Zestig jaar geleden overleed EEN GROOT MEESTER EN EEN KLEINERE de profeet van de 20ste eeuw Terug van een reis en toch niet te rui Engelse literatuur Mft .k* - Litteraire Kanttekeningen Karei Jonckheere's „Roemeense Suite" ZATERDAG 2 7 MAART 1965 Erbij PAGINA DRIE Vladimir Nabokov, The Defense uitg. Weidenfeld Nicolson Saul Bellow, Herzog Weidenfeld Nicolson S. M, JULES VERNE Jules Verne draait de wereld in een kastje waarop staat „Théqtre de la Porte St. Martin". DE KELNER in het café aan de Rue Béfranger was opgetogen. „We zien u niet veel meer, monsieur Jules", zei hij tegen de gebaarde veertiger, die zijn grote flambard en zwarte overjas aan de kapstok had gehangen. „Nee, mijn beste Gustave", zei de gast, „hoe gaat het? Men wordt ouder, men ziet op tegen de reis, men hangt meer dan voorheen aan de eigen omgeving. Tien dagen geleden was ik in Parijs en nu kom ik weer eens kijken hoe het gaat in de Porte St. Martin.„Uw stuk, monsieur Jules? Het is formidabel! Ongelooflijk!" De kelner overhandigde zijn gast een exemplaar van de „Figaro" en wees hem een alinea aan: „Men valt van de ene verbazing in de andere bij het zien van „Reis om de Wereld" in het Theatre Porte St. Martin. Balletten van Indische danseressen, bloed dorstige joelende roodhuiden, Chinese goochelaars en dan sende negers verdringen elkaar op het toneel. Achter de coulissen ziet men levende slangen, zorgvuldig opgeborgen in hun kooien, en de trots van de bezetting wordt gevormd door een echte olifant, geleend van de Londense dieren- Illustratie van Doré in „De kinderen van kapitein Grant". tuin, die met zijn zware stappen de planken van het toneel doet kraken.Jules Veme was voorspeld, dit stuk wordt geen succes, het wordt een vermogen! In de eerste twee weken ontving het theater een kwart miljoen goudfranken aan recettes en avond aan avond waren alle plaatsen be zet. Binnen enkele weken was Jules Veme, de man die veertien jaar eerder toneelschrijver had willen worden en die uit geldnood het beursvak had gekozen, na de olifant de meest populaire man van Parijs. De „Reis om de wereld" haalde meer dan zeshonderd voorstellingen en maakte van de auteur Verne en van de man die het stuk voor de planken pasklaar had gemaakt, d'Ennery, rijke mensen. De uitgever Hetzel profiteerde ervan om een tweede druk uit te geven van het boek, dat aanvankelijk niet zo goed was gegaan. De familie Veme kon in Amiens een ruimere behuizing betrekken en niemand anders dan Honorine Veme wist, dat het werk bijna in het vuur was geëindigd, waarin de auteur het had geworpen nadat alle uitgevers het hadden teruggestuurd. DE BESTE ROMANCIER in de Engelse taal (de behoefte om zulke titels uit te reiken blijft altijd moeilijk te weerstaan, hoewel niemand er wijzer van wordtis op het ogenblik waarschijnlijk Vladimir Nabokov, als wij hem beoordelen naar zijn over wicht op de traditie en de conventies van de romanvorm. Zijn aanspraak op de titel wordt versterkt als wij behalve zijn recente werk ook zijn vroege romans in aanmerking nemen, die hij in het Russisch geschreven heeft maar die nu met zijn eigen medewerking eindelijk in het Engels vertaald worden. Een tijdje geleden is de „The Gift" verschenennu „The Defense", dat dateert van vijfender tig jaar geleden, toen de auteur net dertig was. De hoofdpersoon is hier een scha ker van name Luzhin, en zoals Nabo kov zelf in zijn voorwoord zegt, het is de enige van zijn personen die al tijd door alle lezers beminnenswaard gevonden is, „ook door degenen die niets van schaken weten en/of die „ALS IK EEN DING zeker weet, dan is het wel dat mijn zoon rechten gaat studeren', zei de procureur Pierre Verne op het doopfeest van zijn zoon. De elfjarige Jules Veme ging al met twee vriendjes