SHIRLEY
een
spijkerbroek draaj
PANDA EN DE DRUMDRUMS
I
0
„DE DODE BRUID
door Charlotte Brontë
mL
Ons vervolgverhaal
mm mm
DERLANr
door dr. Robert van Gulik
ZATERDAG 17 APRIL 1965
27
wmm
Marijcke van Overbeeke
LEWIS CARROLL
00'
99
umnmuywmnMuuu»
187)
„Wil Caroline, die deemoedig hoopt
vergeven te worden zoals zij vergeeft
wil zij alles vergeven wat ik haar
heb laten lijden al die langdurige
pijn, die ik haar op zo'n slechte ma
nier veroorzaakt heb al de zwakte
van lichaam en geest, die zij aan mij
te danken had? Wil zij vergeten wat
zij van mijn armzalige eerzucht
mijr. lage plannen weet? Wil zij mij
deze dingen weer laten goedmaken?
Wil zij mij de kans geven te bewijzen
dat, zoals ik haar eens op een wrede
manier verliet, haar lichtvaardig be
handelde, haar op een minderwaardi
ge wijze kwetste, ik nu trouw kan
liefhebben, teder kan koesteren, zorg
zaam waarderen?" t
Zijn hand lag nog in die van Caro
line; een zachte druk was het ant
woord.
„Is Caroline van mij?"
„Caroline is van jou."
„Ik zal haar hoogschatten. Het be
sef van haar waarde is hier in mijn
hart; de noodzakelijkheid van haar
bijzijn hoort bij mijn leven. Ik zal
met waakzamer zijn voor het bloed
dat door mijn aderen stroomt, dan
voor haar geluk en haar welzijn."
„Ik heb jou ook lief, Robert, en ik
zal trouw voor je zorgen."
„Zul jij trouw voor mij zorgen?
alsof die roos zou beloven deze harde,
grijze steen tegen de storm te be
schermen! Maar zij zal voor mij zor
gen, op haar manier. Aan deze han
den zal ik iedere geriefelijkheid te
danken hebben, die mijn deel zal zijn.
Ik weet dat zij, die ik met mijn eigen
wezen tracht te omstrengelen, mij
een troost een barmhartigheid
een zuiverheid zal brengen, die mij
vreemd zijn."
Plotseling werd Caroline ongerust;
haar lippen trilden.
„Wat maakt mijn duifje angstig?"
vroeg Moore toen zij zich tegen hem
aan nestelde en zich daarna onzeker
van hem terugtrok.
„Arme mamma! Ik ben alles wat
zij heeft. Moet ik haar verlaten?"
„Weet je, ik heb aan die moeilijk
heid gedacht; „mamma" en ik heb
ben erover gesproken."
„Zeg wat je wilt wat je zou
vullen en dan zal ik overwegen of
het mogelijk is er in toe te stemmen.
Maar ik kan haar niet alleen laten,
zelfs niet voor jou; ik kan haar hart
niet breken, zelfs niet om jou."
„Zij was trouw toen ik ontrouw was
- - is het niet? Ik ben nooit aan je
ziekbed gekomen en zij heeft voort-
aurend bij je gewaakt."
„Wat moet ik doen? Alles, behalve
haar in de steek laten."
„Wat mij betreft zul je haar nooit
verlaten."
„Mag zij heel dicht bij ons wonen?"
„In ons huis alleen zal zij haar
eigen kamers en haar eigen dienst
bode hebben: dat heeft zijzelf be
dongen."
„Je weet dat zij een inkomen heeft
waardoor zij geheel onafhankelijk is
met haar manier van leven?"
„Dat heeft ze mij verteld, met een
vriendelijke trots, die mij aan iemand
anders deed denken."
„Zij is helemaal niet bemoeiziek en
zij houdt niet van geklets."
„Ik ken haar, Cary al was zij
niet de verpersoonlijking van terug
houding en bescheidenheid al was
zij precies het omgekeerde, dan zou
ik haar nog niet vrezen."
„En toch zal zij je schoonmoeder
zijn?" De spreekster knikte schalks;
Moore glimlachte.
„Louis en ik behoren niet tot de
soort mannen die bang zijn voor hun
schoonmoeders, Cary. Onze vijanden
hebben nooit en zullen nooit in ons
eiger gezin gevonden worden. Ik twij
fel er niet aan of mijn schoonmoeder
zal heel aardig tegen mij zijn."
