MBRUMS Naar Amerika? Reis op de ideale manier. Ga met de boot. SHIRLEY PANDA EN DE DRU HET LAMMETJE EERSTINA LENTEB0DINA door Charlotte Brontë Ons vervolgverhaal Een rare dierentuin GEZONDE RUST WERKEN VERZORGING PRIJZEN AFVAARTEN van Rotterdam naar „DE DODE BRUID" door dr. Robert van Gulik ZATERDAG 27 MAART 1965 Elka Waarom zou u zich haasten, als een zeereis de beste voorbereiding is voor uw verblijf in Amerika? U kunt die enkele dagen volledig be nutten. Werk, als u werken moet (nergens anders kunt u zich zo goed op uw zaken concentreren!) en geniet daarnaast van de rust die iedereen op zijn tijd hard nodig heeft. Straks, aan de overkant, zult u merken wat een 'gezonde' inves tering u hebt gedaan. Bepaal daar om nu uit de uitgebreide afvaartlijst •wanneer u vertrekt. Aan boord kunt u zich volledig ont spannen. Genieten van de gezonde zee lucht. Bijkomen van al die dagen onder hoogspanning. Volkomen fris en tegen alle moeilijkheden opgewassen komt u in New York aan. Als u moet werken, dan hebt u aan boord de ideale gelegenheid. Hier geen agenda met afspraken en geen storende telefoon. Maar wel een inspirerende, tot werken nodende rust. En mocht het nodig zijn, dan kunt u beschikken over dictafoon of schrijfmachine. Snelle telefonische verbinding met de gehele wereld en een volledige nieuwsvoor ziening (o.a. dagelijkse beurskoersen) staan u eveneens ten dienste. Aan boord leeft u als een miljonair. Aan al uw wensen is gedacht Of u nu kreeft of hutspot, champagne of saki wenst, een Turks bad of een dancing wilt bezoeken, de Holland-Amerika Lijn heeft erop gerekend. Zelfs al bént u een miljonair, dan is het toch prettig om het eens een week lang goed te weten, Varen is onbetaalbaar. Wat u aan ge zondheid, levenslust en werkkracht wint, is niet in geld uit te drukken. Wilt u dat toch, vraag dan naar de speciale reducties die voor bepaalde afvaarten worden gegeven. NEW YORK; 10 april m.s. PRINSES MARGRIET 20 april s.s. STATENDAM 27 april s.s. ROTTERDAM 8 mei m.s.. PRINSES MARGRIET 11 mei s.s. N. AMSTERDAM Netherlands festival sailing. 15 mei s.s. MAASDAM 18 mei 's.s. STATENDAM 25 mei s.s. ROTTERDAM QUEBEC en MONTREAL: 19 april s.s. MAASDAM 27 april 26 mei s.s. RYNDAM s.s. RYNDAM Uw reisagent verstrekt u gaarne vol ledige inlichtingen over de aanloopha vens en het verdere afvaartschema. SPECIALE REIS naar CALIFORNIË per s.s. STATENDAM 1 september van Rotterdam, via South ampton, Curacao, Cristobal en Balboa. Aankomst in Los Angeles 20 septem ber. De Statendam maakt deze reis als een Eénklasse schip in cruise-stemming. ROTTERDAM IK HEET SOE-MEI EN IK WERK VOOKLAU DE REDER. .ALS LOODS, O, ERGENS OP DE KADE ...OP DE POOT VAN'N KOELIE k- OF70... mmg Goede grutjes nog aan toe Een groene hond en de poes roept hoe! Een olifant met ezelsoren een biggetje met zijn staart naar voren, een gestreepte ezel en een geruit konijn Waar zal zo'n dierentuin nou zijn Goeie grutjes nog aan toe Een oranje muis met een blaffende koe! Een aapje met een skibroek aan een kijk een pratende pelikaan, een miauwende pinguin en een gespikkeld zwijn Waar zou zo'n dierentuin nou zijn? Wat een feestoh, wat een pret Ik word lachend wakker in mijn bed! 170) „Maar het moet toch wel beter met je gaan, als je uit je bed mag?" „Ik betwijfel het of ik blijf leven: ik zie na zulk een uitputting geen andere mogelijkheid dan verval van krachten". „Je je moet thuis komen op de