Zestig jaar geleden overleed
EEN GROOT MEESTER
EN EEN KLEINERE
de profeet van de 20ste eeuw
Terug van een reis en toch niet te rui
Engelse
literatuur
Mft
.k* -
Litteraire
Kanttekeningen
Karei Jonckheere's
„Roemeense Suite"
ZATERDAG 2 7 MAART 1965
Erbij
PAGINA DRIE
Vladimir Nabokov, The Defense uitg. Weidenfeld Nicolson
Saul Bellow, Herzog Weidenfeld Nicolson
S. M,
JULES VERNE
Jules Verne draait de wereld in een
kastje waarop staat „Théqtre de la
Porte St. Martin".
DE KELNER in het café aan de Rue Béfranger was
opgetogen. „We zien u niet veel meer, monsieur Jules",
zei hij tegen de gebaarde veertiger, die zijn grote flambard
en zwarte overjas aan de kapstok had gehangen. „Nee,
mijn beste Gustave", zei de gast, „hoe gaat het? Men wordt
ouder, men ziet op tegen de reis, men hangt meer dan
voorheen aan de eigen omgeving. Tien dagen geleden was
ik in Parijs en nu kom ik weer eens kijken hoe het gaat
in de Porte St. Martin.„Uw stuk, monsieur Jules?
Het is formidabel! Ongelooflijk!" De kelner overhandigde
zijn gast een exemplaar van de „Figaro" en wees hem een
alinea aan: „Men valt van de ene verbazing in de andere
bij het zien van „Reis om de Wereld" in het Theatre Porte
St. Martin. Balletten van Indische danseressen, bloed
dorstige joelende roodhuiden, Chinese goochelaars en dan
sende negers verdringen elkaar op het toneel. Achter de
coulissen ziet men levende slangen, zorgvuldig opgeborgen
in hun kooien, en de trots van de bezetting wordt gevormd
door een echte olifant, geleend van de Londense dieren-
Illustratie van Doré in „De kinderen
van kapitein Grant".
tuin, die met zijn zware stappen de planken van het toneel
doet kraken.Jules Veme was voorspeld, dit stuk wordt
geen succes, het wordt een vermogen! In de eerste twee
weken ontving het theater een kwart miljoen goudfranken
aan recettes en avond aan avond waren alle plaatsen be
zet. Binnen enkele weken was Jules Veme, de man die
veertien jaar eerder toneelschrijver had willen worden en
die uit geldnood het beursvak had gekozen, na de olifant
de meest populaire man van Parijs. De „Reis om de
wereld" haalde meer dan zeshonderd voorstellingen en
maakte van de auteur Verne en van de man die het stuk
voor de planken pasklaar had gemaakt, d'Ennery, rijke
mensen. De uitgever Hetzel profiteerde ervan om een
tweede druk uit te geven van het boek, dat aanvankelijk
niet zo goed was gegaan. De familie Veme kon in Amiens
een ruimere behuizing betrekken en niemand anders dan
Honorine Veme wist, dat het werk bijna in het vuur was
geëindigd, waarin de auteur het had geworpen nadat alle
uitgevers het hadden teruggestuurd.
DE BESTE ROMANCIER in de
Engelse taal (de behoefte om zulke
titels uit te reiken blijft altijd moeilijk
te weerstaan, hoewel niemand er
wijzer van wordtis op het ogenblik
waarschijnlijk Vladimir Nabokov, als
wij hem beoordelen naar zijn over
wicht op de traditie en de conventies
van de romanvorm. Zijn aanspraak
op de titel wordt versterkt als wij
behalve zijn recente werk ook zijn
vroege romans in aanmerking nemen,
die hij in het Russisch geschreven
heeft maar die nu met zijn eigen
medewerking eindelijk in het Engels
vertaald worden. Een tijdje geleden
is de „The Gift" verschenennu „The
Defense", dat dateert van vijfender
tig jaar geleden, toen de auteur net
dertig was.
