SPIJKERLOZE MEESTERWERKEN
Jjisax
discoucs
KEURBUNDEL VAN
HERWIC HENSEN
Opeeliuiclitmuseum
op een v
Litteraire
Kanttekeningen
S
Erbij
de dichter van het
onmogelijk-volmaakte
Snijden» schillen
en masseren met
één apparaat
PAGINA VIER
DE RUSSISCHE pers, radio en televisie hebben veel aan
dacht besteed aan de restauratiewerkzaamheden die worden
uitgevoerd in het kader van de Unesco-actie tot het behoud
van monumenten. Zo zijn er plannen gemaakt of reeds in
uitvoering voor de restauratie van de koepel van de St.
Isaacs kathedraal te Leningrad, het paleis van Petrodvorets
en de minaret van Ulug-Begs medressch in Samarkand. Er
zijn in het gehele land conferenties gehouden over het be
houd van historische monumenten. Ter gelegenheid van de
250ste verjaardag van een van 's werelds fraaiste houten
bouwwerken de kerk van de Transfiguratie te Kiji aan
het meer van Onega is een congres belegd dat werd bij
gewoond door museumdeskundigen, architecten, schilders
en historici.
I
Ui kc; van de Voorspraak (1764)
werd naast die van de Transfiguratie
gebouwd.
NOORD-RUSLAND, in het bijzonder Karelië, is de bakermat
van de architectuur in hout. In deze streek met zijn meren en zijn
wouden, die zeer lang van de rest. van het land, afgesloten bleef,
ontwikkelde zich een typische bouwstijl gebaseerd op de grondstof
die er in overvloed aanwezig was: hout. De mooiste en de beroemd
ste van al deze gebouwen is de pyramide-vormige kerk met 22 koe
pels op Kiji, een van de talloze eilanden in het meer van Onega.
Naar verluidt zou Peter de Grote zelf de Kerk van de Transfigu
ratie hebben getekend tijdens een veldtocht door Noord-Rusland.
VOLGENS een andere legende zou de kerk
op een heuvel hebben moeten verrijzen, daar
waar vroeger een kerk door brand was ver
woest. De geniale bouwers sleepten boomstam
men de heuvel op om met de bouw te begin
nen. Maar de volgende morgen was het hout
verdwenen. Het werd teruggevonden aan de
andere kant van het eiland en weer sleepten
zij het moeizaam de heuvel op. De dag daarop
was het hout weer weg en nu besloot de opper
bouwmeester Nester de kerk neer te zetten op
een andere plaats, namelijk op het uiteinde
van het eiland Kiji, aan de rand van het meer.
Toen het werk gereed was, wierp hij zijn bijl
in het meer van Onega en sprak: „Ik, Nester,
heb deze kerk gebouwd, nooit eerder was er zo
een en nooit meer zal er zo een komen". Tot
zover de legende. Uit de geschiedenisboeken
weten wij dat de kerk van de Transfiguratie
werd gebouwd in 1714, dus ruim 250 jaar ge
leden. Een halve eeuw later kwam de tien-
koepelige kerk van de Intercessie (Voorspraak)
er vlak naast gereed. In 1874 werd hier nog een
klokketoren aan toegevoegd. Thans is Kiji on
bewoond en doen deze twee machtige monu
menten in zo'n klein gehucht vreemd aan. Maar
toen ze werden gebouwd was het eiland het
centrum van een groot gebied met 130 dorpen
en meer dan 680_boerderijen. Op Kiji werd al
het hout van de eilanden in het meer van
Onega verzameld voor de scheepsbouw. Gele
gen in een grensstreek werd Kiji aangevallen
door achtereenvolgens Teutoonse Ridders, Zwe
den, Polen en Litauers en ontwikkelde zich
dientengevolge tot een vestingdorp. Dit ver
klaart tevens de ronde vorm van de kerk, die
met zijn vier gevels oprijst als een vuurtoren
en ver in de omtrek van alle zijden kan worden
waargenomen.