aan boord van de driemaster „Carolie" om naar West-Indië te reizen en vader Verne was net op tijd om met een haven stoomboot het schip in te halen en de drie reislustige jongens van boord te halen. Jules kreeg een ongenadig pak slaag van zijn vader en beloofde zijn moeder onder tranen dat hij voortaan alleen nog maar in gedachten op reis zou gaan. Jules was een slechte leer ling en een slechte student, jaloers op zijn broer Paul, die wèl naar zee mocht gaan. De toelage, die Jules kreeg was klein, maar gelukkig was er een oudoom in Nantes die bij sprong, voornamelijk om een aan leiding te hebben regelmatig naar Parijs te komen om te zien hoe Jules het maakte. Die oom had veel relaties in litteraire kringen en bracht Jules in contact met Alexandre Dumas. Aangespoord door dit voorbeeld schreef de jonge Verne twee treur spelen en een blijspel. Dumas legde de beide eerste werken naarstig ter zijde en liet het blijspel opvoeren. Het was geen groot succes. De jonge Verne wilde toneelschrijver worden. Desondanks studeerde hij op 22-jarige leeftijd af tot verbazing van iedereen, maar hij weigerde naar Nantes te komen om zich aan de balie te laten inschrijven. Parijs hield hem vast. HIJ WERD TE PARIJS secretaris van de directie van het Théatre Lyri- que, tot de directeur overleed en er een nieuwe kwam, die zijn eigen secreta ris meebracht. Verne, die al diverse no vellen had geschreven, wilde nu beurs makelaar worden. Hij kreeg van zijn vader 50.000 goudfranken om zich in een makelaarskantoor in te kopen en trouvyde met Honorine de Viana De lit teratuur liet hem niet los. Hij schreef een avonturenroman over een reis met de bestuurbare luchtballon „Viktoria" door Afrika. Het verhaal was te droog en alle uitgevers stuurden het terug. Toen gaf Honorine hem de raad naar Hetzel te gaan, een van de grootste uit gevers van die tijd. „Maak er een ro man van en kom bij mij terug", zei Hetzel vanuit zijn bed, waar hij placht te werken. Verne wilde het manuscript eerst verscheuren, maar maakte er toen „Vijf weken in een luchtballon" van, een wereldsucces. Hetzel was een man met ideeën. „Monsieur Verne" zei hij, „u moet voor mij elk jaar tenminste twee zul ke boeken schrijven. Ik betaal u tien duizend goudfranken per deel!" Hetzel liet de verhalen opnemen in een nieuw tijdschrift voor ontwikkeling en ont spanning, dat hij uitgaf en maakte er daarna een boek van. Al spoedig bleek dat de auteur niets te fantastisch was. Na de fantastische reis door Afrika, na de ontdekking van een tropisch land schap aan de Noordpool, na een maan- reis, kwam er een komplot om de stand van de aardas te veranderen. Het boek „Het schot in de lucht" werd een van die onwaarschijnlijke Verne-successen, nog overtroffen door de drie delen „De kinderen van kapitein Grant". GEORGE SAND deed Verne het voor stel nu eens een verhaal te schrijven over een reis om de wereld met een van die wonderbaarlijke duiktoestellen. Uit die opmerking ontstond „Twintig duizend mijlen onder zee", NA DE FRANS-DUITSE oorlog ont stond „De reis om de wereld in 80 dagen", dat eerst in afleveringen ver scheen. Dit verhaal verscheen gelijk tijdig in Frankrijk, Engeland, en Ame rika en toen Phïleas Fogg in Amerika de boot miste, boden tal van rederijen aan Verne grote bedragen als hij de reiziger met een van hun boten wilde laten varen. De Reis om de Wereld was ook een groot toneelsucces, maar nog groter was „Michael Strogoff', dat vlak na het boek voor het toneel werd bewerkt. De Tartaarse vuurdansen, de Russische baletten en de hele aankle ding waren oorzaak, dat als men in Parijs in die tijd iets wilde aanduiden als kwaliteit, men eenvoudig zei „C'est Strogoff!" VERNES NAAM WERD wereldbe roemd. Hij vertelde alles wat hij