„Dat zal zij zeker op haar kalme
manier, weet je. Zij uit zich niet zo
gemakkelijk; en wanneer je ziet dat
zij zwijgt of zelfs koel is, moet je niet
denken dat zij uit haar humeur is
dat is alleen maar haar manier van
doen. Laat mij alsjeblieft de tolk zijn
als je haar niet begrijpt; geloof altijd
wat ik er van zeg, Robert."
„O, zonder enig voorbehoud! Maar
zonder grapjes, ik heb het gevoel,
dat zij en ik heel goed met elkaar
zullen kunnen opschieten on ne
peut mieux. Hortense, weet je, is
buitengewoon gevoelig in de Franse
betekenis van het woord en zij is
misschien niet altijd redelijk in haar
eisen; toch heb ik de gevoelens van
die lieve, eerlijke meid nooit pijnlijk
gekwetst en ik heb nooit in mijn le
ven een ernstige ruzie met haar ge
had."
„Neen; je bent buitengewoon edel
moedig en zorgzaam zelfs lief en
toegeeflijk tegen haar; en je zult ook
rekening houden met mamma. Je
bent door en door een „gentleman"
en nergens zo'n volmaakte gentleman
a's aan je eigen haard."
„Dat is een loftuiting waar ik prijs
cp stel; die is heel vriendelijk. Ik ben
erg in mijn schik dat mijn Caroline
mij in dat licht ziet"
„Mamma denkt net zo over je als
ik."
„Niet helemaal, hoop ik?"
„Zij wil niet met je trouwen
wees maar niet zo ijdel; maar een
paar dagen geleden zei zij tegen mij,
lieve kind, de heer Moore heeft aan
gename manieren; hij is een van de
weinige heren, die ik gezien heb, die
beleefdheid met een houding van op
rechtheid verenigen."
„Mamma" is nogal een misan-
tnroop, hè? Haar mening over het
sterke geslacht is niet al te best?"
„Zij vermijdt het hen over één kam
'e scheren, en heeft haar uitzonde
ringen, die zij bewondert Louis en
de heer Hall en in de laatste tijd
jou. Vroeger hield zij niet van je; dat
wist ik omdat zij nooit over je wilde
praten. Maar, Robert
„En, wat is er nu? Welke nieuwe
gedachte is er bij je opgekomen?"
„Je hebt mijn oom nog niet ge
zien?"
„Jawel: „mamma" riep hem naar
binnen. Hij geeft zijn toestemming op
deze voorwaarde: ik moet bewijzen
dat ik een vrouw kan onderhouden,
dan mag ik haar hebben; en ik kan
haar beter onderhouden dan hij denkt
daarop te beroemen."
„Indien je rijk wordt, zul je dan
weldadig zijn met je geld, Robert?"
„Ja, dat zal ik; jij moet me ver
tellen hoe. Ik heb weliswaar een paar
plannen gemaakt waar jij en ik nog
eens over zullen praten bij onze
haard. Ik heb de noodzaak om goed
te doen ingezien; ik heb de volslagen
dwaasheid begrepen van zelfzuchtig
te zijn. Caroline, ik voorzie wat ik nu
ga voorspellen. Deze oorlog moet
binnenkort een eind nemen. Waar
schijnlijk zal de Handel in de eerst
komende jaren bloeien; er kan een
kort misverstand zijn tussen Engeland
en Amerika, maar dat zal niet lang
duren. Wat zou je er van denken als
Louis en ik eens misschien voordat
wij tien jaar verder zijn de ge
meente Briarfield tussen ons ver
delen. Louis zal in ieder geval rijk en
machtig zijn. Hij zal zijn talenten
niet begraven; hij is een goede kerel
en bovendien heeft hij een behoorlijk
stel hersens. Zijn geest werkt lang
zaam maar goed: hij moet werken.
Hij zal het misschien bedachtzaam
doen, maar het zal grondig zijn. Hij
zal magistraat van het distrikt wor
den Shirley zegt het. Zij wilde op
haar onstuimige en haastige manier
deze waardigheid voor hem verkrij
gen indien hij het goed vond, maar
dat vond hij niet. Zoals gewoonlijk
heeft hij geen haast. Voordat hij een
jaar lang meester van Fieldhead is
geweest, zal het gehele distrikt zijn
kalme invloed gevoelen en zijn be-
Men heeft een magistraat nodig
mettertijd zullen ze hem vrijwillig en
zonder aarzelen het ambt laten be
kleden. Iedereen bewondert zijn aan
staande vrouw, en iedereen zal te
eniger tijd van hem houden. Hij is
van de „p té", die over het algemeen
goedgekeurd wordt „bon comme le
pain" het dagelijkse brood voor de
kieskeurigste mensen, goed voor een
klein kind en voor bejaarden, voed
zaam voor de armen, gezond voor de
rijken. Ondanks al haar grillen en
eigenaardigheden, haar foefjes en
vertragingen, is Shirley dol op hem.
