Jijden
JOODSCHE WIJK
SCHULDIGE ONSCHULD OF
ONSCHULDIGE SCHULD?
Tm.
De eerste moord
PROF. J. PRESSER VOLTOOIDE
NA VIJFTIEN JAAR ZIJN STUDIE
Protesten
Joden niet gewenst
Joodse werkkampen
Naar de gaskamer
De massamoord
Het principiële opportunisme
PAGINA VIJF
19 6 5
APR! L
ZATERDAG
„DE ONDERGANG" geschiedenis van een massamoord
AMSTERDAM, februari 1941 Geen toeristen bij het Rembrandthuis in
de Jodenbreestraat. Wél een bord, dat aangeeft, dat hier het ghetto be
gint, vanwaar massale deportaties zouden plaatshebben.
„DIT BOEK BEHELST de geschiedenis van een moord. Een moord,
tevens massamoord, op nimmer gekende schaal, met voorbedachten rade
en in koelen bloede gepleegd. De moordenaars waren Duitsers, de ver
moorden Joden, in Nederland ongeveer honderdduizend". Dit is de
aanhef van het boek „Ondergang" dat in 1100 bladzijden de vernieti
ging van het Nederlandse Jodendom door het nazi-regime beschrijft.
De geschiedschrijver is prof. J. Presser. Men maakt in „Ondergang
kennis met de slachtoffers: stadsbewoners en plattelanders, orthodoxen
en vrijzinnigen, gezonden en invaliden, gezinnen en enkelingen. Neder
landers en vreemdelingen mannen, vrouwen en kinderen. Wij maken
ook kennis met de moordenaars; niet zelden waren het bruten en on-
geletterden, maar dikwijls ook intellectuelen met een onuitroeibare
voorliefde voor 'litteratuur, beeldende kunsten en muziek. Velen waren
zorgzame huisvaders, vrijwel allen vierden het kerstfeest en hervatten
daarna hun arbeid: de moord op ontelbare mannen, vrouwen en kin
deren, weerloze mensen, medemensen; de slachtoffers werden in weten-
schappelijk-systematische, technisch welhaast onberispelijke stijl om
gebracht. Zonder overhaasting, weldoordacht, geregistreerd en ge
reglementeerd.
V.
Minstens honderd treinen reden van Neder
land uit naar de vernietigingskampen in
Oost-Europa, de passagiers als vee opeen
gepakt in goederenwagens,
trein, die niét vertrok de
tevreden
Er was geen
Duitsers waren
DUIZENDEN JODEN VLUCHTTEN
tn mei 1940 naar de kust, sjaggerden
in IJmuiden om een reddende boot naar
Engeland, probeerden het in Schevenin-
gen of trokken de kleine kustplaatsjes
langs in de hoop tijdig te kunnen ont
komen. Tallozen zijn tenslotte, moe en
murw, naar huis teruggekeerd, waar
de val zich voorgoed achter hen sloot.
Men klampte zich vast aan Duitse uit
latingen dat er in Nederland geen Jo
denprobleem bestond. Maar de eerste
openlijke discriminatie, die tot de Jo
den doordrong, kwam al op 1 juli 1940,
bijna twee maanden na de Duitse in
val. De „Höhere SS- und Polizeiführer
beim Reichskommissar für die Besetz-
ten Niederlandische Gebiete Befehls-
haber der Ordnungspolizei" liet een
brief bezorgen bij de rijksinspecteur
voor de Burgerlijke Luchtbescherming
in Den Haag. Die brief bevatte een be
vel: uit de burgerlijke luchtbescher
ming moeten meteen verdwijnen alle
Joden, alle onderdanen van met Duits
land in oorlog zijnde staten en alle an
ti-Duits gezinde Nederlanders. De rijks
inspecteur werd persoonlijk verantwoor
delijk gesteld voor het feit, dat deze
verwijdering op 15 juli haar beslag
moest hebben gekregen. Een dag later,
de 2de juli, verscheen een circulaire
van de directeur van de Rijksdienst der
Werkloosheidsverzekering en arbeidsbe
middeling, waarin in overeenstemming
met „Herr President dr. Jakob" (de
Leiter der Geschaftsgruppe Soziale
Verwaltung) werd meegedeeld, welke
personen voor plaatsing in Duitsland
„wegens hun fysieke en psychische ge
steldheid" niet geschikt waren. Zij wer
den ook omschreven: „a-socialen, bij
voorbeeld zij, die een ernstige gevan
genisstraf ondergaan hebben, personen
met een uitgesproken communistisch
verleden en Joden."
