Stanley Rubin wordt vervaar digd in de Shepperton studio's bij Londen. De 3 actrices zijn geënga geerd om stripdames voor te stellen. Een van haar, de 19-jarige Vivienne Ventura, zei namens haar mede- amatrices in de stripkunst: „Wij stellen in de film geen beroeps- stripsters voor Wij spelen voor begin nelingen en de scènes, waarin we op treden, eisen dat men ook kan acte ren. Daarom hebben ze ons gekozen." De blonde professional stripjuffrouw Sheila en haar „b ond"genote, de roodharige, 23-jarige Rhoda Briesten: „We gaan naar de producer." „Als de delegatie komt, zal ik haar moeten ontvangen," zei producer Rubin, „Maar ik kan de actrices niet aan de dijk zetten, dat zou niet billijk zijn." Hij deelde mee, dat hij zal pro beren tot een compromis te komen, door in de film rollen voor een of twee meisjes van de stripdamesbond op te nemen. (AP). «fes fe feiSii 'feBfeB fe IU r fesss - 'afeaaaa goed geasfalteerd, maar bevatte ook slechte stukken met „kasseien". De weg was alleen te smal, zodat zwaar verkeer elkaar in de bochten nauwe lijks kon voorbij komen. Buiten de hoofdweg was normaal ver keer onmogelijk. De zijwegen voor zover ze die naam mogen dragen zijn niet verhard en in het voorjaar, zoals wij dus meemaakten, kronkelen ze zich als modderslangen naar de hoofdweg toe. De „straten" in de dor pen kan men slechts met laarzen door ploegen. De modder ligt er in de dooi- tijd centimeters dik. Het is de tol, die vroegere regimes (die zich niets aan het plattelandsvolk gelegen lieten lig gen) vroegen. En ook het huidige staats bestel heeft er nog weinig aan kunnen veranderen Maar het is maar zoals men het gewend is. Dat bleek ook hier. De mensen waren goedlachs en vrien delijk en gulpten door de modder heen zonder er een verongelijkt gezicht bij te trekken. We zagen twee schomme lende, in donkere kleren gestoken vrouwtjes druk babbelend door de bag ger ploegen. - r-p irf-; oh orh rtöa c De Warsawa hield zich nu kranig. Wel moest de wagen het in snelheid afleggen tegen de trein, die zich, ge trokken door een woest rookgorgelen- de locomotief, parallel langs de weg voortbewoog. Een trein met eerste en tweede klas! Vreemd in een volksre publiek. „Lebe der Sozialismus". De gelijkheid is kennelijk nog niet zo of niet meer zo ver doorgevoerd, dat iedereen gelijk is. IN IEDER geval was er in Györ één figuur, die leefde als een vorst, als een toerist, zo ge wilt. Dat was Pedro de Cubaan, maar daarover straks. De mensen in Györ, een provinciestad van 80.000 inwoners, hadden ons als Wes terse gasten uitbundig begroet. Enke len van hen troffen we 's avonds in het enige hotel van de stad, Vörös Csillag, aan, een hotel dat in Amster dam niet misstaan zou hebben. Alles was er keurig verzorgd, de keuken bleek zeer goed te zijn en de bediening liet evenmin iets te wensen over. In dat hotel zagen we Pedro de Cubaan voor het eerst. Als kleurling was hij een opvallende figuur. Wat deed hij daar in het afgelegen stadje, dat leeft van een zeer grote wagonfabriek (15.000 arbeiders) en van textielonder nemingen? We hoefden er niet om te vragen. Er schoof een man naar onze richting aan tafel, die graag wat wilde praten. Hij was een Maurer, een op- perbaas, die het hotel nog had helpen bouwen, zoals hij trots vertelde. We boden hem wat Amerikaanse sigaret ten aan, maar hij weigerde ze aan te nemen, hoewel zijn ogen fonkelden. We wilden er geen geld voor accepteren, maar hij stond er op en werd bijna kwaad. „Ik ben een Hongaar. Ik neem niets aan. Ik