Jijden JOODSCHE WIJK SCHULDIGE ONSCHULD OF ONSCHULDIGE SCHULD? Tm. De eerste moord PROF. J. PRESSER VOLTOOIDE NA VIJFTIEN JAAR ZIJN STUDIE Protesten Joden niet gewenst Joodse werkkampen Naar de gaskamer De massamoord Het principiële opportunisme PAGINA VIJF 19 6 5 APR! L ZATERDAG „DE ONDERGANG" geschiedenis van een massamoord AMSTERDAM, februari 1941 Geen toeristen bij het Rembrandthuis in de Jodenbreestraat. Wél een bord, dat aangeeft, dat hier het ghetto be gint, vanwaar massale deportaties zouden plaatshebben. „DIT BOEK BEHELST de geschiedenis van een moord. Een moord, tevens massamoord, op nimmer gekende schaal, met voorbedachten rade en in koelen bloede gepleegd. De moordenaars waren Duitsers, de ver moorden Joden, in Nederland ongeveer honderdduizend". Dit is de aanhef van het boek „Ondergang" dat in 1100 bladzijden de vernieti ging van het Nederlandse Jodendom door het nazi-regime beschrijft. De geschiedschrijver is prof. J. Presser. Men maakt in „Ondergang kennis met de slachtoffers: stadsbewoners en plattelanders, orthodoxen en vrijzinnigen, gezonden en invaliden, gezinnen en enkelingen. Neder landers en vreemdelingen mannen, vrouwen en kinderen. Wij maken ook kennis met de moordenaars; niet zelden waren het bruten en on- geletterden, maar dikwijls ook intellectuelen met een onuitroeibare voorliefde voor 'litteratuur, beeldende kunsten en muziek. Velen waren zorgzame huisvaders, vrijwel allen vierden het kerstfeest en hervatten daarna hun arbeid: de moord op ontelbare mannen, vrouwen en kin deren, weerloze mensen, medemensen; de slachtoffers werden in weten- schappelijk-systematische, technisch welhaast onberispelijke stijl om gebracht. Zonder overhaasting, weldoordacht, geregistreerd en ge reglementeerd. V. Minstens honderd treinen reden van Neder land uit naar de vernietigingskampen in Oost-Europa, de passagiers als vee opeen gepakt in goederenwagens, trein, die niét vertrok de tevreden Er was geen Duitsers waren DUIZENDEN JODEN VLUCHTTEN tn mei 1940 naar de kust, sjaggerden in IJmuiden om een reddende boot naar Engeland, probeerden het in Schevenin- gen of trokken de kleine kustplaatsjes langs in de hoop tijdig te kunnen ont komen. Tallozen zijn tenslotte, moe en murw, naar huis teruggekeerd, waar de val zich voorgoed achter hen sloot. Men klampte zich vast aan Duitse uit latingen dat er in Nederland geen Jo denprobleem bestond. Maar de eerste openlijke discriminatie, die tot de Jo den doordrong, kwam al op 1 juli 1940, bijna twee maanden na de Duitse in val. De „Höhere SS- und Polizeiführer beim Reichskommissar für die Besetz- ten Niederlandische Gebiete Befehls- haber der Ordnungspolizei" liet een brief bezorgen bij de rijksinspecteur voor de Burgerlijke Luchtbescherming in Den Haag. Die brief bevatte een be vel: uit de burgerlijke luchtbescher ming moeten meteen verdwijnen alle Joden, alle onderdanen van met Duits land in oorlog zijnde staten en alle an ti-Duits gezinde Nederlanders. De rijks inspecteur werd persoonlijk verantwoor delijk gesteld voor het feit, dat deze verwijdering op 15 juli haar beslag moest hebben gekregen. Een dag later, de 2de juli, verscheen een circulaire van de directeur van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en arbeidsbe middeling, waarin in overeenstemming met „Herr President dr. Jakob" (de Leiter der Geschaftsgruppe Soziale Verwaltung) werd meegedeeld, welke personen voor plaatsing in Duitsland „wegens hun fysieke en psychische ge steldheid" niet geschikt waren. Zij wer den ook omschreven: „a-socialen, bij voorbeeld zij, die een ernstige gevan genisstraf ondergaan hebben, personen met een uitgesproken communistisch verleden en Joden." DE VOLGENDE STAP was ingrijpen der: de ambtsontheffing van Joodse ambtenaren. Begin oktober 1940 wer den de Joodse ambtenaren uitgesloten van aanstelling en bevordering. Het was de inleiding tot de ambtsontheffing en het ontslag. Alle ambtenaren in Nederland, van hoog tot laag, moesten een ariërverklaring