mMA
m
|||H
m
m
i
WÊ
Zo maar wat flarden
«m
Kr35 u M
l
#1
m mXsu m
- -
m.$
V W-:
i
WOENSDAG VIEREN wij, als ieder jaar op 5 mei, bevrijdingsdag.
Dit jaar misschien met wat meer „diepgang" omdat het onze twin
tigste bevrijdingsdag is, althans zover wij tot de ouderen behoren die
oorlog en bezettingsleed bewust meegemaakt hebben. Maar ook voor
ons begint het gruwzame beeld langzaam te vervagen. Misschien is
het daarom goed dat wij ditmaal wat uitvoeriger dan anders terugzien
op die lange, moeilijke jaren. Hoe duur onze vrijheid gekocht werd,
moge blijken uit deze herinneringen van onze medewerker dr.
P. H. Schroder. „Zo maar wat flardenen uit de sobere
woorden en navrante beelden, die elders in dit ERBIJ, de twintigste
verjaardag van onze bevrijding markeren.
Ëf?
'C
WS* A
HET IS ALTIJD weer een hopeloze onderneming te pogen hen die de
bezetting niet aan den Ujve hebben beleefd en ondergaan, iets te laten
meevoelen van wat wij toen voelden, hen te laten mee-lijden met wat wij leden,
hen te doen haten wat wij haatten en te doen liefhebben wat wij liefhadden.
Een hopeloze onderneming, want de hele sfeer waarin wij leefden, was zo totaal
anders dan in normale tijden. De lucht die wij inademden was anders. Wijzelf
waren anders. De mensen denken soms dat wij altijd angstig waren, altijd be
drukt, altijd ons opgejaagd voelden. De waarheid is dat wij veel intenser leef
den, dat de scheidslijnen scherper getrokken waren, dat we wisten wie „goed"
en wie „fout" was en dat vriendschap een veel wezenijlker begrip voor ons was,
omdat het de bereidheid tot een offer inhield.
VOOR MIJ is het verzet tegen de
Duitsers in de eerste plaats het verzet
tegen de Jodenvervolgingen geweest. Ik
herinner me een zondagochtend. Ik
ging naar de kerk, de plaats waar soms
een dapper man dingen zei die je sterk
ten. Uit een Joodse winkel in de Grote
Houtstraat in Haarlem kwamen
vier mensen. Ze droegen de gele<
Davidsster met de namaak-Hebreeuwse
letters Jood. Het was de eerste keer
dat ik de „Jodenster" zag en ik was
zo verbijsterd dat ik van mijn fiets
stapte en hen sprakeloos aankeek. Er
was een meisje bij dat vroeger bij me
in de klas gezeten had en ze knikte me
toe. Ze knikte of ze me bemoedigen
wilde. Het was alsof ze wou zeggen:
Trek het je niet aan, zó erg is het niet.
Wij hebben erger dingen doorstaan. Ik
kon helemaal geen woord uitbrengen.
Ik stond daar maar. Toen begon op
eens een vrouw die voorbijkwam, hard
op te huilen. Ze probeerde helemaal
niet zich te bedwingen. Ze huilde als
een kind, snikkend in haar zakdoek en
liep snel door. Een heer die aan de
overkant liep, keek op. Opeens veran
derde hij van een ongedwongen wande
laar in een gespannen waarnemer. Hij
kéék. Het was de eerste dag dat Joden
de ster moesten dragen. Het viertal
stond voor de winkel. De heer nam heel
ernstig en eerbiedig zijn hoed af. De
vier knikten. Ze knikten vriendelijk,
maar bijna uit de hoogte. Ze knikten
minzaam, dat is het goede woord. Ze
beantwoordden een groet zoals een ko
ningin dat doet, zoals koningin Wilhel-
mina dat placht te doen, als zij eer
biedig gegroet werd. Toen ben ik door
gereden.