DE VOLGENDE STAP was ingrijpen
der: de ambtsontheffing van Joodse
ambtenaren. Begin oktober 1940 wer
den de Joodse ambtenaren uitgesloten
van aanstelling en bevordering.
Het was de inleiding tot de
ambtsontheffing en het ontslag. Alle
ambtenaren in Nederland, van hoog tot
laag, moesten een ariërverklaring te
kenen. Tienduizenden hebben getekend
zonder zich bewust te zijn geweest, dat
zij meewerkten aan een maatregel,
die tegen de Joden was gericht. Er
zijn protesten geweest, jawel, prof.
Presser geeft er voorbeelden van in
zijn boek. Algemeen schijnt men echter
te hebben gedacht, dat het allemaal
zo'n vaart niet zou lopen. Maar in die
zelfde maand kwam er nog een verorde
ning en deze is van grote invloed ge
weest op het lot, dat de Joden zou
wachten. Het was de plicht tot aanmel
ding van ondernemingen, van grote be
drijven tot eenmanszaakjes, die „geheel
of enigermate Joods" waren. De regi
stratie van Joods Nederland kwam in
volle gang. Een registratie, die in ja
nuari 1941 volledig werd, toen de Jo
den zich persoonlijk moesten melden en
hun persoonsbewijs werd voorzien van
de letter „J"
Het isolement van de Joden was een
feit geworden, dankzij deze maatrege
len, die alleen konden slagen door de
medewerking van de Joden zelf en van
de Nederlandse ambtelijke instanties. Dit
laatste geeft te denken en prof. Pres
ser zegt er in zijn boek dit van: „Zo er
gens, dan doet de historicus goed, er
aan te herinneren, dat hij de activiteit
of nalatigheid van de erbij betrokkenen
moet schilderen in de tijd zelf: men
wist toen niet, wat hij thans weet".
HOEZEER DE JODEN in begin 1941
reeds in een hoek waren gedreven,
voor de Nederlandse Nazi's, die reeds
in mei 1940 op een wraakneming op de
Joden hadden gehoopt, schonk de gang
van zaken weinig bevrediging. De Jo
den liepen immers nog vrij rpnd. Te
leurgestelde N.S.B.-ers, vooral zij, die
tot de geüniformeerde W.A. behoorden,
vormden wel het meest spectaculaire
element in het complex van gebeurte
nissen, dat zich in de februarimaand
voordeed. De W.A., zich geruggesteund
voelend door de Duitsers, trok provo
cerend door de Jodenbuurt van Amster
dam en naar voorbeeld van de S.A. in
het vooroorlogse Duitsland botvierden
zij hier hun haat op de Joodse bevol
king met roof en mishandeling. De Jo
den boden weerstand. Zij vormden
knokploegen ter bescherming van huis
en haard en zij kregen steun van niet-
Joodse Amsterdammers. De climax
werd bereikt toen in een vechtpartij de
W.A.-man Hendrik Koot de dood vond.
Dr. Böhmker „Beauftragte des Reichs-
kommissars für die Stadt Amsterdam"
nam onmiddellijk zijn maatregelen: op
12 februari 's morgens om zes uur werd
de Amsterdamse Jodenbuurt hermetisch
afgesloten. Dezelfde dag ontbood hij
zich bij de toenmalige voorzitter van
de Kerkeraad der Nederlands-Israeli-
sche Hoofdsynagoge, A. Asscher, de op
perrabbijn van de Hoogduits-Israeli-
sche Gemeente en de rabbijn van de
Portugees-Israelische Gemeente. Hij
eiste, dat deze drie mannen onmiddel
lijk een Joodse Raad zouden samenstel
len als verantwoordelijke vertegen
woordiging voor alle Amsterdamse Jo
den. Die Joodse Raad is niet zonder
moeite tot stand gekomen. Zijn eerste
daad was ^en oproep wapens in te le
veren. De voorzitter van de raad, de
heer Asscher, besloot het Duitse bevel
tot wapeninlevering over te brengen na
een dreigement van Böhmker die hij
overigens „een beleefde man" vond
dat er 500 Joden zouden worden dood
geschoten.