te kenen. Tienduizenden hebben getekend zonder zich bewust te zijn geweest, dat zij meewerkten aan een maatregel, die tegen de Joden was gericht. Er zijn protesten geweest, jawel, prof. Presser geeft er voorbeelden van in zijn boek. Algemeen schijnt men echter te hebben gedacht, dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen. Maar in die zelfde maand kwam er nog een verorde ning en deze is van grote invloed ge weest op het lot, dat de Joden zou wachten. Het was de plicht tot aanmel ding van ondernemingen, van grote be drijven tot eenmanszaakjes, die „geheel of enigermate Joods" waren. De regi stratie van Joods Nederland kwam in volle gang. Een registratie, die in ja nuari 1941 volledig werd, toen de Jo den zich persoonlijk moesten melden en hun persoonsbewijs werd voorzien van de letter „J" Het isolement van de Joden was een feit geworden, dankzij deze maatrege len, die alleen konden slagen door de medewerking van de Joden zelf en van de Nederlandse ambtelijke instanties. Dit laatste geeft te denken en prof. Pres ser zegt er in zijn boek dit van: „Zo er gens, dan doet de historicus goed, er aan te herinneren, dat hij de activiteit of nalatigheid van de erbij betrokkenen moet schilderen in de tijd zelf: men wist toen niet, wat hij thans weet". HOEZEER DE JODEN in begin 1941 reeds in een hoek waren gedreven, voor de Nederlandse Nazi's, die reeds in mei 1940 op een wraakneming op de Joden hadden gehoopt, schonk de gang van zaken weinig bevrediging. De Jo den liepen immers nog vrij rpnd. Te leurgestelde N.S.B.-ers, vooral zij, die tot de geüniformeerde W.A. behoorden, vormden wel het meest spectaculaire element in het complex van gebeurte nissen, dat zich in de februarimaand voordeed. De W.A., zich geruggesteund voelend door de Duitsers, trok provo cerend door de Jodenbuurt van Amster dam en naar voorbeeld van de S.A. in het vooroorlogse Duitsland botvierden zij hier hun haat op de Joodse bevol king met roof en mishandeling. De Jo den boden weerstand. Zij vormden knokploegen ter bescherming van huis en haard en zij kregen steun van niet- Joodse Amsterdammers. De climax werd bereikt toen in een vechtpartij de W.A.-man Hendrik Koot de dood vond. Dr. Böhmker „Beauftragte des Reichs- kommissars für die Stadt Amsterdam" nam onmiddellijk zijn maatregelen: op 12 februari 's morgens om zes uur werd de Amsterdamse Jodenbuurt hermetisch afgesloten. Dezelfde dag ontbood hij zich bij de toenmalige voorzitter van de Kerkeraad der Nederlands-Israeli- sche Hoofdsynagoge, A. Asscher, de op perrabbijn van de Hoogduits-Israeli- sche Gemeente en de rabbijn van de Portugees-Israelische Gemeente. Hij eiste, dat deze drie mannen onmiddel lijk een Joodse Raad zouden samenstel len als verantwoordelijke vertegen woordiging voor alle Amsterdamse Jo den. Die Joodse Raad is niet zonder moeite tot stand gekomen. Zijn eerste daad was ^en oproep wapens in te le veren. De voorzitter van de raad, de heer Asscher, besloot het Duitse bevel tot wapeninlevering over te brengen na een dreigement van Böhmker die hij overigens „een beleefde man" vond dat er 500 Joden zouden worden dood geschoten. DE ONRUST VAN AMSTERDAM ver plaatste zich naar de Rijnstraat, waar de W.A. meermalen de inventaris van de Joodse ijssalon Koco kapotsloeg. De eigenaar van de zaak liet uit afweer een fles amoniakgas aanbrengen om de aanvallers af te weren. Het gas trof toevallig een patrouille Grüne Polizei, die de ijszaak wilde binnendringen. Er vielen schoten, er werden enkele Joden gearresteerd en de eigenaar van Koco, de 51-jarige Ernst Cahn, werd gefusil leerd. Hij was de eerste in bezet Ne derland, die voor een vuurpeloton stierf. Op 21 en 22 februari y°nd de eerste razzia plaats. In de Jodenbuurt wer den 425 Joodse „gijzelaars" onder slaan en trappen, gedreig en geschreeuw van straat gepakt. Zij werden afgevoerd naar Schoorl, vandaar naar Buchen- wald en tenslotte naar Mauthausen. In de herfst was er vrijwel niemand meer over. In