De hoofdpersoon is hier een scha
ker van name Luzhin, en zoals Nabo
kov zelf in zijn voorwoord zegt, het
is de enige van zijn personen die al
tijd door alle lezers beminnenswaard
gevonden is, „ook door degenen die
niets van schaken weten en/of die
„ALS IK EEN DING zeker weet,
dan is het wel dat mijn zoon rechten
gaat studeren', zei de procureur
Pierre Verne op het doopfeest van
zijn zoon. De elfjarige Jules Veme
ging al met twee vriendjes aan boord
van de driemaster „Carolie" om naar
West-Indië te reizen en vader Verne
was net op tijd om met een haven
stoomboot het schip in te halen en de
drie reislustige jongens van boord te
halen. Jules kreeg een ongenadig pak
slaag van zijn vader en beloofde zijn
moeder onder tranen dat hij voortaan
alleen nog maar in gedachten op reis
zou gaan. Jules was een slechte leer
ling en een slechte student, jaloers
op zijn broer Paul, die wèl naar zee
mocht gaan. De toelage, die Jules
kreeg was klein, maar gelukkig was
er een oudoom in Nantes die bij
sprong, voornamelijk om een aan
leiding te hebben regelmatig naar
Parijs te komen om te zien hoe Jules
het maakte. Die oom had veel relaties
in litteraire kringen en bracht Jules
in contact met Alexandre Dumas.
Aangespoord door dit voorbeeld
schreef de jonge Verne twee treur
spelen en een blijspel. Dumas legde
de beide eerste werken naarstig ter
zijde en liet het blijspel opvoeren.
Het was geen groot succes. De jonge
Verne wilde toneelschrijver worden.
Desondanks studeerde hij op 22-jarige
leeftijd af tot verbazing van iedereen,
maar hij weigerde naar Nantes te
komen om zich aan de balie te laten
inschrijven. Parijs hield hem vast.
HIJ WERD TE PARIJS secretaris
van de directie van het Théatre Lyri-
que, tot de directeur overleed en er een
nieuwe kwam, die zijn eigen secreta
ris meebracht. Verne, die al diverse no
vellen had geschreven, wilde nu beurs
makelaar worden. Hij kreeg van zijn
vader 50.000 goudfranken om zich in
een makelaarskantoor in te kopen en
trouvyde met Honorine de Viana De lit
teratuur liet hem niet los. Hij schreef
een avonturenroman over een reis met
de bestuurbare luchtballon „Viktoria"
door Afrika. Het verhaal was te droog
en alle uitgevers stuurden het terug.
Toen gaf Honorine hem de raad naar
Hetzel te gaan, een van de grootste uit
gevers van die tijd. „Maak er een ro
man van en kom bij mij terug", zei
Hetzel vanuit zijn bed, waar hij placht
te werken. Verne wilde het manuscript
eerst verscheuren, maar maakte er toen
„Vijf weken in een luchtballon" van,
een wereldsucces.
Hetzel was een man met ideeën.
„Monsieur Verne" zei hij, „u moet
voor mij elk jaar tenminste twee zul
ke boeken schrijven. Ik betaal u tien
duizend goudfranken per deel!" Hetzel
liet de verhalen opnemen in een nieuw
tijdschrift voor ontwikkeling en ont
spanning, dat hij uitgaf en maakte er
daarna een boek van. Al spoedig bleek
dat de auteur niets te fantastisch was.
Na de fantastische reis door Afrika, na
de ontdekking van een tropisch land
schap aan de Noordpool, na een maan-
reis, kwam er een komplot om de stand
van de aardas te veranderen. Het boek
„Het schot in de lucht" werd een van
die onwaarschijnlijke Verne-successen,
nog overtroffen door de drie delen „De
kinderen van kapitein Grant".
GEORGE SAND deed Verne het voor
stel nu eens een verhaal te schrijven
over een reis om de wereld met een
van die wonderbaarlijke duiktoestellen.
Uit die opmerking ontstond „Twintig
duizend mijlen onder zee",
NA DE FRANS-DUITSE oorlog ont
stond „De reis om de wereld in 80
dagen", dat eerst in afleveringen ver
scheen. Dit verhaal verscheen gelijk
tijdig in Frankrijk, Engeland, en Ame
rika en toen Phïleas Fogg in Amerika
de boot miste, boden tal van rederijen
aan Verne grote bedragen als hij de
reiziger met een van hun boten wilde
laten varen. De Reis om de Wereld
was ook een groot toneelsucces, maar
nog groter was „Michael Strogoff', dat
vlak na het boek voor het toneel werd
bewerkt. De Tartaarse vuurdansen, de
Russische baletten en de hele aankle
ding waren oorzaak, dat als men in
Parijs in die tijd iets wilde aanduiden
als kwaliteit, men eenvoudig zei „C'est
Strogoff!"