DE ONRUST VAN AMSTERDAM ver
plaatste zich naar de Rijnstraat, waar
de W.A. meermalen de inventaris van
de Joodse ijssalon Koco kapotsloeg. De
eigenaar van de zaak liet uit afweer
een fles amoniakgas aanbrengen om
de aanvallers af te weren. Het gas trof
toevallig een patrouille Grüne Polizei,
die de ijszaak wilde binnendringen. Er
vielen schoten, er werden enkele Joden
gearresteerd en de eigenaar van Koco,
de 51-jarige Ernst Cahn, werd gefusil
leerd. Hij was de eerste in bezet Ne
derland, die voor een vuurpeloton stierf.
Op 21 en 22 februari y°nd de eerste
razzia plaats. In de Jodenbuurt wer
den 425 Joodse „gijzelaars" onder slaan
en trappen, gedreig en geschreeuw
van straat gepakt. Zij werden afgevoerd
naar Schoorl, vandaar naar Buchen-
wald en tenslotte naar Mauthausen. In
de herfst was er vrijwel niemand meer
over. In Amsterdam kregen familie
leden na verloop van tijd doodstijdin
gen. Als oorzaak werd opgegeven: zon
nesteek, hartaanval, nieraandoening,
dysenterieEr werden pogingen ge-
^ggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggg//ti/t//////i//tl//tri////i//tr////f///f///tf/f//frr////H////it/t//ff/ftI/f/////'
99
99
AMSTERDAM. „Wjj hebben het
Idee gehad, dat de Joodse Raad zich liet
gebruiken om het gehele jodendom in
Nederland te liquideren. Ztf werkten
mee aan de registratie en andere dingen,
die de Duitsers tenslotte gebruikt heb
ben om de joden uit te moorden. Die
voorstelling had ik beslist en die heb
ik nu nog". Dit is de tekst van een tien
jaar na de oorlog onder ede afgelegde
verklaring van prof. mr. P. S. Ger-
brandy, voormalig minister-president
van de Nederlandse regering in balling
schap. Ook prof. Presser heeft zich in
zijn geschiedschrijving uitvoerig met de
Joodse Raad beziggehouden. HU is zich
ervan bewust, dat hij dit probleem
nauwelijks mag isoleren van een groter,
van dat van de Joodse Raden overal,
waar zij tijdens een Duitse bezetting zijn
opgetreden. En overal stuit men op het
zelfde patroon: een schijnbaar onschul
dig begin en dan van kwaad tot erger,
tot in de afgrond. Overal ook dezelfde
vragen: konden zij anders, mochten zij
anders, moesten zij anders, wilden zij
anders? Overal dat allersmartelijkste
probleem van het tegenwerkend mee
werken, het meewerkend tegenwerken.
Hij schetst de beide voorzitters van
de Joodse Raad, Abraham Asscher en
prof. David Cohen. „Asscher en Cohen
hebben gepoogd te rekken. Was dat
dwaas in een tijd, waarin iedereen hoop
te op een spoedig einde van de oorlog?",
zo vraagt prof. Presser zich af. Zij han
delden in belang van de gemeenschap
en om erger te voorkomenen in dit
verband verstout de geschiedschrijver
zich een grapje uit die bittere oorlogs
jaren op te halen. Een gruwelijk grapje:
wanneer van alle joden alleen Asscher
en Cohen over zouden zijn en de Duit
sers de wegvoering van een van deze
beiden zouden eisen, dan zou Cohen tot
zijn mede-voorzitter zeggen: „Ga nu
maar, Bram, om erger te voorkomen
in het belang van de joodse gemeen
schap.