Hollow". „Somberheid zou mij vergezellen er zou niets vrolijks te beleven zijn". „Ik wil dat veranderen; dat moet veranderd worden, al waren er tien mevrouwen Yorke om tegen te vech ten". „Cary. je doet me glimlachen". „Doe dat maar; glimlach nog eens. Zal ik je zeggen wat ik graag zou willen?" „Vertel me maar wat je wilt maar praat door. Ik ben Saul: zon der muziek zou ik te gronde gaan". „Ik zou graag willen dat je naar de pastorie gebracht werd en aan mamma en mij werd gegeven". „Een kostbaar geschenk! Ik heb tot nu toe niet meer gelachen sinds ze op mij geschoten hebben". „Heb je pijn, Robert?" „Nu niet zoveel; maar ik ben hope loos zwak en mijn geestestoestand is onbeschrijfelijk donker, dor, mach teloos. Zie je dat niet allemaal op mijn gezicht? Ik zie er uit als een geest". „Je bent veranderd, toch zou ik je overal herkend hebben. Maar ik be grijp wat je voelt; ik heb iets derge lijks doorgemaakt. Sinds wij elkaar voor het laatst gezien hebben, ben ik ook erg ziek geweest". „Erg ziek?" „Ik dacht dat ik zou sterven. Het verhaal van mijn leven scheen uit te zijn. Iedere nacht schrok ik precies t.e middernacht op uit vreselijke dro men en het boek lag open voor mij met de laatste bladzijde waar Finis" op stond. Ik had vreemde ge voelens". „Hetzelfde wat ik ondervonden heb". „Ik dacht dat ik je nooit weer zou zien; en ik werd zo mager even mager, als jij nu bent. Ik kon niets voor mijzelf doen niet opstaan en niet gaan liggen; en ik kon niet eten. Toch zie je, dat ik beter ben". „Troosteres! droevig en lief tege lijk. Ik ben te zwak om te zeggen wat ik voel; maar terwijl je spreekt, voel ik het heus wel". „Hier zit ik naast je, waar ik dacht dat ik nooit meer zou zijn; hier spreek ik tegen je. Ik zie dat je ge willig naar mij luistert vriendelijk naar mij kijkt. Heb ik daar op gere kend? Ik was wanhopig". Moore zuchtte een zó diepe zucht, dat het bijna een gekreun was: hij bedekte zijn ogen met zijn hand. „Moge ik gespaard blijven om iets te vergoeden". Dat was zijn gebed. „Wat was te vergoeden?" „Daar zullen wij nu niet over spre ken, Cary; ik ben te slap om zulk een onderwerp aan te kunnen. Is me vrouw Pryor bij je geweest geduren de je ziekte?" „Ja" (Caroline glimlachte opge wekt) „je weet dat zij mamma is?" „Dat heb ik gehoord; Hortense heeft het me verteld, maar dat ver haal wil ik ook van jouzelf verne men. Ben je gelukkiger door haar?" „Wat! door mamma? Ik houd erg veel van haar; hoeveel kan ik niet zeggen. Ik was volkomen lusteloos en zij heeft er mij bovenop geholpen". „Ik verdien het dat te horen, ter wijl ik nauwelijks mijn hand naar mijn hoofd kan opheffen. Ik verdien het". „Het is geen verwijt tegen jou". ..Het zijn vurige kolen op mijn hoofd; en ook ieder woord, dat je tegen mij zegt en iedere blik die je lieve gelaat verlicht. Kom nog wat dichterbij, Lina; en geef me je hand indien je niet schrikt van mijn uit geteerde vingers". Zij nam zijn magere vingers in haar beide handjes zij boog haar hoofd „et les effleur de ses lèvres" (ik schrijf dat in het Frans omdat het woord „effleurer" zo'n buitengewoon mooi woord is). Moore was zeer ont roerd; een paar grote tranen rolden over zijn ingevallen wangen. „Ik zal dit alles in min hart bewa ren, Cary; die kus zal ik ter zijde leg gen en de een of andere dag zul je daar weer van horen". „Kom er uit!" riep Martin terwijl hij de deur opende. „Kom mee u hebt twintig^ minuten gehad in plaats