VERNES NAAM WERD wereldbe
roemd. Hij vertelde alles wat hij wist
over China in de „Wonderlijke avontu
ren van een Chinees", een Kruppkanon
op de Parijse wereldtentoonstelling in
spireerde hem tot „Het monsterkanon
van Staalstad", de ontdekking van dia
manten in Zuid-Afrika leverde hem stof
op voor zijn „Zuidster". Zijn roman
over een modelvolksplanting in de Mid-
dellandsezee „Matthias Sandorf' was
een hulde aan de opstandelingen van
1848 en een blijk van vertrouwen in de
toekomst van de mensheid. Met Robur
de Veroveraar schiep Verne de helikop
ter, waarvan de Franse vliegtuigbouwer
Bréguet later zou zeggen dat hij het
idee aan Verne te danken had. Elke
reis leverde hem stof op voor een nieuw
boek. Hij hield in Den Haag een le
zing voor de Maatschappij tot Nut van
het Algemeen. De lezing was niet zo'n
succes, maar Verne kwam terug met
een idee voor een boek, waarin de Ne
derlandse gebroeders Kip de hoofdrol
speelden. Naarmate Verne meer op het
toppunt van zijn roem kwam, werd hij
honkvaster. Toen men hem benoemde
tot ridder in het Legioen van Eer, zei
hij „Ik ben een van de weinige Fran
sen, die de Eiffeltoren nog nooit heb
ben gezien: ik neem aan dat ik daar
die onderscheiding aan te danken heb."
HET GROTE WONDER voltrok zich
pas na zijn dood. Jules Verne overleed
op 24 maart 1905 na een kort ziekbed,
maar niemand wilde daaraan geloven,
omdat de boeken bléven verschijnen in
alle talen. Jules Verne had zó hard ge
werkt in zijn leven, dat er nog jaren
stof was voor nieuwe uitgaven van zijn
„Wonderreizen". Het laatste deel zag
pas in 1919 het licht.
Verne's oeuvre zou niet kompleet zijn
geweest zonder de mensen die zijn wer
ken hebben geïllustreerd: Eiou, de Neu-
ville, Férat, Benett, Gustave Doré en
Georges Roux. In de Rue Louis le
Grand in Parijs bevindt zich sedert
1960 een Verne-museum, gewijd aan
„Jules Verne, de profeet van de twin
tigste eeuw!"
een hekel hebben aan al mijn andere
boeken". Het is dan niet Luzhin in
zijn jeugd als wonderkind die in de
eerste plaats de sympathie doet ont
waken; aardige kinderen zijn er ge
noeg in de litteratuur. Het is vooral
de latere, beroemde maar nooit hele
maal triomferende schaker die ons
hart wint, met zijn uitgezakte
lichaam en zijn totale onvermogen
om in de termen van andere mensen
te denken of te praten.
HIJ VINDT IN Duitsland een vrouw,
ook uit Rusland geërpigreerd, die be
reid is om met hem te trouwen de
scènes waar zijn netjes gemanierde
schoonouders te stellen hebben met
zijn hopeloze manieren zijn meester
stukken van komedie maar hij
knapt toch af tegen het eind van zijn
Volgende toernooi, geobsedeerd door al
de combinaties van het spel die hem
WIE VAN EEN REIS is teruggekeerd liet ginds iets
achter, nam van ginds iets mee, vond thuis iets terug. Drie
maal „iets" vormt niet zomaar een eenheid, driemaal een
levenssensatie betekent voor een dichter als Karei Jonck-
heere drie spanningsbronnen. Hij bezocht Roemenië, deed
landsgrenzen te niet, overschreed taalgrenzen, ging door
onbekende landschappen, proefde een andere lucht in een
ander klimaat, zag met een luisterend oor, hoorde met een
vérziende blik steeds vermengen zich bij hem de zin
tuigen en tastte het eigene af in het andere, het andere
in net eigene. Eenmaal weer thuis moest een herordening
plaatsvinden: „ik adem ginds, maar schrijven moet ik hier'
en: „hoe roep ik mij terug uit Boekarest", „hoe raakt men
thuis zonder de verte te vergeten?" Als de ervaringen maar
intens genoeg, de gevoelsladingen hoog genoeg gespannen
zijn, moet daar bij Jonckheere wel poëzie uit voortkomen:
daarvoor tenslotte vèrbreekt hij zijn bestaand evenwicht,
doorbreekt hij de consolidatie van zijn bestaan, waagt hij
zich, wars van zijn zekerheden, in het onbekende. Zo is zijn
aard, zo is zijn poëzie: zich openstellen, verruimen, los
maken, om in de verbinding met nieuwe gewaarwordingen
een verder-strekkende bevestiging te vinden van „de con
stanten van het bestaan": leven en sterven, liefde en haat,
pijn en vreugde, verlangen en vrede, onlust en lust. Het
had dit keer, als na zijn reizen naar Mexico, Cuba, Texas,
Louisiana, Kongo, proza kunnen worden, een reisverhaal
met alle uitheemse kruidigheid van het verre. Maar „het
gedicht" in Jonckheere, dat zich potentieel steeds aanbiedt
om geschreven te worden, greep zijn kans en maakte er
poëzie van: „Roemeense Suite'\ een door A. Manteau n.v.