Prof. Presser sluit in zijn boek de be
oordeling van de Joodse Raad als volgt
af: „De voorzitters namen in mei 1943
de verantwoordelijkheid op zich voor
de samenstelling van de gevraagde lijst
met namen, zeer tegen hun wil en in het
besef van de vreselijkheid van de tot
hen gerichte eis. De historicus stelt vast,
dat op die lijst van 7.000 twee namen
niet voorkwamen: die van Asscher en
Cohen. Hij stelt het vast. Meer niet".
„WANNEER MEN de Joodse Raad
voorhoudt, dat hij in de oorlog uit angst
voor het ergere het slechtere heeft ge
daan, hoe staat het dan met de an
deren?", vraagt'prof. Presser zich af. En
hij somt op: „Hebben de gemeentebe
sturen en de bevolkingsregisters soms
niet meegewerkt aan de registratie van
de joden en het plaatsen van de j op de
joodse persoonsbewijzen? Hebben niet
bijna alle ambtenaren de ariërverkla
ring ondertekend? Hebben Nederlandse
instanties niet aan het ontslag van jood
se ambtenaren meegewerkt? De rechter
lijke macht niet bepaalde verordeningen
toegepast? Het departement van Sociale
Zaken, de gemeentebesturen en de ge
westelijke arbeidsbureaus zich niet laten
inschakelen bij de verbanning naar de
werkkampen? Het Gemeentelijk Bureau
voor Inkwartiering bij de concentratie
in Amsterdam? De tram, de spoorwegen
en de politie bij de deportatie, de mare
chaussee bij de bewaking van Wester-
bork? Weigerden Nederlandse instanties
hun medewerking aan het innen van
joodse radiotoestellen en rijwielen, aan
het afsnijden van telefoonverbindingen?
Hielden banken en girokantoren zich
verre van het overschrijven van joodse
saldi op Lippmann Rosenthal, liet de
effectenbeurs de verkoop van joodse ef
fecten niet toe? Was het Rijksbureau
voor Diamant niet betrokken bij de
voorbereiding van de oprichting van
een diamantindustrie te Vught? Trok
het Rijkstextielbureau de vergunning
van joodse textielhandelaren niet in?
Heeft de Nederlandse Unie, die organi
satie van honderdduizenden trouwe
Nederlanders, niet haar werk willen
doen in loyale verhouding tot een be
zettende macht, die toen al duidelijk
antisemitische voorschriften had uitge
vaardigd? Wie van de niet-joden is ver
antwoordelijk? Wie van de joden is niet
verantwoordelijk? Staan de handteke
ning van de secretarissen-generaal, prat
op hun „verzets"-houding in de oorlog,
niet onder een proclamatie, tot het
Nederlandse volk gericht, waarin de
Nederlandse verzetsstrijders waarvan
toen, in oktober 1941, tientallen op hun
doodvonnis wachtten, werden aangeduid
als „onbezonnen en misdadige elemen
ten" en dat in een tijd, toen Neder
landse joden reeds in Mauthausen wer
den afgemaakt als schadelijk gedierte?
Bestond elders niet zoiets als het „prin
cipiële opportunisme", dat men de Jood
se Raad verwijt?" Prof. Presser noemt
telkens echter ook ambtenaren, die op
waarlijk onovertrefbare wijze voor de
joden in de bres zijn gesprongen.
JACOB PRESSER is in 1899 in Amsterdam geboren uit joodse ouders. Hij
bekroonde zijn studie in de geschiedenis te Amsterdam met een promotie op „De
tribus impostoribus" en werd toen leraar aan het Vossiusgymnasium. ïn 1941
verscheen zijn prachtige studie over de 80-jarige oorlog, op de titelpagina prijkte
de naam van B. W. Schaper, die toen nog niet in Duitse ogen verdacht was.
