SHIRLEY PANDA EN DE DRUMD1UMS Het paard van de toekomst: een schaap met vijf poten door Charlotte Brontë De Halflinger, een pittig blond paardje uit Tirool, is van alle markten thuis Kleinuitermate sterk en hardkan het zich in ieder klimaat prima aanpassen 9 Ons vervolgverhaal DE DODE BRUID" door dr. Robert van Gulik WOENSDAG 7 APRIL 1965 99 Henk Bouwman DC THEE SMAAKT LEKKER NAAI DIE W'JN, MENEER J s. WEY ^JE IAATJÈ\^ THEE KOUD WORDEN, ANEMOON.'/— r BRINK OP, KINDJES HET ZAL JE GOED DOEN ben?" klonk het uit vele jeugdige keeltjes en Joris wil de die smeekbede niet weerstaan. „Wat doet meneer Edelstein van onze drumdrums met die kwibussen?" vroeg een der fans verrast. „Dat kan ik niet zo ver tellen, baaske!" zei Joris. „Het geheim zou eens kun nen uitlekken!" „Wélk geheim?" vroeg het groepje gre tig. „Dat de heer Edelstein de Drumdrums in de steek wil laten en een nieuw muzikaal groepje wil oprich ten!" fluisterde de reclameman hoorbaar. „Doch ik moet nu even voort! Goedenmiddag, vriendjes!" Zijn woorden brachten een heftige opwinding te weeg en het zag er naar uit, dat de heer Edelstein een moeilijke tijd tegemoet ging~ 47. De door Joris genomen foto van de heer Edel stein met de Krotwijkse jeugd werd snel ontwikkeld en afgedrukt. „Wat gaat u er nu mee doen?" vroeg de drumdrum-manager, beklemd het plaatje bekijkend. „Ik schrijf hier een gevoelig stukje bij", verklaarde Joris. „Het zal over uw taak als opvoeder van de jon geren handelen. Het wil vertellen over het ontwikke len van muzikale gevoelens bij de straatjeugd. En deze foto toont u in actie! Maar komaan, genoeg gebabbeld! Ik ga nu even naar de plaatselijke pers!" De groep drumdrum-liefhebbers, die zoals gewoonlijk het hotel belegerden, herkenden in Joris de publiciteitsman van hun idolen. En aangezien deze een foto in zijn hand hield, was hun belangstelling gewekt. „Mag ik die heb- Haflinger paardjes in het Hollandse polderland en in de bergen van Tirol waar zij zelfs hartje winter de zwaartste lasten (hier een vracht pas gekapt hout) trekken: een bewijs voor hun aanpassingsvermogen en taaiheid. 179) „Zij kon mij niet zo onbewogen aan horen, en zij was bewogen. Dat was goed het was mijn bedoeling. Zij kon mij niet antwoorden noch kon zij naar mij kijken. Ik zou het jammer gevonden hebben als ze dat wel had gekund. Haar wangen gloeiden alsof een vuurrode bloem, door welks blaadjes de zon scheen, er zijn licht op wierp. Op de witte oogleden en donkere wimpers van haar neerge slagen ogen trilde alles wat er beval lig is in het bewustzijn van een half pijnlijke, half innemende schaamte. „Spoedig bedwong zij haar ontroe ring en kreeg weer de macht over zichzelf. Ik zag dat zij opstandigheid had gevoeld en weer ontwaakte tot heerschappij. Zij ging zitten. Er was iets in haar gezicht dat ik kon lezen. Het zei: ik zie de lijn die mijn grens is; niets zal mij ertoe bewegen die te overschrijden. Ik voel ik weet in hoeverre ik mijn gevoelens mag bloot geven, en wanneer ik het boek moet sluiten. Ik ben naar voren gekomen tot op een zekere afstand, zover als de ware, oppermachtige en niet-ont- aarde natuur van mijn soort het toe laat; nu sta ik hier geworteld. Mijn hart zal misschien breken als het wordt beschaamd; laat het maar bre ken. Het zal mij nooit onteren; het zal nooit mijn zusters in mij onteren. Liever leed dan vernedering! Liever de dood dan verraad! „Ik, voor mij, zei: „indien ik arm was, zou ik aan haar voeten liggen; als zij van lage afkomst was, zou ik haar in mijn armen nemen Haar Goud en haar Stand zijn twee grif fioenen, die haar aan beide kanten be waken. De liefde kijkt, verlangt en durft niet; de Hartstocht blijft in de buurt en wordt op een afstand gehou den, de Waarheid en de Toewijding worden afgeschrikt. Er is niets te ver liezen door haar te winnen, er behoeft geen offer te worden gebracht. Alles is zuivere winst en daardoor onvoor stelbaar moeilijk." „Moeilijk of niet, er moet iets wor den gedaan, er moet iets worden ge zegd. Ik kon en wilde daar niet zwij gend blijven zitten met al die schoon heid zedig