DIT MEESTERWERK van architectonisch
kunnen is opgetrokken uit behakte boomstam-
men zagen waren in Kiji tot in de 19de eeuw
onbekend die zonder een enkele spijker
worden bijeengehouden. De pyramidevormige
hoofdconstructie rust op boven elkaar geplaat
ste achthoeken; in totaal zijn er op op vijf
niveaus tweeëntwintig cupola's, vier op elk
van de twee laagste niveaus, acht op het derde,
dan een vierde niveau met vier gewelven en
als kroon op het geheel een brede, centrale
koepel, waarvan de top een hoogte van 35
meter bereikt; de tweeëntwintigste en laagste
koepel bekroont de buitenste sectie van de zijde
achter het altaar. De harmonie van het bouw
werk, dat wat zijn vorm betreft overeenkomst
vertoont met de St. Basiliuskathedraal te Mos
kou, komt sterk tot uiting door een bekwaam
gebruik van de proporties. De bouwmeesters
van Kiji wisten eentonigheid te vermijden
door variatie te brengen in de afmetingen van
de koepels. Niet alleen is de centrale koepel
drie maal zo groot als de andere, maar bij
nauwkeurige waarneming blijkt dat de ui
vormige koepels op de andere niveaus eveneens
van verschillende grootte zijn. Die op de vierde
„etage" zijn het kleinst, terwijl de koepels op
het derde niveau groter zijn dan die op het
eerste en tweede.
HET INTERIEUR van de kerk (12 meter bij
6.50 meter) is klein slechts een kwart van
de totale oppervlakte en volgt de uitwendige
structuur. Aan drie zijden bevindt zich een
galerij die vroeger dienst deed als refter voor
de monniken. Er is slechts één altaar in plaats
van drie, zoals de orthodoxe kerk voorschrijft.
In de 19de eeuw werden aan de kerk van
de Transfiguratie enkele minder gelukkige wij
zigingen aangebracht en in de laatste oorlog
had zij zwaar te lijden. Zo werd de rijke col
lectie ikonen door de overweldigers geroofd.
Dankzij restauraties is de kerk nu weer in
haar oorspronkelijke staat gebracht, terwijl de
kunstschatten weer prijken in het interieur.
Het eiland Kiji is thans een openlucht
museum met bijna twintig monumenten van de
14de tot de 19de eeuw.
S - De kerk van de Transfiguratie op Kiji (1714) met 22 koepeltjes op vijf niveaus
EEN FRAAIE UITGAVE op disco-
gebied is de volledige opname op 2
platen van de Sonates voor viool en
cembalo van Bach. Om met de bui
tenkant te beginnen: in de cassette
(met als „cover" geen kitschplaat
maar een reproduktie van oude mu
ziekinstrumenten uit het Haags Ge
meentemuseum) vindt men 'n royaal
uitgevoerd programmaboek dat op
zijn beurt bevat: grote foto's van de
executanten Arthur Grumiaux en
Egida Giordani Sartori, een gedegen
verhandeling over de sonatevorm
van de barok door de musicoloog
Hans Joachim Moser, en lofwaar
dige bijzonderheid de volledige
partituur van de geregistreerde wer
ken. Grumiaux heeft men door een
vroegere opname van de Partita's en
Sonates voor vioolsolo als een vol
maakt Bachspeler leren kennen. Hij
heeft, behalve een vlekkeloze tech
niek, een onmiskenbaar gevoel voor
de ademhaling van de frase. Dit, in
combinatie met het verantwoorde,
maar levendige aandeel van de cla-
veciniste, zal de opname nog lang
tot een toeststeen maken voor alle
vertolkers van deze sonates.
(Philips 02349150).
MINDER BEKEND DAN Handei's
twaalf Concerti voor strijkorkest
opus 6 zijn de zes concerten opus 3
voor blazers en strijkers. De blazers
zijn fluiten, hobo's, fagotten en (mu
taties mutandis) orgel. De stelling is
wisselend, naast de zes houtblazers
vindt men een solo-viool (no. 1) of
naast de twee hobo's een tweetal
solo-violen en solo-celli (no. 2). Maar
in wezen is dit voor de hoorder niet
zo belangrijk, want het zogenaamde
„concertino", het kleine groepje obli
gaat-instrumenten, heeft over het al
gemeen geen opvallende taak tegen
over het grotere lichaam van de
strijkers. Handel schreef deze con
certi in 1734 op verzoek van zijn uit
gever John Walsh en maakte ampel
gebruik van delen uit eerder ont
staan werk dat hij herschreef voor
'n bepaalde instrumentale bezetting.