Presser en zijn vrouw werden naar een kamp weggevoerd; hij keerde na de
oorlog alleen terug. Maar zijn geestkracht was niet gebroken. In 1946 verscheen
zijn Napoleon-studie, waarin hij ook „een stuk verleden wegschreef" door met
de dictator af te rekenen. Eenzelfde eenzijdigheid is ook in zijn briljant ge
schreven studie over Amerika, waarvan snel een herdruk dient te verschijnen.
In 1948 werd dr. Jacob Presser buitengewoon hoogleraar in de nieuwe geschiede
nis aan de universiteit van Amsterdam. Minister Rutten bekrachtigde het besluit
dat zijn voorganger, minister Gielen, op grond van Pressers marxistische ideeën
niet had durven nemen. Prof. Presser is ook bekend als novellist en schrijver van
detectiveromans als „De Moord in Meppel". In zijn jonge jaren heelt hij zelfs
onder het pseudoniem Van Wageningen gedichten geschreven. Zijn indrukwek
kendste niet-historische werk is ongetwijfeld het boekje geweest, dat indertijd
als Boekenweek-geschenk werd aangeboden. Er zullen weinig mensen geweest
zijn die de figuur van prof. Presser niet konden raden als auteur van het ont
roerende boekje „De Nacht der Girondijnen", dat later bekroond werd met de
Van der Hoogtprijs. Het boekje is geïnspireerd op de toestanden in het kamp
Westerbork.
daan in correspondentie te komen met
de weggevoerden, pakketten te sturen
of na de doodstijding de urn te
krijgen. Er waren advocaten, die voor
een stevig honorarium bij vooruitbe
taling, „aan het werk gingen". Alles
vergeefs. In de kranten verschenen
steeds meer overlijdensberichten. In ju
li 1941 kreeg de Joodse Raad het bevel,
dat dergelijke annonces niet meer
mochten worden opgegeven. De Joodse
Raad gehoorzaamde.
DE GEBEURTENISSEN rond de
eerste razzia waren de rechtstreekse
aanleiding tot de vermaard geworden
Februaristaking op de 25ste en de 26ste.
De Amsterdamse arbeidersbevolking
reageerde spontaan op de maatregelen
van de Duitsers. Dr. Presser stelt in
zijn boek, dat deze staking voor zeer
vele Joden een van de diepste erva
ringen van hun leven tijdens de bezet
ting heeft betekend. Al was het maar
in een korte manifestatie, zij voelden
zich althans niet in de steek gelaten.
Voor de Duitsers was de staking het
werk van de Joden. Zij riepen de Jood
se Raad ter verantwoording en stelden
het ultimatum, dat de staking de vol
gende dag voorbij moest zijn op straffe
van de arrestatie van 300 Joden. De
Joodse Raad stelde zich met ongeveer
40 werkgevers in verbinding met het
verzoek het werk te laten hervatten.
Heeft de staking enige invloed ge
had? Prof. Presser heeft geen uit
spraak kunnen doen; hij heeft alleen
kunnen vaststellen, dat de anti-Joodse
maatregelen zijn doorgegaan, zonder de
zekerheid of de staking een stimulans
dan mei een rem is geweest. Tot die
maatregelen behoorden bijvoorbeeld de
beperking van de inschrijving van Jood
se studenten. Er komen wel reacties
uit de universitaire wereld, maar zij
komen uitsluitend van studenten en ner
gens van professoren. Het college van
curatoren en rector en assessoren van
de Leidse Universiteit verspreidden
zelfs een oproep aan de studenten,
waarin mededeling wordt gedaan van
de anti-Joodse maatregel, maar ook, dat
er „niets anders is overgebleven dan
ons hierbij neer te leggen" en advi
seerden „op geen enkele wijze in ver
zet te komen tegen de genomen maat
regelen."
De sfeer aan de Groningse Universi
teit wordt in het boek „Ondergang" al
eerder beschreven, waar het de schor
sing van de hoogleraar in de wijsbe
geerte Leo Polak betreft. Prof. Polak
heeft strijd voor het Nederlandse stand
punt in het concentratiekamp met de
dood moeten bekopen. En de geschied
schrijver stelt vast: „De Groningse rec-
tor-magnificus prof. dr. J. M. N. Kap-
teyn heeft in deze aangelegenheid een
zeer beschamende rol gespeeld."