wist over China in de „Wonderlijke avontu ren van een Chinees", een Kruppkanon op de Parijse wereldtentoonstelling in spireerde hem tot „Het monsterkanon van Staalstad", de ontdekking van dia manten in Zuid-Afrika leverde hem stof op voor zijn „Zuidster". Zijn roman over een modelvolksplanting in de Mid- dellandsezee „Matthias Sandorf' was een hulde aan de opstandelingen van 1848 en een blijk van vertrouwen in de toekomst van de mensheid. Met Robur de Veroveraar schiep Verne de helikop ter, waarvan de Franse vliegtuigbouwer Bréguet later zou zeggen dat hij het idee aan Verne te danken had. Elke reis leverde hem stof op voor een nieuw boek. Hij hield in Den Haag een le zing voor de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De lezing was niet zo'n succes, maar Verne kwam terug met een idee voor een boek, waarin de Ne derlandse gebroeders Kip de hoofdrol speelden. Naarmate Verne meer op het toppunt van zijn roem kwam, werd hij honkvaster. Toen men hem benoemde tot ridder in het Legioen van Eer, zei hij „Ik ben een van de weinige Fran sen, die de Eiffeltoren nog nooit heb ben gezien: ik neem aan dat ik daar die onderscheiding aan te danken heb." HET GROTE WONDER voltrok zich pas na zijn dood. Jules Verne overleed op 24 maart 1905 na een kort ziekbed, maar niemand wilde daaraan geloven, omdat de boeken bléven verschijnen in alle talen. Jules Verne had zó hard ge werkt in zijn leven, dat er nog jaren stof was voor nieuwe uitgaven van zijn „Wonderreizen". Het laatste deel zag pas in 1919 het licht. Verne's oeuvre zou niet kompleet zijn geweest zonder de mensen die zijn wer ken hebben geïllustreerd: Eiou, de Neu- ville, Férat, Benett, Gustave Doré en Georges Roux. In de Rue Louis le Grand in Parijs bevindt zich sedert 1960 een Verne-museum, gewijd aan „Jules Verne, de profeet van de twin tigste eeuw!" een hekel hebben aan al mijn andere boeken". Het is dan niet Luzhin in zijn jeugd als wonderkind die in de eerste plaats de sympathie doet ont waken; aardige kinderen zijn er ge noeg in de litteratuur. Het is vooral de latere, beroemde maar nooit hele maal triomferende schaker die ons hart wint, met zijn uitgezakte lichaam en zijn totale onvermogen om in de termen van andere mensen te denken of te praten. HIJ VINDT IN Duitsland een vrouw, ook uit Rusland geërpigreerd, die be reid is om met hem te trouwen de scènes waar zijn netjes gemanierde schoonouders te stellen hebben met zijn hopeloze manieren zijn meester stukken van komedie maar hij knapt toch af tegen het eind van zijn Volgende toernooi, geobsedeerd door al de combinaties van het spel die hem WIE VAN EEN REIS is teruggekeerd liet ginds iets achter, nam van ginds iets mee, vond thuis iets terug. Drie maal „iets" vormt niet zomaar een eenheid, driemaal een levenssensatie betekent voor een dichter als Karei Jonck- heere drie spanningsbronnen. Hij bezocht Roemenië, deed landsgrenzen te niet, overschreed taalgrenzen, ging door onbekende landschappen, proefde een andere lucht in een ander klimaat, zag met een luisterend oor, hoorde met een vérziende blik steeds vermengen zich bij hem de zin tuigen en tastte het eigene af in het andere, het andere in net eigene. Eenmaal weer thuis moest een herordening plaatsvinden: „ik adem ginds, maar schrijven moet ik hier' en: „hoe roep ik mij terug uit Boekarest", „hoe raakt men thuis zonder de verte te vergeten?" Als de ervaringen maar intens genoeg, de gevoelsladingen hoog genoeg gespannen zijn, moet daar bij Jonckheere wel poëzie uit voortkomen: daarvoor tenslotte vèrbreekt hij zijn bestaand evenwicht, doorbreekt hij de consolidatie van zijn bestaan, waagt hij zich, wars van zijn zekerheden, in het onbekende. Zo is zijn aard, zo is zijn poëzie: zich