Eens zal zij hem zo algemeen geliefd
zien als zelfs zij het maar kan wen
sen. Hij zal ook door iedereen geacht
worden, men zal rekening met hem
houden, hem om raad vragen, op hem
steunen te veel zelfs. Zijn raad
zal altijd verstandig, zijn hulp zal al
lang duren of er zal te veel om ge
vraagd worden; dan zal hij het moe
ten beperken.
(Wordt vervolgd)
Vï
De paashaas zat treurig in zijn stoel.
Zijn snorharen hingen naar beneden en
hij keek niet eens naar de lekkere cho
colade paaseitjes, die de opperhofkok
Jodocus met zoveel zorg voor hem had
klaargemaakt. De kok stond achter een
kiertje van de deur naar hem te kijken
en achter hem rekten de kleine paas
haasjes, Bimbo en Bambo, zich uit om
ook nog iets van hun grote baas te zien.
Maar dat lukte niet erg, want de dikke
kok nam met zijn geweldige muts en
met zijn ronde buik alle plaats in be
slag. „Wat-doet-ie, kok? Eet hij ervan"
vroegen ze nieuwsgierig. „Stil, jullie
apen," bromde hij verontwaardigd.
„Laat mij nu eens rustig kijken. Ja
ja hij pakt er een, hij kijkt er
naar en Arme kok, de paashaas
Zuchtte diep en legde het eitje weer
neer. „Daar begrijp ik niets van," zei
Jodocus verontwaardigd. „Drie uur ben
ik met die eieren bezig geweest. Ze
zijn gevuld met slagroom en- alleen de
allermooiste heb ik voor hem op een
schaaltje gelegd. Vroeger zou hij ze in
drie tellen hebben opgegeten. Arme
paashaas, hij moet wel erg ziek zijn."
En hoofdschuddend verdween Jodocus
naar de keuken.
Tja, vroeger was het allemaal heel
anders in het kasteel van de paashaas.
Al weken voor Pasen was iedereen dan
druk in de weer. Jodocus maakte de
honderden grote en kleine eieren en de
chocolade kippetjes en haasjes. De
kleine paashaasjes mochten ze kleuren
en verven. En ieder jaar opnieuw
kwam dan weer het grote moment, dat
de paashaas het land introk om alle
kinderen met zijn eieren een vrolijk
Pasen te wensen. Maar ditmaal was
het allemaal heel anders. De paashaas
zat maar in zijn stoel. Hij at niet en
dronk niet. hij luisterde niet naar de
grapjes van de kleine haasjes en wat
nog het allerergste was, hij vergat
helemaal, dat het over één dag al
Pasen was. „Wat zullen die arme kin
deren vreemd opkijken, als ze morgen
helemaal geen eitje vinden," zei Bimbo,
een klein lief paashaasje, dat altijd met
iedereen medelijden had. „Nou, dan
moeten ze het dit jaar maar zonder
doen," zei zijn vriendje Bambo. „Daar
zullen ze niets van krijgen. Moet je
kijken, daar gaat de paashaas al weer
naar bed." En inderdaad, daar kwam
de paashas aangesloft. „Zo kinderen
zijn jullie daar" zei hij op sombere
toon, toen hij zijn kleine helpers achter
de deur ontdekte. „Ik ben zóóóóó moe,
ik ga maar weer eens een tukje doen.
Eten jullie die dingen binnen maar op."
Bambo was al weg, want als er iets
te eten viel, nou dan was hij vooraan.
Maar Bimbo bleef bij zijn baas. „Ik
geef ook niet meer zoveel om paas
eitjes," zei hij trouw en dat was heel
aardig van hem, want eigenlijk was hij
er dol op. „Mag ik u alstublieft naar
uw slaapkamer brengen?" Jij hebt een
hartje van goud", zei de paashaas,
„kom maar mee." Maar Bambo moest
toch nog eventjes naar Bimbo kijken,
die net zijn vierde ei naar binnen
propte. De chocolade en de slagroom
dropen langs zijn kin en ondanks zijn
gouden hartje stak Bimbo toch nog
even zijn tong naar hem uit. „Het is en
blijft mijn vriend, maar ongevoelig,
dat-ie-is" mopperde Bimbo tegen zijn
baas, toen ze door de lange gangen
liepen. „Ja, ja, net wat je zegt" zei de
paashaas, „het is lekker weerjte. En
Bimbo schrok zo van dat rare ant
woord, dat hij ook maar niets meer
zei. Netjes en zorgzaam sloot hij de
gordijnen, schonk een bekertje water in
en vroeg of hij iets voor mocht lezen.