van een kwartier". „Zij wil nog niet weg jij galge brok". „Ik durf niet langer te blijven, Ro bert". „Kun je beloven, dat je nog eens komt?" „Nee dat kan ze niet", antwoordde Martin, ,,'t Moet geen gewoonte wor- cen, dat is te lastig voor mij. Een keer is goed en wel, maar ik wil niet dat het nog eens gebeurt". „Wil jij niet dat het nog eens ge beurt?" „Ssst! maak hem niet boos wij zouden elkaar vandaag niet hebben kunnen zien als hij er niet geweest was. Maar ik kom wel terug, indien je dat wenst". „Het is mijn wens mijn ene wens bijna de enige wens die ik heb". „Kom nu meteen. Mijn moeder heeft gekucht, ze is opgestaan, ze heeft haar voeten op de grond gezet. Stel u voor dat ze u op de trap te zien krijgt, juffrouw Caroline. U mag geen afscheid van hem nemen (hij ging tussen haar en Moore staan) „u moet opschieten". „Mijn shawl. Martin". „Die heb ik hier. Ik zal hem u om doen als u in de vestibule bent". Hij ctwong hen om te scheiden. Hij liet geen ander afscheid toe dan wat in een blik uitgedrukt kon worden; hij droeg Caroline bijna de trap af. In de vestibule sloeg hij haar doek om haar heen en indien de stap van zijn moeder niet gekraakt had op de galerij en indien niet een gevoel van schroom de juiste, natuurlijke en daarom edele drang van zijn jongens hart hem tegengehouden had. zou hij zijn beloning gevraagd hebben zeg gend: „Kom, juffrouw Caroline, geef mij een kus voor dit alles". Maar voordat de woorden over zijn lippen waren gekomen, was zij de besneeuw de weg al overgestoken, meer alsof zij gleed over de opgewaaide sneeuw, dan dat zij er doorheen waadde. „Zij staat bij mij in de schuld, en ik wil betaald worden". Hij maakte zich wijs dat het niet stoutmoedigheid was, die hem ontbro ken had, maar de gelegenheid. Hij beoordeelde zijn eigen karakter ver keerd en hield het voor slechter dan het in werkelijkheid was. HOOFDSTUK XXXIV EEN GEVAL VAN VERVOLGING IN HET GEZIN EEN MERKWAAR DIG VOORBEELD VAN VROME VOLHARDING BIJ HET VER VULLEN VAN KERKELIJKE PLICHTEN Nu Martin eenmaal de smaak te pak ken had van de opwinding, verlangde hij 'n tweede portie; nu hij de waar digheid van de macht had gevoeld, verfoeide hij het denkbeeld er afstand van te doen. Juffrouw Helstone dat meisje, dat hij altijd lelijk had gevonden en wier gezicht nu voort durend voor zijn geest kwam, bij dag en bij nacht, in het donker en in de zonneschijn was nu eenmaal bin nen zijn sfeer gekomen. Hij werd kribbig bij de gedachte, dat het be zoek nooit meer herhaald zou wor den. Al was hij dan een schooljongen, hsj was geen gewone schooljongen; hij was bestemd om tot 'n origineel man op te groeien. Een paar jaar later spande hij zich in om er zo uit. te zien en zich zo te gedragen als de rest van de wereld, maar hij slaagde er nooit in: het stempel van de bij zonderheid bleef hij steeds dragen. Hij zat nu te luieren in zijn bank op het gymnasium en zocht in gedach ten naar een middel om een nieuw hoofdstuk aan zijn pas begonnen ro mantische verhaal toe te voegen. Hij wist nog niet hoeveel pas-begonnen liefdesgeschiedenissen in het leven veroordeeld zijn nooit verder te ko men dan het eerste of, op zijn best, het tweede hoofdstuk. (Wordt vervolgd) 38. Panda liep regelrecht naar de hoofdinspecteur. Meneer de agent!" riep hij. „U moet Jolliepop vrij laten! Hij is onschuldig! Echt waar!" De hoge politie functionaris keek gehinderd van zijn krant op. „Wat is dat voor