zwijgend in mijn bijzijn. Ik sprak dus, en nog steeds op kal me toon. Al waren mijn woorden rus tig, ik kon horen dat ze duidelijk, vol en diep klonken. „Toch weet ik dat ik in een vreem de verhouding zal staan tot die berg nimf Vrijheid. Ik vermoed dat zij ver want is aan die Eenzaamheid, die ik eens heb trachten te winnen en van wie ik nu een scheiding wil verkrij gen. Deze Oreaden zijn eigenaardig. Zij overvallen je met een onaardse bekoring, als een avond vol sterre- licht; zij boezemen je een wilde, maar niet een warme verrukking in, hun schoonheid is de schoonheid van gees ten; hun gratie is niet de gratie van 't leven, maar de seizoenen of de tafe relen der natuur. Hun is de bedauwde bloesem van de morgen eigen, de matte blos van de avond de vrede van de maan het veranderlijke van de wolken. Ik verlang en ik wil iets an ders hebben. Deze elfenpracht zie ik als iets kils en het voelt koud aan. Ik ben geen dichter; ik kan niet leven van begrippen. U, juffrouw Keeldar, hebt mij wel eens lachend en sati risch een materialistische wijsgeer genoemd en mij te verstaan gegeven dat ik voldoende aandacht schenk aan het stoffelijke. Zeker voel ik mij ma terialistisch van het hoofd tot de voe ten; en hoe prachtig de Natuur ook is en hoezeer ik haar vereer met de der gelijke krachten van een sterk hart, toch zou ik haar liever aanschouwen door de zachte menselijke ogen van een geliefde en liefelijke vrouw dan door de wilde oogballen van de hoog- stt godin van de Olympus „Juno zou een stuk buffelvlees niet kunnen klaar maken zoals u het lek ker vindt" zei zij. „Neen, dat zou zij zeker niet kun nen: maar ik zal u vertellen wie het wel zou kunnen het een of andere jonge, arme, eenzame weesmeisje. Ik wilde dat ik er zo een kon vinden, mooi genoeg om van te houden, met iets van de geest en het gevoel, die bij mij passen; niet onontwikkeld oprecht en bescheiden. Ik geef niets om verworven kundigheden, maar ik zou prijsstelten op de kiem van die natuurlijke gaven waarmee niets, dat verkregen is, vergeleken kan worden; zoveel temperament als het Lot maar wil ik kan met het vurigste over weg. Voor zulk een schepsel zou ik graag eerst leermeester en dan echt genoot zijn. Ik zou haar mijn taal. mijn gewoonten en mijn beginselen le ren en haar dan met mijn liefde be lonen". „Belonen! heer der schepping! Be lonen!" riep zij uit met een minach tende trek om haar mond. „En duizendmaal vergolden wor den". „Indien zij het wilde, Monseigneur" „En zij zou het willen". „U hebt ingestaan voor ieder tem perament, dat het Lot zal beschikken Dwang is een vuursteen en een slag op het metaal van sommige zielen" „En liefde is de vonk, die te voor schijn geroepen wordt". „Wie geeft er wat om de liefde die slechts een vonk is gezien, opgevlo gen en weg?" „Ik moet mijn weesmeisje vinden Hoe moet ik dat doen, juffrouw Keel dar?" „Een advertentie plaatsen; en ver geet niet bij de vereiste hoedanighe den te zetten, dat zij goed en eenvou dig moet kunnen koken". „Ik moet haar vinden; en wanneer ik haar vind zal ik met haar trouwen". „U zeker niet!" en haar stem had plotseling een honende klank. „Dat deed mij genoegen; ik had haar uit de peinzende stemming gehaald, waarin ik haar eerst gevonden had. Ik wilde haar nog meer wakker schudden. „Waarom betwijfelt u dat?" „U trouwen!" „Ja natuurlijk; het is zo duidelijk als iets dat ik kan en zal trouwen". „Het tegendeel is duidelijk, meneer Moore". „Ik vond haar bekoorlijk in deze stemming zij was op het punt min achtend en half beledigend te spre ken; trots, boosheid en spot vermeng den zich in haar grote mooie ogen, die op het ogenblik op die van een dwergvalk leken. „Wilt u zo goed zijn mij uw gron dige redenen op te geven voor een der gelijke mening, juffrouw Keeldar". „Hoe wilt u dat voor elkaar krij gen om te trouwen, zou ik wel eens willen weten?" „Dat zal ik heel gemakkelijk en vlug voor elkaar krijgen wanneer ik de goede persoon vind". „Neem het celibaat maar!" (en zij maakte een gebaar met haar hand alsof zij mij iets gaf) „neem het als uw vonnis". „Neen; u