- De uitvoering is in handen van een
Engels kamerorkest, de Academy of
St. Martin-in-the-fields onder lei
ding van Neville Marriner, en ze is
voortreffelijk zoals verwacht kon
worden van Engelsen die traditioneel
„Going Baroque" (om met de Swingle
Singers te spreken). Ditmaal met Bach,
complete opname van de Sonates voor
viool en cembalo door Arthur Grumiaux;
Handel, de Concerti opus 3 en Telemann.
Verder Vivaldi, Napolitanen en Caldara.
thuis zijn in de muziek van Handel
die een soort landgenoot van hen is.
(Argo RG 400).
EN NATUURLIJK TELEMANN.
Wist u dat hij een tiendelige suite
geschreven heeft onder de titel Het
Lichte Meisje („La Putain")? Een
muziek in 't genre dat men bij Bach
vertegenwoordigd vindt in de Kaf
fee- of de Bauernkantate. Men stelt
zich voor dat ze de pruik dan eens
naast zich neerzetten, het wambuis
ontgespten en de kruik die inspiratie
schenkt bij de hand hielden. Bij Te-
mann is ze soms gevuld met Franse
en Italiaanse wijn, wat tot een zekere
chic en een gemakkelijke cantabili-
teit voert. In La Putain wordt dit ge
mengd met boerse luim. Dat deze
onderhoudende meester ook een ex
pressieve, ernstige toon kent bewijst
het eerste deel van zijn Concert in f
voor hobo en strijkers. Verder vindt
men hier een Trompetconcert in D.
en een Concert voor trompet en twee
hobo's in dezelfde toonsoort. De uit
voerenden zijn de solisten van Keu
len, onder leiding van Helmut Mül-
l er-Brühl.
Critère CRD 178).
Sas Bunge
P.S. De platenfirma's zijn niet
spaarzaam met recensie-exemplaren
maar een krant is nu eenmaal peen
consumentenblad. Ook behoeven I
Musici geen krans meer. Men vindt
ze nu weer met de zes eerste con
certi uit de set La Stravaganza van
Vivaldi op Philips A 0 2331 L. Op
Cycnus CM 023 een assortiment van
oude Napolitanen (o.a. vader en zoon
Scarlatti, Pergolesi, Cimarosa) door
het kamermuziekgezelschap van Lu
gano. Op hetzelfde merk, CM 016,
enkele madrigalen van Antonio Cal-
dar (16701736) en een opera ge
naamd II Guoco del O uadrialio,
waarin vier verschillende vrouwen
karakters met grote virtuositeit zijn
weergegeven. Caldar, die zijn werk
kring te Wenen had, aan het hof van
Karei VI, had invloed op de Mann-
heimse school en op Haydn en Mo
zart.
OF HERWIG HENSEN met zijn twaalftal verzenbun
dels (beginnend met „De vroege schaduw" van 1937 en
voorlopig besloten door „De appelboom" van 1963) veel
weerklank heeft gevonden in en buiten Vlaanderen, be
twijfel ik, niet op grond van zijn poëtisch vermogen maar
vanwege de aandacht die zijn gedichten eisen. Hij heeft,
dunkt me, een waardering buiten een betrekkelijk beperkte
lezerskring niet verwacht en nauwelijks gewild. Zijn bun
dels verscheen in beperkte oplagen van soms niet meer
dan tweehonderd exemplaren en bereikten hoofdzakelijk
als „keur" uit zijn werk (de verzamelbundels „Gedichten I
en II een groter publiek. Nu hij uit het in het kwarteeuw
verschenen werk nogmaals een uiterst selectieve keuze
samenstelde onder de titel „Naar het einde toe versmalt
de weg" en deed verschijnen in de Cederreeks van J. M.
Meulenhoff, moet men maar hopen dat er voor deze „her
metische' verzen gehoor en begrip zal zijn bij dié poëzie
lezers, aan wie de betekenis van een zo teruggetrokken,
trots-bescheiden dichter als Herwig Hensen tot dusver is
ontgaan. Hij is geen vormvernieuwer, geen „avant-gardist".
Zijn levensproblematiek, de essentie waarvan en waaruit
hij dicht, noodzaakte hem daar niet toe, integendeel: ze
was en bleef als poëzie het zuiverst uitdrukbaar in de tra
ditionele vorm van het sonnet en later van het uit kwatrij
nen opgebouwde en kwadratisch gestileerde gedicht.