„Dan slaapt u sneller in baas," zei hij
hartelijk. „Je gaat je gang maar,"
vond de paashaas. „Neem Sneeuwwitje
maar weer eens door, dat hebben we
een tijd niet gehad. En ik vind het al
tijd zo zielig voor dat beeldschone prin
sesje". Bimbo begon, maar toen
Sneeuwwitje met de jager naar de
bossen moest verdwijnen, hiéld de paas
haas het niet meer. Gierend begon hij
te huilen. „Dat arme Sneeuwwitje,"
snikte hij, „dat arme kind, helemaal
alleen in het bos." „Maar het is toch
maar een sprookje," riep Bimbo, „aan
het eind komt alles heus weer goed.
55. Drumdrum-manager Goedbloed belegde onmiddel
lijk een bespreking op zijn kantoor. „Jullie zijn te net
jes!" sprak hij tot de muzikantjes. „Dat moet afgelopen
zijn! Zulks kunnen we in ons beroep niet gedogen! Ge
wilt toch immers graag fans om u heen hebben?"
„Niks, hoor!" zei een van de aangesprokenen. „Ik wil
slapen! Ik ben moe, meneer!" „Laat dat gemeneer
riep Goedbloed verbolgen. „Foei, wat gema
nierd! Daar houden de jongeren niet van! En van
slapen komt voorlopig niets! Eerst gaan we tijdens een
persbijeenkomst tonen hoe onnet ge zijt! En dan
„Ik wil slapen!" riep een van de Drumdrums. „En als
ik niet mag slapen, ga ik mijn haar kammen!" „Af
schuwelijk prevelde de manager verblekend.
„Welke Drumdrum loopt er nu met gekamde
„Ik ga het afknippen!" sprak het tweede trommelaar
tje. „Éérst slapen!" „Als u ons niet laat slapen, ga ik
me wassen!" zei de derde en zette zijn woorden kracht
bij door een stuk zeep te pakken
Luistert u nu maar Maar de
paashaas wilde niet meer. „Alles is even
treurig," riep hij, „ik heb nergens
meer zin in. Ga maar weg jij" en
snurkend begon hij aan zijn hazen
slaapje.
Snel glipte Bimbo naar de grote eet
kamer, waar Bambo net het laatste
eitje naar binnen stopte. „Het is hele
maal mis met hem" riep hij. „Houd nu
eens op met dat gesnoep en kom mee,
het wordt tijd, dat we hier iets aan
gaan doen. We moeten een dokter ha
len." „Een wat?", vroeg Bambo ver
baasd, terwijl hij hijgend achter zijn
vriendje door de lange gangen draafde.
„Een dokter," zei Bimbo trots. „Jij
weet niet wat dat is hè, omdat jij altijd
alleen maar aan snoepen denkt. Maar
i k lees ook wel eens een boek, weet je.
Een dokter is een haas, die andere
zieke hazen beter maakt en ik geloof,
dat er op de zolder nog een moet
zitten." Wel een half uur lang zochten
de twee vriendjes in het bovenste ge
deelte van het grote kasteel. ?e klau
terden langs smalle trappen omhoog,
duwden het spinrag opzij en verstoor
den een eenzame ujl, die verontwaar
digd oe-hoe begon te roepen. Maar ein
delijk in een kleine kamer, vlak onder
de dakpannen, vonden ze een hazen-
dokter. „Dat is jaren geleden, dat ik
iemand gezien heb" zei hij. „Nooit is
er in het kasteel iemand ziek. Ik dacht
eigenlijk, dat ik hier voor spek en bo
nen zat. Maar gelukkig.. Wat man-
keert er aan kleine haas," en met een
ernstig gezicht begon hij Bimbo te be
kloppen. „Ik heb helemaal niets," piep
te Bimbo angstig, „ik ben kerngezond,
maar het is onze baas, de paashaas."
En terwijl de hazendokter een keurige
schone jas aantrok, vertelden zij hem
het verhaal. „Snel" riep de hazendok
ter, „daar moet wat aan gedaan wor
den. Het lijkt me een heel ernstig ge
val" en achter de haasjes aan, rende
hij weer alle trappen af en alle gangen
door. In de keuken van Jodocus moest
hij een beetje worden bijgebracht met
een bekertje chocolademelk, maar toen
ging het in optocht naar de slaapka
mer van de paashaas. Die ontwaakte
net uit zijn slaapje en vol verbazing
moest de paashaas toezien, hoe de dok
ter zijn pols voelde en hem met een
hamertje beklopte. „Zeg eens A", riep
de dokter, maar dat werd de paashaas
te erg. Woedend sprong hij uit zijn
bed. „Ik mankeer niets," riep hij boos.