kunt mij niet geven wat ik al heb. Ik ben dertig jaar lang vrijgezel geweest. Indien u mij een geschenk wilt geven, een afscheidsge schenk, een herinnering, moet u iets anders kiezen. „Neem dan iets ergers!" „Hoe? Wat?" „Ik voelde mij nu ik keek en sprak gretig. Het was onverstandig om mijn plechtanker van kalmte, zelfs voor één moment, in de steek te la ten; dat ontnam mij een voordeel en bracht het op haar over. Het vonkje boosheid loste zich op in sarcasme en dwarrelde over haar gezicht in de rim pelingen van een spottende glimlach. „Neem een vrouw, die u het hof gemaakt heeft om uw bescheidenheid te bewaren, en die zich aan u opge drongen heeft om uw gewetensbezwa ren te ontzien". „Wijst u me alleen maar waar". „Iedere zwaarlijvige weduwe, die al een paar mannen heeft gehad en die verstand heeft van zulke dingen". „Dan moet ze niet rijk zijn O, die rijkdommen!" „U zou nooit de opbrengst van de tuin met het Gouden Vlies binnenge haald hebben. U hebt de moed niet de slapeloze draak het hoofd te bie den! U hebt de sluwheid niet de hulp van Atlas te lenen!" „U ziet er gespannen en hoogmoe dig uit" „En u nog veel hoogmoediger. U be zit de monsterachtige trots <Jie nederig heid nabootst". „Ik ben niet onafhankelijk; ik weet waar ik staan moet". „Ik ben een vrouw; ik weet ook waar ik staan moet". (Wordt vervolgd) WWVWWWIflrtfWIfWlflfWIfmnfWWmfWWWVWWWtflfVIrtr Universeel bruikbaar Hiermee is de afstamming van het Haflinger-ras in korte trekken ge schetst. Voor de eerste kruisingen wer den merries van verschillend type ge bruikt. Rond 1890 begon in Zuid-Tirol de geregistreerde fokkerij. Later, na de val van de Oostenrijks-Hongaarse dub bel monarchie in 1918, waarbij Zuid-Ti- rol voor Oostenrijk verloren ging, werd de fokkerij overgebracht naar Noord- Tirol, omdat die streek qua klimaat en natuurlijke omstandigheden (berg land, waaraan de Haflingers gewend Club") vond plaats in februari 1961; er werden toen 40 merries en 1 hengst in gevoerd. Het bleek een succes en in december van datzelfde jaar telde ons land al 100 merries en 2 hengsten, waarmee we de grootste klant waren geworden van de Oostenrijkse expor teurs. Dit cijfer spreekt temeer als men weet dat het hele Oostenrijkse stam boek toen maar 5000 dieren telde. Alle Haflingers in Nederland werden gere gistreerd door de koninklijke vereni ging „Het Nederlandsche Trekpaard". De eerste dieren zijn hoofdzakelijk in Brabant terechtgekomen (ook mgr. Bekkers, de bisschop van Den Bosch is de gelukkige bezitter van een Haflin ger); later zijn ze over het hele land verspreid. Weinig ziekten KENNERS beschouwen de Haflingers niet als concurrenten van onze eigen paardenrassen, maar veeleer als wel kome aanvulling in het „lichtere gen re". Een opvallend verschijnsel is, dat typische paardegebreken als beenziek te, slechte hoeven, koliek en kruislam- heid bij het Haflinger-ras zelden voor komen. Er zijn duidelijke tekenen die erop wijzen dat voor het kleine en lichte paard wel degelijk plaats is in deze tijd van mechanisatie. De voorzitter van het „Nederlandsche Trekpaard" de heer Stolz heeft kort geleden op een vergadering in Den Haag nog gezegd: „Het is nodig het trekpaard aan te pas sen aan de huidige omstandigheden. Men moet oog hebben voor de veran dering in het werk dat van een paard verlangd wordt. Het paard van de toe komst kan daardoor lichter en kleiner zijn dan de huidige werkpaarden met behoud van de vele goede eigenschap pen die onze ^trekpaarden bezitten." Dat geldt voor de Haflingers maar ook voor andere kleine rassen als dc Scandinavische fjordenpaardjes, de Shetland- en IJslandse pony's. was: een edel en krachtig bergpaard, te gebruiken als trek-, rij- en lastdier, beschikkend over een goede conditie, veel weerstand, groot arbeidsvermogen en grote vruchtbaarheid. Ieder jaar worden in Zams een aantal van de bes te hengstenveulens volgens deze leidraad opgefokt. Kindervriend DE HAFLINGER-paarden zijn van vele markten thuis. Door hun oorspron kelijke omgeving (de 1500 tot 2000 hoog gelegen bergweiden van Tirol), waar zij zowel 