betaal u er voor". We knikten. En langzaamaan begon hij te praten, nippend aan zijn glaasje Ba- rakc. Onderwijl voelden we stekende blikken uit verscheidende hoeken van de hotelzaal, waar lustig gedanst en op bescheiden wijze, ook getwist werd. „Ja, dat zijn ze. Polizisten. Die daar bij de deur is de Hauptmann. Ik ben er van overtuigd, dat ze morgen of over morgen bij me komen om te horen, wat ik u gezegd en gevraagd heb. Ik Boedapest: hier, langs de weg naast de Donau, begint de rit naar Györ. ben een goede arbeider. Ik ben mijn geld waard. Die partij-agenten doen niet» dan alleen maar loeren. Ze werken niet. Volgens hun eigen principes zijn ze dus fout. Laat ze gaan werken in plaats van ons steeds maar in de gaten te houden!" Pedro de Cubaan lachte uitbundig op de dansvloer. Onze Maurer schoot vuur en vlam. „Kijk hem daar nou. Wij in Györ moeten voor die kerel betalen. Hij is op uitnodiging van „ons" uit het Cuba van Fidel Castro hier gekomen om te studeren. Landbouw geloof ik. Maar hij doet niets anders dan feest vieren op onze kosten en met Hongaarse meisjes op stap gaan". We keken onze tafelgenoot eens aan. Het was geen ja loezie. Zijn haren waren grijs en hij vertelde ons van zijn vrouw en zijn kin deren. „Wij moeten hard werken en kun nen daarvan het broodnodige kopen, meer niet. Maar hij leeft als een vorst. Laat hij op Cuba blijven". Pedro drukte een stevig Hongaars vrouwtje tegen zich aan. Later aan een tafeltje vroeg ze hem om de hele avond bij hem te mogen blijven. Pedro, dia blij was weer eens Engels te kunnen praten, mompelde in onze richting „Plenty girls here. It is a nice country". En hij wiegde op't ritme van de muziek mee en trommelde met zijn lange, kno kige vingers op de tafel als was hij drummer van een steelband. De Poli zisten loerden. De Maurer greep grom mend zijn glas. Het meisje aaide Pe dro over zijn zwarte krulhaar. Laat in de avond stapte de Hongaar aan onze tafel op. We keken hem na. Hij liep het donkere, verlaten Györ in. In de bomen van de hoofdstraat zaten duizenden spreeuwen roerloos te slapen. Ze waren als veren appels, die wiegden in de wind. De stappen van de Hongaar stierven weg. In het hotel speelde het orkest een Zuidamerikaan- se wals, ter ere van Pedro de Cubaan. Een Japanse firma heeft een nieuwe bandrecorder met patronen ontwikkeld, die niet alleen het lastige inbrengen van de bandjes overbodig maakt, doch die boven dien zeer geringe afmetingen heeft. Deze nieuwe bandrecorder, de „Magazine 50" is in december van het vorige jaar op de markt gekomen en kost 62,50 dollar (ruim 100,—). De band bevindt zich in een doosje van kunsthars en wordt met doos en al in de recorder gebracht. Als men aan het eind van de band komt, stopt de recorder auto matisch. Men behoeft niet bang te zijn dat de band breekt of van de spoel afloopt. De afmetingen van de recorder bedra gen 206x144x57 mm. Het apparaat weegt slechts 1,4 kg. De stroom wordt geleverd door een gewone batterij of door aanslui ting op het lichtnet. De patroon met band is zo klein, dat hij in de palm van de hand kan liggen. De prijs van een patroon met band van 50 minuten bedraagt 1,40 dollar (ƒ5, De fabrikant heeft tevens een aantal band jes met klassieke en populaire muziek op de markt gebracht, alsmede cursussen in vreemde talen. JULLIE ZWAAIEN MAAE METJEZWAAED... EN DAN BEN JE EE GEWEEST IHEB JE2WAAED AL FOUT GEZIEN, MAK KEK! K'JK...NU... AAAAAIlf 'fV/rs *aoEzè*jo*/-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 6