(Brussel) uitgegeven bundel, waarvan de kern het bal-
kanische levensavontuur magnetisch genoeg was om ook
andere, verwante gedichten aan te trekken, die waar
schijnlijk aan de periferie van de reisherinnering ont
stonden.
DAT MAG EN KAN IN een suite,
er is voldoende speling voor niet da
delijk herkenbare variaties van het
hoofdthema, en Jonckheere nam de vrij
heid om ook het niet-Roemeense van
eenzelfde toonsoort te laten meeklinken.
Maar de kern blijft, zoals in al zijn
gedichten, de spanning van een „dub-
belgevoel", een tweeklank, een disso
nant die steeds weer zijn oplossing
zoekt en vindt en verspeelt in het on
vermijdelijk spel van de tegendelen:
noem ze „hier" en „ginds", burger en
zwerveling, aanvaarding en heimwee,
gemeenschappelijkheid en alleen-zijn,
cultuur en natuur. Tussen die levens
polen springt zijn vonk steeds over:
Jonckheere is altijd onderweg.
Dit nooit meer dan voorlopige domi
cilie maakte het hem mogelijk om van
de traditionele dichter van „Spiegel der
zee" via „De hondenwacht" de vernieu
wer van Van zee tot schelp" te wor
den, niet een „experimentalist",
maar een a-traditionalist, die voor zijn
strikteigen dichterschap een strikt-
eigen vorm ging zoeken. Hij vond die:
in de verbinding die de beelden geen
modernistische metaforen! aangaan
met klank en ritme. Zijn vers is over
wegend eenlettergrepig gebouwd en
daardoor gespierd, straf, van een vol-
bloedig-krachtige hartslag, onversierd,
naakt. Hij heeft het bijvoeglijk naam
woord zelden nodig, balt de beweging
samen in het werkwoord, het sterk-ge-
concentreerde beeld in het substantief,
en wat zijn construerende rede (want
er is veel Valéry in zijn poëzie) be
toomt, vindt zijn gevoelsstroom in rit
me en klank, niet altijd natuurlijk:
er zijn strofen die niet geleiden willen,
beelden die een gedwongen huwelijk
sluiten; soms, niet vaak. Er staan in
deze Roemeense Suite zelfs enkele ge
dichten die vanfde periferie der reis
ervaring waarin het poëzie van het
gedicht aan de versificatie ontsnapte,
..De medewerker" bij voorbeeld, „Ze
nuwstelsel" en „Toeristische wenk",
waarnaar ik vergeefs luisterde.
EéN GEDICHT UIT DEZE BUN
DEL eiste het uiterste van de poëzie,
in enkele versregels misschien zelfs té
veel; maar als geheel is het sterk ge
noeg om de spanning tussen vorm en
de schok van éen ontdane ontroering
te dragen. Ik bedoel „Kinderen met de
krekelstem". Jonckheere reed per auto
met twee Roemeense schrijversvrien
den (Ivan Latic en Miodrag Bulatovic,
de laatste ook in Nederland bekend
sinds zijn „De rode haan vliegt hemel
waarts" en „Verhalen uit Montenegro"
bij Uitgeverij Contact in vertaling ver
schenen) het dorp Kragujevac tege
moet. Bij een weiland aan de landweg
stopte de auto. Daar, onder het gras,
lagen honderden kinderen, door de Duit
sers gemitrailleerd, door hun onderwij
zers begraven. De krekels tsjierpten, de
krekels hadden een kinderstem, de kin
deren spraken met een krekelstem:
„dag kinderen met een krekelstem"
en daarmee, met die versregel waar
schijnlijk, werd het gedicht geboren.