's zomers als 's winters hun werk doen, hebben deze dieren een na tuurlijke gehardheid en een groot aan passingsvermogen. Daar komt bij dat ze zeer gelijkmoedig en vriendelijk van aard zijn, waardoor zij ideaal zijn om aan kinderen toe te vertrouwen. In de laatste oorlog hebben de Haf lingers goede diensten verricht in de Balkan, Rusland en zelfs in de Pool streken. Na de oorlog beleefde het ras een enorme opbloei, dankzij het feit, dat de Haflinger een bij uitstek „univer seel" paard is een paard dus dat overal voor te gebruiken is, goedkoop is in onderhoud, er fraai uitziet en zich aan elke omstandigheid aanpast. Al gauw was er dan ook export van Haf lingers naar het buitenland. Duitsland, Italië, Zwitserland, Spanje, Noord-Ame- rika, Zweden, Hongarije, Turkije, Joe goslavië en niet te vergeten ons land voerden Haflingers in. Naar Nederland DE EERSTE import in Nederland (onder auspiciën van de „Haflinger- /ANDANKS ALLE sombere voorspellingen als zou het paard in onze ge mechaniseerde tijd niet meer passen en gedoemd zijn te verdwijnen, is met name het lichte, kleine paard nog steeds in trek. Dat is onder andere de reden waarom we in ons land in steeds groter getal een bepaald soort vos- paard zien verschijnen, dat de naam Haflinger draagt. Deze sterke, voskleurige dieren met lichte manen en staart (gemiddelde schofthoogte 1.40 meter; borst- omvang 170 tot 190 centimeter) hebben in betrekkelijk korte tijd een grote faam verworven. Kenners spreken over hun „droog, glashard beenwerk", de lange lijnen, de „beste voeten" en de „voldoende diepte"; voor wie slechts leek- liefhebber is in de paardenwereld zij het voldoende te weten dat een Haflinger tegelijk een onvermoed sterk en een bijzonder vriendelijk dier is. IN DE BERGEN van Zuid-Tirol, niet ver van Merano, ligt het dorp Hafling. Dit dorp heeft zijn naam gegeven aan een paardenras, dat een lange geschie denis achter zich heeft en op het ogen blik bezig is in vele landen van Euro pa en daarbuiten naam te maken. Het ras is vermoedelijk afkomstig uit het Sam-dal. De bewoners van dit dal stemmen volgens dé oudste bronnen af van de Oost-Gothen, die zich hier na de Slag bij de Vesuvius terugtrokken. Deze Oost-Gothen brachten kleine Oos terse paarden mee en uit vermenging van dat ras met een bestaand ras ter plaatse zouden de Haflingers stammen. Arabische vader DIT IS slechts een van de verklarin gen over de afstamming van de Haf lingers; er zijn er meer en het is moei lijk na te gaan welke de Juiste versie is. In elk geval heeft het Haflinger- paard zoals wij het nu kennen, duide lijk kenmerken in zich van het Arabi sche paard (vorm van het hoofd, ogen en temperament). Als stamvader van het officiële Haflinger-ras geldt de in 1868 op de keizerlijke stoeterij te Ra- dauz geboren Arabische hengst El Be- davi XXII. Dit paard (schofthoogte 166 cm, goudbruine kleur met „aalstreep") was gefokt uit El Bedavi I, een Arabi sche merrie die in 1837 werd geboren in een stoeterij in Babolna in Honga rije. Van EI Bedavi XXII, gekruist met een Tiroler „Landesstute", stamde in 1874 het hengstveulen Folie 249, dat in 1878 werd aangekocht door het staats- hengstendepot te Stadl. zijn) ongeveer gelijk was. De fokkerij werd ter hand genomen door arme boe ren, die er een welkome bijverdienste in zagen. In 1926 vond de stichting plaats van het z.g. „Grundbuch", het stamboek van de Haflinger-fokkerij. Van 1938 af werden alle beschikbare Haflingers aan gekocht door het leger, dat ze gebruik te als last- en trekdieren voor de berg troepen. Ook veulens werden aange kocht en in speciale leger-veulenfoksta- tions opgefokt. Na de oorlog werden deze stations opgeheven, waarna in Zams een nationaal hengstenveulensta- tion werd opgericht. In 1951 werd al daar een duidelijke algemene leidraad opgesteld voor de fokrichting. Gewenst In de zomer valt er op de Almen meermalen sneeuw. De Haflinger voelt zich er best thuis en zelfs de schuwe gemzen koesteren geen enkel le vrees voor het blondgelokte berg- p aardje.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 9