openstellen, verruimen, los maken, om in de verbinding met nieuwe gewaarwordingen een verder-strekkende bevestiging te vinden van „de con stanten van het bestaan": leven en sterven, liefde en haat, pijn en vreugde, verlangen en vrede, onlust en lust. Het had dit keer, als na zijn reizen naar Mexico, Cuba, Texas, Louisiana, Kongo, proza kunnen worden, een reisverhaal met alle uitheemse kruidigheid van het verre. Maar „het gedicht" in Jonckheere, dat zich potentieel steeds aanbiedt om geschreven te worden, greep zijn kans en maakte er poëzie van: „Roemeense Suite'\ een door A. Manteau n.v. (Brussel) uitgegeven bundel, waarvan de kern het bal- kanische levensavontuur magnetisch genoeg was om ook andere, verwante gedichten aan te trekken, die waar schijnlijk aan de periferie van de reisherinnering ont stonden. DAT MAG EN KAN IN een suite, er is voldoende speling voor niet da delijk herkenbare variaties van het hoofdthema, en Jonckheere nam de vrij heid om ook het niet-Roemeense van eenzelfde toonsoort te laten meeklinken. Maar de kern blijft, zoals in al zijn gedichten, de spanning van een „dub- belgevoel", een tweeklank, een disso nant die steeds weer zijn oplossing zoekt en vindt en verspeelt in het on vermijdelijk spel van de tegendelen: noem ze „hier" en „ginds", burger en zwerveling, aanvaarding en heimwee, gemeenschappelijkheid en alleen-zijn, cultuur en natuur. Tussen die levens polen springt zijn vonk steeds over: Jonckheere is altijd onderweg. Dit nooit meer dan voorlopige domi cilie maakte het hem mogelijk om van de traditionele dichter van „Spiegel der zee" via „De hondenwacht" de vernieu wer van Van zee tot schelp" te wor den, niet een „experimentalist", maar een a-traditionalist, die voor zijn strikteigen dichterschap een strikt- eigen vorm ging zoeken. Hij vond die: in de verbinding die de beelden geen modernistische metaforen! aangaan met klank en ritme. Zijn vers is over wegend eenlettergrepig gebouwd en daardoor gespierd, straf, van een vol- bloedig-krachtige hartslag, onversierd, naakt. Hij heeft het bijvoeglijk naam woord zelden nodig, balt de beweging samen in het werkwoord, het sterk-ge- concentreerde beeld in het substantief, en wat zijn construerende rede (want er is veel Valéry in zijn poëzie) be toomt, vindt zijn gevoelsstroom in rit me en klank, niet altijd natuurlijk: er zijn strofen die niet geleiden willen, beelden die een gedwongen huwelijk sluiten; soms, niet vaak. Er staan in deze Roemeense Suite zelfs enkele ge dichten die vanfde periferie der reis ervaring waarin het poëzie van het gedicht aan de versificatie ontsnapte, ..De medewerker" bij voorbeeld, „Ze nuwstelsel" en „Toeristische wenk", waarnaar ik vergeefs luisterde. EéN GEDICHT UIT DEZE BUN DEL eiste het uiterste van de poëzie, in enkele versregels misschien zelfs té veel; maar als geheel is het sterk ge noeg om de spanning tussen vorm en de schok van éen ontdane ontroering te dragen. Ik bedoel „Kinderen met de krekelstem". Jonckheere reed per auto met twee Roemeense schrijversvrien den (Ivan Latic en Miodrag Bulatovic, de laatste ook in Nederland bekend sinds zijn „De rode haan vliegt hemel waarts" en „Verhalen uit Montenegro" bij Uitgeverij Contact in vertaling ver schenen) het dorp Kragujevac tege moet. Bij een weiland aan de landweg stopte de auto. Daar, onder het gras, lagen honderden kinderen, door de Duit sers gemitrailleerd, door hun onderwij zers begraven. De krekels tsjierpten, de krekels hadden een kinderstem, de kin deren spraken met een krekelstem: „dag kinderen met een krekelstem" en daarmee, met die versregel waar schijnlijk, werd het gedicht geboren. „Het kan", schreef Jonckheere hier over in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, „belachelijk