„Wie heeft jou geroepen." „Inderdaad,
u mankeert niets," zei de dokter,
„waarom gaat u niet normaal aan het
werk. Morgen is het Pasen en u ligt
maar lui in uw bed. Bah, wat een aan
stellerij." Toen begon de paashaas
zachtjes te snikken en dat was zo zie
lig, dat zelfs Bambo traantjes in zijn
ogen kreeg. „Ik zal alles maar eerlijk
vertellen" huilde hij. „Het is dat nette
pak, zie je. dat ik altijd aan moet, als
ik de eieren ga bezorgen. Het is heel
mooi hóór, met een lange, zwarte pand
jesjas en een gestreepte zwarte broek.
Maar mijn lakschoenen doen altijd zo'n
pijn en m'n boordje knelt en als ik een
hek over moet, blijf ik hangen met die
panden. En met die witte handschoe
nen kan ik de eieren niet zo goed uit
de manden halen. En mijn hoge hoed
is zo warm Maar ik hoor toch op mijn
paasbest te verschijnen. Eerlijk gezegd
zou ik zo graag een spijkerbroek willen
hebben. Zo'n fijne, stoere, waar „Texas
Boy" in staat en zo'n makkelijk truitje
met van die mooie strepen en makke
lijke sandalen aan mijn poten. Maar ja
dat kan allemaal niet. Hu- hu
hu".
„Wat een onzin baas," riepen de dok
ter, Jodocus en Bimbo en Bambo. „Had
dat toch eerder gezegd. We gaan on
middellijk zo'n pakje in de stad kopen.
Gaat u de manden maar opzoeken, dan
kunnen we nog net voor de Pasen
klaar zijn." En zo gebeurde het alle
maal. De paashaas kreeg zijn spijker
broek en werd weer vrolijk en opge
wekt en als jullie op paasmorgen soms
een kleine paashaas met een spijker
broekje aan door de tuin ziet wegglip
pen, dan weten jullie hoe dat komt.
Riicm.om mame k> cm. lawg te, «aont
Yich pen weg Pook om struikcn»n
oe RICHTING VAN tm VffBEMDe «TEM.
gNl»N2«TZS DtT!
EEN VREEMDC
STEMDIE ECW
emd liedje
QT
WAT
HANR
KlNDZ
OH! ECU
DtC EEN
WATER P1>P
Rookt.
WIE ben
D3-7
wel...ik:zoa
GRAAG EEK)
PEETJE GROTER
KLEIN
fflLICE HOOET EEN «SISSEND GELUID EN HLS De
QaoKWCLKEN VEEDWENeN Z'JtJIS OOK OE
KWADE EUP5 VERDWENEN!
VSOEDEN-
DE RUPS
BLAAST
ENORME
ROOKWOL
KEN UIT ,2C. ar VlfV
DAT H'J HELE.
MAAL INDE ffM-auO
nevel VER- Irwu 7
DW'JNT. J
IK&EN OOK IO CM.
LANG IK VIND DAT
HET EEN UITSTE
KENDE LENGTE
IS.
/iOH,WAT
'nu wieeqy/r
0 j I
1 ry 1W, W ,1, D.v... .n -.
IK KAM JE EEN ÖOED6
RAAD GEVEN, MEISJE!
MAAR.... WELKE KANT
OH.. H'J IS
VERANDERD IN
EEN VLINDER
J-3 .0A,
(meneer?
Diunbultd b* Km» Fratu'ci Svod
KOMT GEEN ANTWOORD..ALICE BREEKT NU "ZELF
TWEE STUKJES PADDESTOEL HF,.. EN ZE PRb-
BEERT HET NU ZELF UIT TE VINDEN. veev T
eerst zag ik de ringslang op de arm van
DE DODE,EN TOEN IS OE BRUID VERGIFTIGD
HET ORAKEL WORDT BEWAARHEID... BEHAfc
WEy WEET DE.HWA OOK WEL
OVER GIFMEN-
WAAROMZOUME
VROUW HWA ECHTER
HAAR ENIG KIND
WILLEN DODEN
GEN-MAAR
H'J STOND AL
DOOR VLAK
MAAR
Z'JN VROUW STOND
VLAK NAAST ANE
MOON, B'J DE
'THEETAFEL...
ntsaoatmnJ.