gebabbel?" vroeg hij. „Wie hebben we daar?" Meneer Edelste in, die Panda ongerust gevolgd was, trad haastig naar voren. „Het is een overspannen drumdrum-fan, commissaris", verklaarde hij terwijl hij Panda weg trok. „Die halen zich soms de raarste dingen in het hoofd. Hindert hij U? Dan zal ik hem wel even weghalen." Maar zo gemakkelijk liet Panda zwh niet het zwijgen opleggen. Hij rukte zich los en ver volgde heftig: „Nee, ik ben niet overspannen. Ik ben Panda, de eigenaar van Huize Hobbeldonk, waar de drumdrums zijn gevonden. En daarom kan ik precies zeggen, hoe ze daar gekomen zijn!" Nu was de belang stelling van de hoofdinspecteur gewekt. „Juist ja", zei. hij. „Ga verder. Hoe zijn ze daar gekomen?" „Omdat ik ze daar gebracht heb", antwoordde Panda. „Dat deed ik, om ze eens te laten uitslapen. Meneer Edelstein wist hiervan, maar omdat hij reclame wou maken, deed hij net, of ze ontvoerd waren!" „Is dat zo?" vroeg de hoofdinspecteur aan meneer Edelstein. „O nee!" ant woordde deze. „Ik zou de politie nooit zo durven mu leiden!" „Goed" hernam de inspecteur. „Dan kun U gaan, maar deze Panda arresteer ik. Hij heeft juist be kend, dat hij de drumdrums naar Hobbeldonk heeft ont voerd." „Niet ontvoerd!" riep Panda. „Joris vertel jij hem, hoe het zit!" Joris aarzelde. Toen schudde hij zuchtend het hoofd en volgde meneer Edelstein naar buiten. OP EEN frisse morgen stond een kudde schapen in een grote kring. In het midden op de grond lag een schaap met naast haar op de grond een pasgeboren lammetje. Het was het eerstgeboren lammetje van het jaar en daarom kwamen alle schapen ernaar kijken. Uitdagend keek het moederschaap in 't rond. „Dames," zei ze eindelijk, „heb ik geen lief dochtertje? Ze is de eerste lentebode. Ik heb dan ook gedacht haar Eerstina Lentebodina te noemen. Bèèèèèèèh!" „Moet je die Schapina horen," zeiden de andere schapen tegen elkaar. „Het is haar in de bol geslagen. En dan die kleine. Niets bijzonders, alleen een beetje vroeg in het jaar geboren." „Je bent een grote opschepster." blaatten de schapen maar plotseling gingen ze uit elkaar want daar kwam de herder aan. Hij nameet lammetje voorzichtig in zijn grote handen en streelde het. „Eeri heel mooi dochtertje, hoor, Schapina," zei hij, „nu duurt het niet lang meer of het is lente." De schapen waren erg jaloers. „Kom, zei Vierpoot, die altijd de leiding nam, „laten we ons ontbijt eens gaan zoe ken." Dat vonden de anderen een goed idee en ze gingen grazen van het gras dat hier en daar op open plekken in de sneeuw groeide. Kort daarna werden er veel lammetjes geboren, de schapen moeders kregen het erg druk. Het lam metje Eerstina Lentebodina groeide goed en na een poosje rende en sprong het dat het een lieve lust was. Het be gon ook al aardig te blaten en eens zei het tegen zijn moeder: „Bèèèh," wat heft ik een lange naam! Waarom heb ik twee namen en jullie maar één?" „Dat komt," zei Schapina trots, „om dat jij een bijzonder lammetje bent. Kijk maar naar de andere lammetjes. Deze zijn lang niet zo groot en mooi als jij. Jij was het eerst geboren. Jij was de eerste bode van de lente want er waren nog geen sneeuwklokjes en geen crocusjes. Daarom noemde ik je Eer stina Lentebodina!" Sinds die dag had het lammetje een reuze verbeelding en dat was eigenlijk de schuld van Schapina. Trots stapte Eerstina Lentebodina tussen de andere lammetjes door. „Bèèèh," blaatte het, „opzij voor