Amsterdam kregen familie leden na verloop van tijd doodstijdin gen. Als oorzaak werd opgegeven: zon nesteek, hartaanval, nieraandoening, dysenterieEr werden pogingen ge- ^ggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggggg//ti/t//////i//tl//tri////i//tr////f///f///tf/f//frr////H////it/t//ff/ftI/f/////' 99 99 AMSTERDAM. „Wjj hebben het Idee gehad, dat de Joodse Raad zich liet gebruiken om het gehele jodendom in Nederland te liquideren. Ztf werkten mee aan de registratie en andere dingen, die de Duitsers tenslotte gebruikt heb ben om de joden uit te moorden. Die voorstelling had ik beslist en die heb ik nu nog". Dit is de tekst van een tien jaar na de oorlog onder ede afgelegde verklaring van prof. mr. P. S. Ger- brandy, voormalig minister-president van de Nederlandse regering in balling schap. Ook prof. Presser heeft zich in zijn geschiedschrijving uitvoerig met de Joodse Raad beziggehouden. HU is zich ervan bewust, dat hij dit probleem nauwelijks mag isoleren van een groter, van dat van de Joodse Raden overal, waar zij tijdens een Duitse bezetting zijn opgetreden. En overal stuit men op het zelfde patroon: een schijnbaar onschul dig begin en dan van kwaad tot erger, tot in de afgrond. Overal ook dezelfde vragen: konden zij anders, mochten zij anders, moesten zij anders, wilden zij anders? Overal dat allersmartelijkste probleem van het tegenwerkend mee werken, het meewerkend tegenwerken. Hij schetst de beide voorzitters van de Joodse Raad, Abraham Asscher en prof. David Cohen. „Asscher en Cohen hebben gepoogd te rekken. Was dat dwaas in een tijd, waarin iedereen hoop te op een spoedig einde van de oorlog?", zo vraagt prof. Presser zich af. Zij han delden in belang van de gemeenschap en om erger te voorkomenen in dit verband verstout de geschiedschrijver zich een grapje uit die bittere oorlogs jaren op te halen. Een gruwelijk grapje: wanneer van alle joden alleen Asscher en Cohen over zouden zijn en de Duit sers de wegvoering van een van deze beiden zouden eisen, dan zou Cohen tot zijn mede-voorzitter zeggen: „Ga nu maar, Bram, om erger te voorkomen in het belang van de joodse gemeen schap. Prof. Presser sluit in zijn boek de be oordeling van de Joodse Raad als volgt af: „De voorzitters namen in mei 1943 de verantwoordelijkheid op zich voor de samenstelling van de gevraagde lijst met namen, zeer tegen hun wil en in het besef van de vreselijkheid van de tot hen gerichte eis. De historicus stelt vast, dat op die lijst van 7.000 twee namen niet voorkwamen: die van Asscher en Cohen. Hij stelt het vast. Meer niet". „WANNEER MEN de Joodse Raad voorhoudt, dat hij in de oorlog uit angst voor het ergere het slechtere heeft ge daan, hoe staat het dan met de an deren?", vraagt'prof. Presser zich af. En hij somt op: „Hebben de gemeentebe sturen en de bevolkingsregisters soms niet meegewerkt aan de registratie van de joden en het plaatsen van de j op de joodse persoonsbewijzen? Hebben niet bijna alle ambtenaren de ariërverkla ring ondertekend? Hebben Nederlandse instanties niet aan het ontslag van jood se ambtenaren meegewerkt? De rechter lijke macht niet bepaalde verordeningen toegepast? Het departement van Sociale Zaken, de gemeentebesturen en de ge westelijke arbeidsbureaus zich niet laten inschakelen bij de verbanning naar de werkkampen? Het Gemeentelijk Bureau voor Inkwartiering bij de concentratie in Amsterdam? De tram, de spoorwegen en de politie bij de deportatie, de mare chaussee bij de bewaking van Wester- bork? Weigerden Nederlandse instanties hun medewerking aan het innen van joodse radiotoestellen en rijwielen, aan het afsnijden van telefoonverbindingen? Hielden banken en girokantoren zich verre van het overschrijven van joodse saldi op Lippmann Rosenthal, liet de effectenbeurs de verkoop van joodse ef fecten niet toe? Was het Rijksbureau voor Diamant niet betrokken bij de voorbereiding van de oprichting van een diamantindustrie te Vught? Trok het Rijkstextielbureau de vergunning van