schijnen maar het is de schrille stem, het surrealistische kleine koor van deze insekten geweest. Zij zorgden vreemde en serenizerende romantiek voor een over-menselijk contact tussen gesublimeerde werke lijkheid en de zeer begrijpelijke drang om het „geval" vast te leggen." Ook in andere „Roemeens"-geïnspi- reerde gedichten is, al klinkt het niet zo snerpend, de kortsluiting ontstaan tussen eigen en „vreemde" levenssfeer. De dichter drinkt de Murfatlar, de wijn van het land, en het „andere" heeft hém bereikt, hij heeft het ande re bereikt, zich verruimd, verjongd, ver rijdt: „zwerf", spreekt hij tot de wijn, „Zwerf, luister en merk hoe een kind in mij speelt hoe mijn woordenschat tuin bleef" en zijn bloed wordt één met die wijn en omgekeerd, één in het gedicht, dank zij het gedicht. OF ANDERS: hij ontmoet een her der, mens als hij, maar natuurmens, en zou op det moment alleen misschien de problematiek van het dichter- Karel Jonckheere. schap willen ruilen voor de enkelvoudi ge natuurlijkheid van deze schapenhoe der. In „Eoolse harp op het slot Bran" hoort hij in de stem van de wind zijn eigen stem en de herkenning doet tijd en ruimte teniet, voert hem terug naar het oerbegin: „ik ril van eeuwigheid". Identificatie, een zich éénvoelen met het andere, zijn niet alleen de inzet van de poëtisch het meest geslaagde van de ze gedichten, ze zijn het die het vers tot poëzie meken. In zo'n gedicht, besloten in zichzelf als een levend organisme, kan men rondgaan, telkens nieuwe ver bindingen ontdekken van het woord met het beeld, de stilten beluisteren tussen de strofen, de bewegingen aftasten van het ritme, op zoek naar het „geheim" dat er in verborgen ligt, de kern van de kern. Ik voel weinig voor de in zwang zijnde tekstanalyse van de „close reading", omdat ik ervan overtuigd ben dat men daarmee wel het poëtische or ganisme kan „verklaren", maar niet de poëtische waarde, die in de intensiteit is gelegen. Maar Jonckheere's gedich ten verleiden me om met „close rea ding" me rekenschap te geven van de „werking" van zijn vers: wat is het, dat me in het meer of minder „dich terlijke" meevoert en me ervan over tuigt dat dit „poëzie" is, geen grootse waarschijnlijk, maar indringende, dóór werkende poëzie? uit de slaap houden. Als hij dan her steld is probeert zijn vrouw hem van het schaken af te leiden en hem an dere bezigheden te geven; haar familie heeft geld genoeg. Het resultaat is dat Luzhin op den duur de manoeuvres van het schaakbord in zijn dagelijks leven meent te herkennen, en steeds achterdochtiger wordt over bepaalde zetten die zich lijken te herhalen, tot dat hij tenslotte, overtuigd dat het de enige manier is om aan het complot te gen hem te ontkomen, uit een raam op een hoge verdieping springt. NABOKOV is in dit boek evenmin als in zijn latere werk een moralist. Zijn kunst is de beschrijving van de monen in de menselijke natuur, en zijn toon is meer gekarakteriseerd door in tellectuele belangstelling dan door kom mernis. Er is één soort zwart schaap waar hij bij voorkeur op aanvalt: slech te schrijvers, en dat ontbreekt ook hier niet, in de persoon van Luzhin's va der. Luzhin zelf, en zijn goedwillende vrouw, zijn gecompliceerde natuurver schijnselen waar vragen van voor of te gen geen zin bij hebben, en het is min der Luzhin's lot waar onze aandacht voor verlangd wordt dan de merkwaar dige en interessante manier waarop het zich voltrekt. Dat die hoofdpersoon toch voor iedereen een touchante figuur ge worden is, kan mooi als argument die nen tegen sentimentaliteit en „bons sentiments" in de litteratuur. Wat Na bokov altijd weer laat zien is dat de roman het heel goed zonder goedigheid en goedgelovigheid kan stellen, en hoe intelligenter hoe beter