Eerstina Lentebodina. Ik ben het eerst geboren dit jaar. Voor mij zijn de lekkerste grassprietjes. Bèèèh!" De andere lammetjes kregen een ver schrikkelijke hekel aan haar en Eersti na Lentebodina speelde voortaan altijd alleen. Ook Schapina deed erg uit de hoogte en vond de andere schapen te min om mee om te gaan. Op een keer keek Eerstina Lentebodina eens goed om zich heen en dacht: „Ik ben niet voor niets de eerste lentebode. Ik heet niet voor niets Eerstina Lentebodina. Het wordt tijd dat de wereld het te weten komt." En ze besloot weg te lopen. Toen niemand op haar lette hup pelde het lammetje het pad op. Het ging al verder en verder tot ze bij het bos kwam. Ze dacht: „Laat ik de bo men eens vertellen dat het lente wordt en dat ik de eerste lentebode was." De bomen keken elkaar verbaasd aan en zeiden: „Wie ben jij? Ga eens gauw terug naar je moeder, ondeugend klein tje." Het lammetje werd boos en riep: „Ik ben niet klein en ondeugend. Het wordt gauw lente en ik was de eerste bode. Eerstina Lentebodina heet ik." „Nou, nou," zeiden de bomen. „Kalm een beetje. Wij weten wel dat de lente gauw komt. Wij hebben al zoveel mee gemaakt." Het lammetje liep dieper het bos in en toen het een eekhoorntje zag riep het weer dat het de eerste lentebode was en dat het Eerstina Lentebodina heette. Het eekhoorntje giechelde en zei: „Ik weet best dat het gauw lente wordt, ik ben niet op mijn achterkop gevallen. Iedereen weet het trouwens al hoor, ik zou maar gauw naar huis gaan als ik jou was. Straks wordt het donker en verdwaal je. De grote béér lust zo'n eerste lentebode best hoor! Hi, hi!" Maar het lammetje luisterde niet en liep al verder het grote bos in. Het Advertentie werd donker en het wist de weg naar huis niet meer. „Bèèh," blaatte het angstig, „bèèèh." Opeens hoorde het een gekraak van takken en het zag twee vurige ogen. „De beer," dacht Eerstina Lentebodi na, „de beer. Help, help! Bèèèh." Plotseling viel er een geweerschot en even later nóg een. De vurige ogen doofden, er kraakte wat hout en toen was het weer stil in het bos. Het lam metje voelde hoe het opgetild werd en het zag het vriendelijke gezicht van de herder die Eerstina Lentebodina uren lang gezocht had en die het redde uit de klauwen van de beer. „Ik loop nooit meer weg," dacht het lammetje. „Niemand hoeft meer te we ten dat ik de eerste bode van de lente was." Daarna viel het van uitputting in slaap op de schouders van de her der. De herder bracht het beestje weer terug bij de kudde. De volgende dag vertelde Eerstina Lentebodina alles aan moeder Schapi na. Het moed'erschaap was natuurlijk erg ongerust geweest en dacht: „Het is allemaal mijn schuld." Toen zei het lammetje: „Bèèèh. Ik heb zo'n hekel aan mijn naam. Ik zou zo graag een gewone naam hebben. Wollina bijvoor beeld." Schapina vond dat een goed idee. Ze riep alle schapen bij elkaar en blaatte luid: „Bèèèh, lieve dames. Mag ik jullie voorstellen aan mijn dochter Wollien- tje? Ik hoop dat ze veel vrienden en vriendinnetjes zal krijgen." De schapen waren blij dat Schapina en haar dochtertje zo veranderd waren en ze blaatten terug: „Bèèèh, leve ZEG 0r, WAAK HEB JE DIE SLANG GEZIEN ZOU JE PEVENT TEKUGKENNEN WELNEE! IKKUKALLEEN MAAK G0EP NAAK KNAPPE kMEIOEN ZOALS J'J„, WIE BEN JE EIOENL'JK A Schapina, leve Wollientje!" En daar mee waren ze allebei weer in de kudde opgenomen. W,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 23