joodse textielhandelaren niet in? Heeft de Nederlandse Unie, die organi satie van honderdduizenden trouwe Nederlanders, niet haar werk willen doen in loyale verhouding tot een be zettende macht, die toen al duidelijk antisemitische voorschriften had uitge vaardigd? Wie van de niet-joden is ver antwoordelijk? Wie van de joden is niet verantwoordelijk? Staan de handteke ning van de secretarissen-generaal, prat op hun „verzets"-houding in de oorlog, niet onder een proclamatie, tot het Nederlandse volk gericht, waarin de Nederlandse verzetsstrijders waarvan toen, in oktober 1941, tientallen op hun doodvonnis wachtten, werden aangeduid als „onbezonnen en misdadige elemen ten" en dat in een tijd, toen Neder landse joden reeds in Mauthausen wer den afgemaakt als schadelijk gedierte? Bestond elders niet zoiets als het „prin cipiële opportunisme", dat men de Jood se Raad verwijt?" Prof. Presser noemt telkens echter ook ambtenaren, die op waarlijk onovertrefbare wijze voor de joden in de bres zijn gesprongen. JACOB PRESSER is in 1899 in Amsterdam geboren uit joodse ouders. Hij bekroonde zijn studie in de geschiedenis te Amsterdam met een promotie op „De tribus impostoribus" en werd toen leraar aan het Vossiusgymnasium. ïn 1941 verscheen zijn prachtige studie over de 80-jarige oorlog, op de titelpagina prijkte de naam van B. W. Schaper, die toen nog niet in Duitse ogen verdacht was. Presser en zijn vrouw werden naar een kamp weggevoerd; hij keerde na de oorlog alleen terug. Maar zijn geestkracht was niet gebroken. In 1946 verscheen zijn Napoleon-studie, waarin hij ook „een stuk verleden wegschreef" door met de dictator af te rekenen. Eenzelfde eenzijdigheid is ook in zijn briljant ge schreven studie over Amerika, waarvan snel een herdruk dient te verschijnen. In 1948 werd dr. Jacob Presser buitengewoon hoogleraar in de nieuwe geschiede nis aan de universiteit van Amsterdam. Minister Rutten bekrachtigde het besluit dat zijn voorganger, minister Gielen, op grond van Pressers marxistische ideeën niet had durven nemen. Prof. Presser is ook bekend als novellist en schrijver van detectiveromans als „De Moord in Meppel". In zijn jonge jaren heelt hij zelfs onder het pseudoniem Van Wageningen gedichten geschreven. Zijn indrukwek kendste niet-historische werk is ongetwijfeld het boekje geweest, dat indertijd als Boekenweek-geschenk werd aangeboden. Er zullen weinig mensen geweest zijn die de figuur van prof. Presser niet konden raden als auteur van het ont roerende boekje „De Nacht der Girondijnen", dat later bekroond werd met de Van der Hoogtprijs. Het boekje is geïnspireerd op de toestanden in het kamp Westerbork. daan in correspondentie te komen met de weggevoerden, pakketten te sturen of na de doodstijding de urn te krijgen. Er waren advocaten, die voor een stevig honorarium bij vooruitbe taling, „aan het werk gingen". Alles vergeefs. In de kranten verschenen steeds meer overlijdensberichten. In ju li 1941 kreeg de Joodse Raad het bevel, dat dergelijke annonces niet meer mochten worden opgegeven. De Joodse Raad gehoorzaamde. DE GEBEURTENISSEN rond de eerste razzia waren de rechtstreekse aanleiding tot de vermaard geworden Februaristaking op de 25ste en de 26ste. De Amsterdamse arbeidersbevolking reageerde spontaan op de maatregelen van de Duitsers. Dr. Presser stelt in zijn boek, dat deze staking voor zeer vele Joden een van de diepste erva ringen van hun leven tijdens de bezet ting heeft betekend. Al was het maar in een korte manifestatie, zij voelden zich althans niet in de steek gelaten. Voor de Duitsers was de staking het werk van de Joden. Zij riepen de Jood se Raad ter verantwoording en stelden het ultimatum, dat de staking de vol gende dag voorbij moest zijn op straffe van de arrestatie van 300 Joden. De Joodse Raad stelde zich met ongeveer 40 werkgevers in verbinding met het verzoek het werk te laten hervatten. Heeft de staking enige invloed ge had? Prof. Presser heeft geen uit spraak kunnen