„Het kan", schreef Jonckheere hier
over in het Nieuw Vlaams Tijdschrift,
„belachelijk schijnen maar het is de
schrille stem, het surrealistische kleine
koor van deze insekten geweest. Zij
zorgden vreemde en serenizerende
romantiek voor een over-menselijk
contact tussen gesublimeerde werke
lijkheid en de zeer begrijpelijke drang
om het „geval" vast te leggen."
Ook in andere „Roemeens"-geïnspi-
reerde gedichten is, al klinkt het niet
zo snerpend, de kortsluiting ontstaan
tussen eigen en „vreemde" levenssfeer.
De dichter drinkt de Murfatlar, de
wijn van het land, en het „andere"
heeft hém bereikt, hij heeft het ande
re bereikt, zich verruimd, verjongd, ver
rijdt: „zwerf", spreekt hij tot de wijn,
„Zwerf, luister en merk
hoe een kind in mij speelt
hoe mijn woordenschat tuin bleef"
en zijn bloed wordt één met die wijn
en omgekeerd, één in het gedicht, dank
zij het gedicht.
OF ANDERS: hij ontmoet een her
der, mens als hij, maar natuurmens, en
zou op det moment alleen misschien
de problematiek van het dichter-
Karel Jonckheere.
schap willen ruilen voor de enkelvoudi
ge natuurlijkheid van deze schapenhoe
der. In „Eoolse harp op het slot Bran"
hoort hij in de stem van de wind zijn
eigen stem en de herkenning doet tijd
en ruimte teniet, voert hem terug naar
het oerbegin: „ik ril van eeuwigheid".
Identificatie, een zich éénvoelen met het
andere, zijn niet alleen de inzet van de
poëtisch het meest geslaagde van de
ze gedichten, ze zijn het die het vers tot
poëzie meken. In zo'n gedicht, besloten
in zichzelf als een levend organisme,
kan men rondgaan, telkens nieuwe ver
bindingen ontdekken van het woord met
het beeld, de stilten beluisteren tussen
de strofen, de bewegingen aftasten van
het ritme, op zoek naar het „geheim"
dat er in verborgen ligt, de kern van
de kern. Ik voel weinig voor de in
zwang zijnde tekstanalyse van de „close
reading", omdat ik ervan overtuigd ben
dat men daarmee wel het poëtische or
ganisme kan „verklaren", maar niet de
poëtische waarde, die in de intensiteit
is gelegen. Maar Jonckheere's gedich
ten verleiden me om met „close rea
ding" me rekenschap te geven van de
„werking" van zijn vers: wat is het,
dat me in het meer of minder „dich
terlijke" meevoert en me ervan over
tuigt dat dit „poëzie" is, geen grootse
waarschijnlijk, maar indringende, dóór
werkende poëzie?
uit de slaap houden. Als hij dan her
steld is probeert zijn vrouw hem van
het schaken af te leiden en hem an
dere bezigheden te geven; haar familie
heeft geld genoeg. Het resultaat is
dat Luzhin op den duur de manoeuvres
van het schaakbord in zijn dagelijks
leven meent te herkennen, en steeds
achterdochtiger wordt over bepaalde
zetten die zich lijken te herhalen, tot
dat hij tenslotte, overtuigd dat het de
enige manier is om aan het complot te
gen hem te ontkomen, uit een raam op
een hoge verdieping springt.
NABOKOV is in dit boek evenmin
als in zijn latere werk een moralist.
Zijn kunst is de beschrijving van de
monen in de menselijke natuur, en zijn
toon is meer gekarakteriseerd door in
tellectuele belangstelling dan door kom
mernis. Er is één soort zwart schaap
waar hij bij voorkeur op aanvalt: slech
te schrijvers, en dat ontbreekt ook hier
niet, in de persoon van Luzhin's va
der. Luzhin zelf, en zijn goedwillende
vrouw, zijn gecompliceerde natuurver
schijnselen waar vragen van voor of te
gen geen zin bij hebben, en het is min
der Luzhin's lot waar onze aandacht
voor verlangd wordt dan de merkwaar
dige en interessante manier waarop het
zich voltrekt. Dat die hoofdpersoon toch
voor iedereen een touchante figuur ge
worden is, kan mooi als argument die
nen tegen sentimentaliteit en „bons
sentiments" in de litteratuur. Wat Na
bokov altijd weer laat zien is dat de
roman het heel goed zonder goedigheid
en goedgelovigheid kan stellen, en hoe
intelligenter hoe beter kan zijn van
daar dat hij altijd in het bijzonder
vreugde bereidt aan intellektuelen die
ongeduldig geworden zijn over de ver
warring van de goede bedoelingen in
zichzelf.