WANNEER WIJ nu, op de vierde mei,
des avonds naar de Dreef gaan en daar
wachten op de brengers van de vlam
en op de twee minuten stilte, dan ko
men er allerlei herinneringen op, zo
maar wat flarden van herinneringen. Ik
denk aan een Joodse jongen die nu in
Israel werkt in een kibboets. Hij was
een paar maanden oud toen ik hem
voor het eerst zag. Zijn ouders hadden
hem afgestaan. Ik schrijf dat nu zo ge
makkelijk neer, maar men moet zich
eens één minuut lang trachten te reali
seren wat dat betekent. Een kind van
drie maanden. In het huis waar hij was
opgenomen, kon hij niet blijven. Ik
vond een gezin dat bereid was, een kind
aan te nemen. Maar het was veiliger
dat zij die het jongetje afstonden en
zij die het zouden ontvangen, niets van
elkaar wisten. Het ontmoetingspunt was
op een bepaalde bank in de Hout. Het
was een stille ochtend. Een jonge vrouw
met een kinderwagen naderde. Een wat
oudere vrouw zat op de bank te lezen.
De wachtwoorden werden gewisseld:
Mevrouw, zou u even op mijn zoontje
willen passen? Ja mevrouw, dat wil ik
graag doen. Het kind sliep. Het werd
wakker in een ander huis, bij andere
mensen. Hij kreeg een andere naam en
heeft pas jaren na de oorlog de waar
heid gehoord die hij moeizaam heeft
moeten verwerken. Nu draagt hij weer
zijn eigen naam. Maar dat is ook het
enige, het allerenigste wat hij van zijn
ouders heeft. Het enige wat hij van hen
weet. Op 4 mei denk ik aan hem.
WIJ HADDEN een Joods kindje in
huis, een meisje van acht. Op een
avond hadden we haar uit Amsterdam
gehaald; moe en slaperig zat ze bij ons
in de trein en de tram. Ze begreep
het helemaal. Ze begreep het zoals al
leen Joodse kinderen begrepen. Dage
lijks oefenden we met haar: hoe heet je,
wanneer ben je geboren, waar kom je
vandaan, wat doe je hier? Eindelijk
zat het er muurvast in. Ze was een
achternichtje uit Middelburg, haar va
der was ernstig ziek en nu logeerde ze
bij oom en tante. Zonder aarzelen zei
ze haar lesje op. Ze maakte nooit een
fout, behalve één keer, toen haar ont
snapte: oh, tante, bij ons in Middel
burg is lijn 9 's zondags altijd zó vol!
In september moest ze naar school.
Dat kon niet anders. Ik vroeg een on
derhoud aan met het schoolhoofd. Hij
was niet vriendelijk. Hij noteerde nauw
gezet mijn gegevens, knikte even en zei
alleen: Ik heb plaats. Laat ze dinsdag
maar komen. Toen ik hem een hand had
gegeven en naar de deur ging, voelde
ik mij beschaamd. Met mijn leugenver
halen bracht ik een argeloze man in
gevaar. Als ontdekt werd dat hij een
Joods kind had opgenomen, een Joods
kind in één klas had geplaatst met al
lemaal „arische" kinderen, kon dat de
ernstigste gevolgen voor hem hebben.
Het was helemaal niet ondenkbaar dat
hij daarvoor naar een concentratiekamp
zou worden gezonden. En al hadden
wij nog maar een zwakke en schim
mige voorstelling van wat een concen
tratiekamp werkelijk was, toch voelde
ik opeens dat deze man er recht op had
iets meer van zijn toekomstige leerling
te weten dan hij nu wist. Bij de deur
keerde ik mij om naar de zwijgende
figuur achter het bureau en zei, wat
verlegen: Oha jawat ik zeggen
wou.... ik weet niet helemaal zeker...
of ze.... of ze voor honderd procent
arisch is. Van de blik waarmee hij mij
toen aankeek, schrok ik. Zijn ogen wa
ren hard en koud. Met en ruk gooide
hij zijn hoofd achterover. Vroeg ik u
wat? zei hij bars. Een zucht van ver
lichting ontsnapte me, maar ik zei on
derdanig: Neeneeneemt u me
niet kwalijk. En haastig heb ik de deur
achter me gesloten. Als ik op 4 mei
kijk naar de man voor het vuurpeloton,
denk ik aan dat norse schoolhoofd bij
wie ons Joodse kind veilig was.