doen; hij heeft alleen kunnen vaststellen, dat de anti-Joodse maatregelen zijn doorgegaan, zonder de zekerheid of de staking een stimulans dan mei een rem is geweest. Tot die maatregelen behoorden bijvoorbeeld de beperking van de inschrijving van Jood se studenten. Er komen wel reacties uit de universitaire wereld, maar zij komen uitsluitend van studenten en ner gens van professoren. Het college van curatoren en rector en assessoren van de Leidse Universiteit verspreidden zelfs een oproep aan de studenten, waarin mededeling wordt gedaan van de anti-Joodse maatregel, maar ook, dat er „niets anders is overgebleven dan ons hierbij neer te leggen" en advi seerden „op geen enkele wijze in ver zet te komen tegen de genomen maat regelen." De sfeer aan de Groningse Universi teit wordt in het boek „Ondergang" al eerder beschreven, waar het de schor sing van de hoogleraar in de wijsbe geerte Leo Polak betreft. Prof. Polak heeft strijd voor het Nederlandse stand punt in het concentratiekamp met de dood moeten bekopen. En de geschied schrijver stelt vast: „De Groningse rec- tor-magnificus prof. dr. J. M. N. Kap- teyn heeft in deze aangelegenheid een zeer beschamende rol gespeeld." Uit de veelheid van anti-Joodse maat regelen nog deze: na 1 juni 1941 mo gen Joden niet meer baden in zee of in badinrichtingen, geen paardenrennen bezoeken, geen openbare parken of lo kaliteiten betreden en geen gebruik meer maken van hotels of pensions in vakantieplaatsen. Juni 1941: iri een „Dienststelle" van de Duitse Weermacht in Amsterdam- Zuid ontplofte een bom en hoewel de Jo den niets met deze aanslag te maken hadden greep de S.D. deze gelegenheid aan om 300 Joden tijdens een razzia te arresteren. Zij zijn gezonden naar Mauthausen „moordhuizen" en geen hunner keerde terug. Vele tiental len bladzijden achtereen van het boek van prof. Presser bevatten een opsom ming van de talloze maatregelen, die de Joden uitschakelden, zoals het in trekken van textielvergunningen van 1600 Joden en het inbeslagnemen van hun voorraden, het onttrekken van landbouwgronden aan Joden, de beper kende maatregelen voor Joodse kunste naars, het weren van Joodse leerlingen op de scholen. IN HET BEGIN van 1942 werd een nieuwe beslissende stap gedaan door de bezetter. Er worden grote groepen Joden gezonden naar werkkampen in Nederland. Tegen het eind van het jaar bevonden zich 5000 Joden in deze kampen, die de overgang betekenden naar de eindcatastrofe. Wie niet wilde, wie verzet pleegde, kon niet rekenen op de steun van de Joodse Raad. Hier openbaarde zich weer eens de proble matiek van dit orgaan, de Joodse Raad bestond en werkte daardoor al tegen werkend met de Duitsers mee Die te genwerking was er zonder twijfel, zij bestond grotendeels uit „rekken" in de hoop op een spoedig eind van de oor log. Een mate van sabotage. Misschien was zonder het werk van de Joodse Raad dat aantal van 5000 groter ge weest. De eis van de Duitsers was trou wens veel hoger. Er waren weglopers, jazeker. De kampen werden immers niet echt bewaakt. De Duitsers dreig den met strafkampen onder niet-Neder- landse bewaking. En zover waren de Joden en de met hen samenwerkende Nederlandse autoriteiten in 1942 al ge raakt, dat zij zelf besloten tot een strafkamp „om erger te voorko men". Dat kamp lag bij Blesdijke in Friesland. Het stond onder leiding van een „vroegere" sergeant-majoor van de marine. Er zou censuur zijn, een rookverbod en eventueel verscherpte dienst. IN BERLIJN WAS het doodvonnis al gevallen. De Joden moesten sterven, maar niet nadat men hen tot het uiter ste had getreiterd. In Nederland wer den de voorbereidingen nu snel achter een getroffen. In januari 1942 werd een begin gemaakt met het concentreren van alle Nederlandse Joden in Amster dam. Het was meer een vertrek dan een verhuizing; men mocht niet meer meenemen dan wat draagbare bagage en woningen werden verzegeld. De eva cuatie begon in Zaandam. Daarna volgden Hilversum, Utrecht, Arnhem, Zandvoort. Overigens