BIJ DE VERLENING van titels aan
de romanciers van deze tijd kan Saul
Bellow, de schepper van Augie March,
niet meer overgeslagen worden, en zijn
nieuwe boek „Herzog", heeft in Ameri
ka alle mogelijke eerbetoon genoten.
„Een schier foutloze roman", heeft in
New Yorker gezegd een irritante
uitdrukking, die bij de lezing al gauw
blijkt helemaal niet van toepassing te
zijn. Herzog heeft wel degelijk fou
ten; het boek is bijvoorbeeld te lang,
en het is merkwaardig genoeg vooral te
lang in het begin.
Naarmate wij beter vertrouwd raken
met de titelheld, een joodse universi
tair die na de mislukking van zijn twee
de huwelijk nogal in de war is geraakt
en die de neiging niet meer kan onder
drukken om onbeantwoordbare vragen
aan het leven te stellen, komt de au
teur ook beter op zijn gemak. Er zijn
dan minder terugblikken op het leven
dat Herzog in zijn huidige impasse heeft
geleid, waar wij toch al vrij gauw een
voldoende indruk van hadden; en er
zijn minder van de denkbeeldige brie
ven die hij voortdurend schrijft om re
laties op te helderen, een goed idee
maar dat ook weer teveel benut wordt.
In plaats daarvan vinden wij suggesties
van gewelddadigheid, buiten'Herzog en
in hem, die zowel de roman als hem
zelf tenslotte goed doen. Hij is geschokt
door de domme wreedheden waar hij
van hoort wanneer hij een rechtszitting
bijwoont; hij haalt een oude revolver op
en wil er de mislukking van zijn twee
de huwelijk mee wreken, wat hij dan
toch maar niet doet; hij neemt zijn doch
tertje mee uit en veroorzaakt een auto
ongeluk dat hem in des temeer moei
lijkheden brengt doordat hij nog steeds
de revolver bij zich heeft. Die dingen
zijn allemaal goed. Niet dat ze een
overwicht op de romanconventies aan
geven, maar ze maken de beroeringen
in Herzog's gemoedsstaat voelbaar. Als
Saul Bellow niet een indrukwekkend
vermogen had om uit ieder idee dat bij
hem opkomt een paar intellectuele von
ken te slaan, en als hij daar niet zo'n
goede rechtvaardiging voor gehad had
doordat het precies is wat Herzog zelf
zou doen, had het hele boek wel een
meesterwerk kunnen worden. Zoals het
is, kan het alleen aangeduid worden als
een van de boeken van een zeer be
gaafde romancier.
'llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Ik keer even terug naar de slotstrofe
van het gedicht „Eoolse harp" dat als
het ware naar de eenzaamheid is toe
geschreven en zich in die eenzaamheid
oplost in het oneindige: „Ons blijft",
spreekt de dichter tot de harp die ruist
in de wind.
„Ons blijft maar één kans
om gelukkig te zijn,
reik mij een hand en help zwijgen.
Vandaag heeft alles ons niets ont
dekt,
wij hebben vanmorgen de schepping
gehoord,
zij heeft onze geboorte beluisterd."
Zo'n strofe heeft een eerste, een twee
de, een derde gezicht. Men kan het „ge
luk" in verbinding brengen met het
„zwijgen", het „zwijgen" met het
„niets", het „alles" met de schepping,
de geboorte met de stem van de wind
en deze weer met het alles en het
niets.een cryptogram, waarin het
mysterie van het aardse Zijn besloten
ligt als een pit in een vrucht.
„Bij gedichten valt elke doopceel
weg', heeft Karei Jonckheere in zijn
essay „De poëziemuur doorbreken" ge
schreven. Men moet een „theoretise
rend dichter" niet aan zijn woord hou-'
den als men zijn gedichten leest, maar
het is waar dat deze suite geen „doop
ceel" heeft. Ze is Roemeens, goed.
Maar' ze had waar ook ter wereld ge
concipieerd en geschreven kunnen wor
den, want ze raakt als poëzie die het
persoonlijke veralgemeent aan de le
venskern.
C. E. Dinaux