Uit de veelheid van anti-Joodse maat
regelen nog deze: na 1 juni 1941 mo
gen Joden niet meer baden in zee of
in badinrichtingen, geen paardenrennen
bezoeken, geen openbare parken of lo
kaliteiten betreden en geen gebruik
meer maken van hotels of pensions in
vakantieplaatsen.
Juni 1941: iri een „Dienststelle" van
de Duitse Weermacht in Amsterdam-
Zuid ontplofte een bom en hoewel de Jo
den niets met deze aanslag te maken
hadden greep de S.D. deze gelegenheid
aan om 300 Joden tijdens een razzia
te arresteren. Zij zijn gezonden naar
Mauthausen „moordhuizen" en
geen hunner keerde terug. Vele tiental
len bladzijden achtereen van het boek
van prof. Presser bevatten een opsom
ming van de talloze maatregelen, die
de Joden uitschakelden, zoals het in
trekken van textielvergunningen van
1600 Joden en het inbeslagnemen van
hun voorraden, het onttrekken van
landbouwgronden aan Joden, de beper
kende maatregelen voor Joodse kunste
naars, het weren van Joodse leerlingen
op de scholen.
IN HET BEGIN van 1942 werd een
nieuwe beslissende stap gedaan door
de bezetter. Er worden grote groepen
Joden gezonden naar werkkampen in
Nederland. Tegen het eind van het
jaar bevonden zich 5000 Joden in deze
kampen, die de overgang betekenden
naar de eindcatastrofe. Wie niet wilde,
wie verzet pleegde, kon niet rekenen
op de steun van de Joodse Raad. Hier
openbaarde zich weer eens de proble
matiek van dit orgaan, de Joodse Raad
bestond en werkte daardoor al tegen
werkend met de Duitsers mee Die te
genwerking was er zonder twijfel, zij
bestond grotendeels uit „rekken" in de
hoop op een spoedig eind van de oor
log. Een mate van sabotage. Misschien
was zonder het werk van de Joodse
Raad dat aantal van 5000 groter ge
weest. De eis van de Duitsers was trou
wens veel hoger. Er waren weglopers,
jazeker. De kampen werden immers
niet echt bewaakt. De Duitsers dreig
den met strafkampen onder niet-Neder-
landse bewaking. En zover waren de
Joden en de met hen samenwerkende
Nederlandse autoriteiten in 1942 al ge
raakt, dat zij zelf besloten tot
een strafkamp „om erger te voorko
men". Dat kamp lag bij Blesdijke in
Friesland. Het stond onder leiding van
een „vroegere" sergeant-majoor van
de marine. Er zou censuur zijn, een
rookverbod en eventueel verscherpte
dienst.
IN BERLIJN WAS het doodvonnis al
gevallen. De Joden moesten sterven,
maar niet nadat men hen tot het uiter
ste had getreiterd. In Nederland wer
den de voorbereidingen nu snel achter
een getroffen. In januari 1942 werd een
begin gemaakt met het concentreren
van alle Nederlandse Joden in Amster
dam. Het was meer een vertrek dan
een verhuizing; men mocht niet meer
meenemen dan wat draagbare bagage
en woningen werden verzegeld. De eva
cuatie begon in Zaandam. Daarna
volgden Hilversum, Utrecht, Arnhem,
Zandvoort. Overigens gebeurde het ook,
dat men rechtstreeks naar het kamp
Westerbork in Drente werd gezonden
„om daar verblijf te houden". Steeds
meer werden de duimschroeven een
slag aangehaald. Joden mochten geen
personenauto's meer hebben, geen fiet
sen. Joden mogen niet meer trouwen
met niet-Joodse burgers en geen sexu-
ele omgang hebben met „het arische
ras".