gebeurde het ook, dat men rechtstreeks naar het kamp Westerbork in Drente werd gezonden „om daar verblijf te houden". Steeds meer werden de duimschroeven een slag aangehaald. Joden mochten geen personenauto's meer hebben, geen fiet sen. Joden mogen niet meer trouwen met niet-Joodse burgers en geen sexu- ele omgang hebben met „het arische ras". Op 1 mei 1942 deed de gele Joden ster zijn intrede. De Duitsers merkten er Joden mee, zoals men vee merkt, dat voor de slachtplaats is bestemd. De beslissing hiertoe werd, vermoedelijk op initiatief van Eichmann, in Berlijn genomen voor Frankrijk, België en Ne derland. De Joodse Raad reikte de ken tekenen uit „uitsluitend op vertoon van persoonsbewijs voorzien van een J" per persoon werden vier sterren verstrekt tegen een prijs van vier centen per stuk en inlevering van één textielpunt! De Joodse Raad kreeg opdracht alle Joden in tijd van drie dagen van een ster te voorzien. MEDIO 1942 GEBEURT het onherroe pelijke. De Joodse Raad kreeg te ho ren, dat er een „Polizeilicher Arbeits- ansatz" van mannen en vrouwen van 16 tot 40 jaar zou plaatshebben, in Duitsland. Ze waren „Polizeilich", deze maatregelen, omdat de politie voor de veiligheid van de Joden in de kampen zou zorgen. De Duitsers eisten 600 aan meldingen per dag. De Joodse Raad vroeg een „aanloop" van 350 per dag. De Sicherheitspolizei, zogenaamd uit vrees, dat de voorzitters van de Joodse Raad zouden tegenwerken, houdt op 14 juli een razzia in de Jodenwijk. Er wor den 400 mannen gearresteerd. En de SD deelde de Joodse Raad mede: „Als deze week niet 4000 daartoe aangewezen Joden naar de werkkampen in Duitsland vertrekken zullen de 700 arrestanten naar een concentratiekamp worden overgebracht". Moeilijk probleem voor de Joodse Raad: er moest worden ge kozen tussen 700, die men misschien zou terugzien. De 4000 kregen twee aan maningen gezonden; van de 700 gijze laars werd het merendeel op vrije voe ten gesteld. En prof. Presser schrijft in zijn boek: „De Joden „rolden" van 15 juli naar de „werkverruiming in Duits land". De treinen reden, de Duitserg waren in hun schik, Nederlandse agen ten hielden toezicht of brachten op, de Joodse Raad assisteerde". ELFHONDERD BLADZIJDEN telt het geschiedkundige werk van prof. Presser. Een groot deel is gewijd aan die eerste jaren van de bezetting, toen de voorbereiding van de massamoord werd getroffen. In 1942 was die voor bereiding nagenoeg rond. De uitvoe ring kon geschieden en die geschiedde dan ook, „Volgens plan", hoogstens wat afgeremd door de Joodse Raad. De schrijver behandelt voorts de diverse aspecten van de vervolging: het verzet van de Joden, de ontsnappingspogin gen, de mede- en tegenwerking van de Nederlandse instanties en de uitzonde ringsgevallen als de gedoopten, de Por tugese Joden, de gemengd-gehuwden, de „Blauwe Ruiters" (bevoorrechten), de „RüstungsJuden" en de „Diamant- Juden". In het tweede deel van „Ondergang" strekt de studie zich uit over de door gangskampen Westerbork en Vught, die als voorportaal van de vernietigings kampen zo'n voorname rol speelden. En tenslotte komt de moord zelve aan de orde. Lectuur, die een periode be treft, die nog maar nauwelijks voorbij is. Gruwelijke verslagen over onvoor stelbare gebeurtenissen. Een vrouw verklaart: „Bewaakt dooi twintig Oekraïners moesten wij eerst met een nijptangetje de gouden tanden en kiezen uit de mon den trekken en daarna de lijken op een plank of ladder leggen, die naar de mannen werden gebracht, die vervol gens de vuurstapels gereed maakten. Veertien dagen zijn wij bezig geweest met het opruimen van 18.000 Joden". Een mannelijke getuige: „Een klein meisje leefde nog, ze zat boven op de lijken. Ze moest zich omdraaien en kreeg een nekschot". En de laatste alinea van prof. Pres sers boek „Ondergang" luidt: „Zo zou den wij kunnen doorgaan. Genoeg hier van. Het heeft geen zin. Het leven gaat voort, zo ook de geschiedenis". i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 17