Hensen is een „maker", meer in de geest van Paul Valéry
dan in die van de metafysische Albert Verwey, een ge
streng constructeur, die zijn aandrift onderwerpt aan een
beteugelende vormtucht. Juist omdat de vergankelijkheid,
het verval, de dood, de menselijke onmacht om het her
kende kosmische verband te realiseren, voor hem een leven
de en voortdurende ervaring van zelfstrijd is, - juist omdat
hij zich pijnlijk bewust is van de geestelijke plicht om de
kern van ongeschondenheid te behoeden voor de erosie
van twijfel en vertwijfeling, heeft hij de klassieke dicht
vormen gehandhaafd als hechte, zij het dan strikt per
soonlijke structuren.
HIJZELF HEEFT VAN een „olympi
sche ongenaakbaarheid" gesproken,
waarmee hij lijkt me - zowel op
zijn gedistantieerde levenshouding als
op de zuivere en zuiverende functie van
zijn dichterschap doelde. Helderheid im
mers, onvertroebeldheid, smetteloos
heid, evenmaat, eenheid der tegende
len dat was van jongsaf hem het
doelwit van denken en dichten, van zijn
moeizame zelfstrijd om uiterlijk koel-
bedwongen, maar van binnen felbran-
dend „een witte vlam" te zijn. Destijds
heb ik hem met Marsman vergeleken,
met de dichter van „Tempel en kruis"
met wie hij het „apollinische", het
streven naar plastische harmonie als
hoogste levensvorm van het klaar in
zichzelf afgeronde individu, gemeen
heeft. Nu, na jaren de gedichten herle
zend van deze jongste zelfkeur, die stel
lig niet in de laatste plaats bepaald
zal zijn door wat de dichter als het vol-
komenste uit zijn levenswerk voorkwam
tekent zich deze zuiveringsdrang nog
overtuigender af en de verleiding dringt
zich op. dit levenswerk naast dat van
Stefan George te leggen, wiens schoon
heidsdiscipline tevens een beheersing
en verzedelijking van de oerdrift in
hield.
Hensen heeft de steile, de moeilijke,
de eenzame levensweg gekozen om een
sereniteit te verwerven, die geen bloe
deloosheid, geen verdorrende ascese is,
maar een doorzichtige kern, een kristal,
als wezen van zijn wezen, een levend
kristalorganisme. Heel wat gedaante
verwisselingen heeft hij ondergaan en
zelfs geriskeerd om zonder een schijn
van retoriek te kunnen dichten: „ik ben
reeds waar ik de dingen ervaren
mag in hun verband," om de een
heid, als kind argeloos beleefd, te her
winnen als welbewuste levensstaat. Eén
voor één vereenzelvigde hij zich met
Narcissus, de zichzelf beschouwende;
met David, de psalmerende danser;
met Hamlet, „van alle helden de ziek
ste en weekste"; met Daedalos, die ge
vleugeld aan de doolhof van koning Mi
nos ontkwam, opvloog en na zijn be
houden aankomst bij het Italiaanse Cu-
mae een tempel voor Apollo stichtte;
met Orpheus, blind zingend van de ver
loren geliefde; met Apollo, en steeds
meer met deze, met „Apolloon van het
Belvédère", beeld van krachtige
schoonheid:
„Les der schoonheid, te beseffen
dat het nimmer anders mocht:
dat gij zo uw arm moest heffen,
en gij zo de verten zocht".
en bewonderend, vererend, ziet de dich
ter èn de „zachtgelijnde schouder" èn
de „scherpgepunte knie": tot schoon
heid veredelde kracht.
NIETTEMIN: ZIJN LEVEN bleef een
leven van strijd, zijn gedicht een uit
komst van strijd. Teruggetrokken in
zichzelf in tweegevecht met geest en
zinnen, heil en doem, hoop en vertwij
feling, volheid en leegte, verrukking en
ontgoocheling, aanvaarding en opstan
digheid, moest hij zich staande houden
op de smalle levensbasis, die hij zich
krachtens zijn louteringsverlangen als
enig mogelijk uitgangspunt had geko
zen. „Ik werk," dichtte hij al in zijn
jonge jaren,
„Ik werk; ik werk. Aan keel en
longen,
aan hand en schrift begint mijn
plicht:
doorvoeld, doordacht, doordrongen,
beduidende gedicht".