Op 1 mei 1942 deed de gele Joden
ster zijn intrede. De Duitsers merkten
er Joden mee, zoals men vee merkt,
dat voor de slachtplaats is bestemd. De
beslissing hiertoe werd, vermoedelijk
op initiatief van Eichmann, in Berlijn
genomen voor Frankrijk, België en Ne
derland. De Joodse Raad reikte de ken
tekenen uit „uitsluitend op vertoon van
persoonsbewijs voorzien van een J" per
persoon werden vier sterren verstrekt
tegen een prijs van vier centen per stuk
en inlevering van één textielpunt! De
Joodse Raad kreeg opdracht alle Joden
in tijd van drie dagen van een ster te
voorzien.
MEDIO 1942 GEBEURT het onherroe
pelijke. De Joodse Raad kreeg te ho
ren, dat er een „Polizeilicher Arbeits-
ansatz" van mannen en vrouwen van
16 tot 40 jaar zou plaatshebben, in
Duitsland. Ze waren „Polizeilich", deze
maatregelen, omdat de politie voor de
veiligheid van de Joden in de kampen
zou zorgen. De Duitsers eisten 600 aan
meldingen per dag. De Joodse Raad
vroeg een „aanloop" van 350 per dag.
De Sicherheitspolizei, zogenaamd uit
vrees, dat de voorzitters van de Joodse
Raad zouden tegenwerken, houdt op 14
juli een razzia in de Jodenwijk. Er wor
den 400 mannen gearresteerd. En de
SD deelde de Joodse Raad mede: „Als
deze week niet 4000 daartoe aangewezen
Joden naar de werkkampen in Duitsland
vertrekken zullen de 700 arrestanten
naar een concentratiekamp worden
overgebracht". Moeilijk probleem voor
de Joodse Raad: er moest worden ge
kozen tussen 700, die men misschien
zou terugzien. De 4000 kregen twee aan
maningen gezonden; van de 700 gijze
laars werd het merendeel op vrije voe
ten gesteld. En prof. Presser schrijft in
zijn boek: „De Joden „rolden" van 15
juli naar de „werkverruiming in Duits
land". De treinen reden, de Duitserg
waren in hun schik, Nederlandse agen
ten hielden toezicht of brachten op, de
Joodse Raad assisteerde".
ELFHONDERD BLADZIJDEN telt
het geschiedkundige werk van prof.
Presser. Een groot deel is gewijd aan
die eerste jaren van de bezetting, toen
de voorbereiding van de massamoord
werd getroffen. In 1942 was die voor
bereiding nagenoeg rond. De uitvoe
ring kon geschieden en die geschiedde
dan ook, „Volgens plan", hoogstens
wat afgeremd door de Joodse Raad. De
schrijver behandelt voorts de diverse
aspecten van de vervolging: het verzet
van de Joden, de ontsnappingspogin
gen, de mede- en tegenwerking van de
Nederlandse instanties en de uitzonde
ringsgevallen als de gedoopten, de Por
tugese Joden, de gemengd-gehuwden,
de „Blauwe Ruiters" (bevoorrechten),
de „RüstungsJuden" en de „Diamant-
Juden".
In het tweede deel van „Ondergang"
strekt de studie zich uit over de door
gangskampen Westerbork en Vught, die
als voorportaal van de vernietigings
kampen zo'n voorname rol speelden.
En tenslotte komt de moord zelve aan
de orde. Lectuur, die een periode be
treft, die nog maar nauwelijks voorbij
is. Gruwelijke verslagen over onvoor
stelbare gebeurtenissen. Een vrouw
verklaart:
„Bewaakt dooi twintig Oekraïners
moesten wij eerst met een nijptangetje
de gouden tanden en kiezen uit de mon
den trekken en daarna de lijken op een
plank of ladder leggen, die naar de
mannen werden gebracht, die vervol
gens de vuurstapels gereed maakten.
Veertien dagen zijn wij bezig geweest
met het opruimen van 18.000 Joden".
Een mannelijke getuige: „Een klein
meisje leefde nog, ze zat boven op de
lijken. Ze moest zich omdraaien en
kreeg een nekschot".
En de laatste alinea van prof. Pres
sers boek „Ondergang" luidt: „Zo zou
den wij kunnen doorgaan. Genoeg hier
van. Het heeft geen zin. Het leven gaat
voort, zo ook de geschiedenis".
i