kan zijn van daar dat hij altijd in het bijzonder vreugde bereidt aan intellektuelen die ongeduldig geworden zijn over de ver warring van de goede bedoelingen in zichzelf. BIJ DE VERLENING van titels aan de romanciers van deze tijd kan Saul Bellow, de schepper van Augie March, niet meer overgeslagen worden, en zijn nieuwe boek „Herzog", heeft in Ameri ka alle mogelijke eerbetoon genoten. „Een schier foutloze roman", heeft in New Yorker gezegd een irritante uitdrukking, die bij de lezing al gauw blijkt helemaal niet van toepassing te zijn. Herzog heeft wel degelijk fou ten; het boek is bijvoorbeeld te lang, en het is merkwaardig genoeg vooral te lang in het begin. Naarmate wij beter vertrouwd raken met de titelheld, een joodse universi tair die na de mislukking van zijn twee de huwelijk nogal in de war is geraakt en die de neiging niet meer kan onder drukken om onbeantwoordbare vragen aan het leven te stellen, komt de au teur ook beter op zijn gemak. Er zijn dan minder terugblikken op het leven dat Herzog in zijn huidige impasse heeft geleid, waar wij toch al vrij gauw een voldoende indruk van hadden; en er zijn minder van de denkbeeldige brie ven die hij voortdurend schrijft om re laties op te helderen, een goed idee maar dat ook weer teveel benut wordt. In plaats daarvan vinden wij suggesties van gewelddadigheid, buiten'Herzog en in hem, die zowel de roman als hem zelf tenslotte goed doen. Hij is geschokt door de domme wreedheden waar hij van hoort wanneer hij een rechtszitting bijwoont; hij haalt een oude revolver op en wil er de mislukking van zijn twee de huwelijk mee wreken, wat hij dan toch maar niet doet; hij neemt zijn doch tertje mee uit en veroorzaakt een auto ongeluk dat hem in des temeer moei lijkheden brengt doordat hij nog steeds de revolver bij zich heeft. Die dingen zijn allemaal goed. Niet dat ze een overwicht op de romanconventies aan geven, maar ze maken de beroeringen in Herzog's gemoedsstaat voelbaar. Als Saul Bellow niet een indrukwekkend vermogen had om uit ieder idee dat bij hem opkomt een paar intellectuele von ken te slaan, en als hij daar niet zo'n goede rechtvaardiging voor gehad had doordat het precies is wat Herzog zelf zou doen, had het hele boek wel een meesterwerk kunnen worden. Zoals het is, kan het alleen aangeduid worden als een van de boeken van een zeer be gaafde romancier. 'llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Ik keer even terug naar de slotstrofe van het gedicht „Eoolse harp" dat als het ware naar de eenzaamheid is toe geschreven en zich in die eenzaamheid oplost in het oneindige: „Ons blijft", spreekt de dichter tot de harp die ruist in de wind. „Ons blijft maar één kans om gelukkig te zijn, reik mij een hand en help zwijgen. Vandaag heeft alles ons niets ont dekt, wij hebben vanmorgen de schepping gehoord, zij heeft onze geboorte beluisterd." Zo'n strofe heeft een eerste, een twee de, een derde gezicht. Men kan het „ge luk" in verbinding brengen met het „zwijgen", het „zwijgen" met het „niets", het „alles" met de schepping, de geboorte met de stem van de wind en deze weer met het alles en het niets.een cryptogram, waarin het mysterie van het aardse Zijn besloten ligt als een pit in een vrucht. „Bij gedichten valt elke doopceel weg', heeft Karei Jonckheere in zijn essay „De poëziemuur doorbreken" ge schreven. Men moet een „theoretise rend dichter" niet aan zijn woord hou-' den als men zijn gedichten leest, maar het is waar dat deze suite geen „doop ceel" heeft. Ze is Roemeens, goed. Maar' ze had waar ook ter wereld ge concipieerd en geschreven kunnen wor den, want ze raakt als poëzie die het persoonlijke veralgemeent aan de le venskern. C. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 15