Dichten en dat is essentieel voor
Hensens poëzie is voor hem metter
daad een handelen, een zich scheppend
voltooien, een voortdurende zelfverwer
kelijking en, als zodanig, een mee-cre-
eren aan het leven, aan de vervolma
king daarvan. Dichten, zoals hij het
deed en doet, betekent een zo dicht mo
gelijk naderen tot het volstrekte en dus
tevens een erkenning van de onmoge
lijkheid van een „bereiken."
Met de jaren werd dan ook het besef
van de onmacht voor een uiterste ver
werkelijking sterker. De öngeest van de
tijd kwam tussenbeide, in het bespiege
lend eenheids-ervaren mengde zich het
persoonlijk tekort, de doem van de on
volkomenheid. Wel waren er vrouw en
kind, pleisterplaatsen van de liefde; wel
was er de onbuigzame wil om te blij
ven geloven in het werk, in zichzelf, in
de uiteindelijke kracht van de liefde.
Maar desondanks bleef „het raadsel
van het eigen ik", het noodlot, de drei
ging van een „ontmenselijkende" tijd,
de vereenzaming, die hij meer en
meer als Robinson, „weggeworpen op
dit blinde strand" ging ervaren.
BITS ZELFS WORDT zijn toon in de
cyclus die gewijd is aan Mozart in
deze zelfkeur helaas met één enkel ge
dicht vertegenwoordigd aan Mozart
die, miskend, „hardnekkig muziek blijft
maken", „lichtvoetig dansend" de aard
se zwaarte overwon en jubelend over de
stof triomfeerde. Het is die blijheid, die
lichtheid, die hem aanspoort stand te
houden, uit te stijgen boven zijn twee
spalt, meester der tegenstellingen te
blijven en dichtend, „makend" de eigen
tegenspraak „in het alverband" op te
lossen: „geen van wie 't oor aan zijn
stilten legt, zal ooit zich overgeven".
In de bundel „De appelboom" waar
aan Hensen voor deze zelfkeur drieën
twintig gedichten ontleende, keert dit
„desondanks" als hoofdmotief terug:
„Geluk, geluk, mijn appelboom,
die ik zal blijven planten
zelfs waar dit leven, als een droom,
instort aan alle kanten"
en met de „bloesembelofte", het „bloei-
gebaar" van dit natuurgebeuren geeft
hij een „koppig levensteken", in weer
wil van „De weemoed om het onver
vulde, de nederlagen van het hart".
Hij wéét het wel: er is „een voze we
reld van geweld", er is „een heilige
onverschilligheid" een „heilige woede,
hielige wraak, heilig verweer", er is
naarmate „de weg versmalt naar 't
einde toe" een toenemende moeheid
van het hart, een afnemende greep op
het leven, maar desondanks, en nog
maals desondanks:
Ik bèn mijn tong, ik bén mijn blij
heid,
ik bèn mijn koortsen en mijn droom,
en tussen razernij en schroom
bèn ik mijn vrijheid"
vrijheid die het noodlot kent, vrij
heid van de geest, die zich zelke dag
opnieuw aan „feit en tijd" (zoals Ro
land Holst dichtte) moet ontworstelen:
„en toch blijft iets, onaangetast, ons in
beweging zetten"; „en toch waar
komt die kracht vandaan? wij hou
den uit en hopen".
C. J. E. Dinatix
Een nieuw elektrisch keukenappa
raatje, dat niet veel ruimte inneemt en
gemakkelijk schoon is te maken, ver
aangenaamt sedert kort het leven van
vele vrouwen. Het kan met één hand ge
hanteerd worden en bestaat in feite
uit een handvat, waaraan in een omme
zien verschillende mesjes' gemonteerd
kunnen worden. Zelfs zeer rijpe toma
ten leveren geen probleem op bij het
snijden met deze „Schillenkoning", die
verder in recordtijd vruchten en groen
ten schilt, snijdt, snippert of in blokjes
verdeelt. Er zijn aparte mesjes voor
grape-fruits en voor patates frites bij.
Mocht de gebruikster na afloop nog be
hoefte hebben aan een massage om van
de vermoeienissen van het schillen enz.
te bekomen, welnu, ook daarin voorziet
dit elektrisch keukenwonder: men hale
de mesjes er af en zette een bij het
apparaat geleverde massagekop erop.
Voor zover ons bekend is dit apparaatje
in Nederland nog niet verkrijgbaar.