HET IS weldra weer 4 mei, de dag
der herdenking. Niet van de doden al
leen. Ook aan levenden denk ik. Daar
is die jonge vrouw die vrijwel in haar
eentje een kleine organisatie opbouwde
om Joodse kinderen te verstoppen. Ze
werkte samen met drie jonge kerels die
zich toelegden op het maken van valse
persoonsbewijzen. Toen ze gegrepen
was en opgesloten in een der Amster
damse politiebureaus, wisten haar drie
vrienden dat hun maar één ding te
doen stond: haar bevrijden. Zij slaag
den er in. Maar toen ze de cel open
den, vonden ze daar een vrouw die hen
met verwijten overstelpte, omdat ze
drie levens in de waagschaal stelden
om er één te redden. Er was bijna ge
weld nodig om haar te bevrijden. En de
volgende dag nam ze haar werk weer
op alsof er niets gebeurd was.
Gekleed in de uniform van een „grij
ze muis" grijze muizen noemden wij
de vrouwen die als een soort marva's
deel uitmaakten van het Duitse leger
ging ze een Joods jongetje uit een kamp
halen. Ofschoon ze het kind goed had
geïnstrueerd, dreigde alles mis te lo
pen toen ze de wacht passeerden. Zij
stak haar arm omhoog en zei: Heil Hit-
Ier. Maar het jochie deed niet wat hem
was bevolen. Zij wist maar één ding
te doen. Ze gaf het kind een harde
klap in zijn gezicht en siste: Sag' Heil
Hitier, schnell! Toen tilde hij, heel lang
zaam, haar aankijkend met zijn Jood
se ogen zijn Joodse handje op en fluis
terde de gehate woorden. De schild
wacht glimlachte. Ja, man soil sie or-
dentlich durchhauen, zei hij en liet ze
door. Maar toen ze buiten het kamp
waren, liet het kind zich vallen in het
gras naast de weg en begon te braken.
Het braakte al zijn schaamte uit, al
zijn vernedering, omdat het zijn vrij
heid, zijn leven misschien, gekocht had
met de smerigste vloek die het kende.
VELE herinneringen zijn langzamer
hand vervaagd. En dat is wel goed.
Wij die de oorlog en de bezetting als
volwassenen, bewust, hebben beleefd,
wij worden jaarlijks minder in aantal.
De tijd is niet zo heel ver weg dat
alleen grootvader nog over de oorlog
kan vertellen. Maar zijn kleinkinderen
zullen hem niet begrijpen. Ze zullen
hem niet geloven; het zal niet meer
te begrijpen, niet meer te geloven zijn.
Laatst wandelde ik met mijn ge
trouwde dochter in de Hout. Ze was ne
gen toen de oorlog uitbrak. Herinner je
je nog, vroeg ze me, dat je me op een
morgen vroeg meenam, hiernaar toe,
naar De Hout en dat we samen met
een stok de bordjes „Verboden voor Jo
den" van de bomen sloegen? Ik vond
het fijn, maar ik was wel bang ook.
Maar jij wou dat ik meeging.
Ik wist het niet meer. Het was natuur
lijk onverantwoordelijk. Maar ik ben
blij dat ik het gedaan heb.
EEN VRIENDIN van ons moest een
Joods jongetje van de ene stad naar
de andere brengen. Het was in het laat-
ste oorlogsjaar. Er reden geen treinen
meer, er waren geen trams. Ze had het
jongetje achter op haar fiets. Toen
kwam er een Engels vliegtuig over.
Nooit zal iemand het kunnen begrijpen,
maar de schutter liet zijn mitrailleur
ratelen. Het vliegtuig trok op. Maar
door het Joodse kind was een rilling ge
gaan. Zij staptè af en keek. Het kind
was dood. Toen is ze nog een eind door-
gefietst, met een hand sturend, met de
andere het kind vasthoudend. Ik kön
het daar toch niet laten liggen? zei ze.
Bij een boerderij is het begraven. Maar
dat is een herinnering die niet vervaagt,
die nooit vervagen zal. Het is geen open
wond meer. Het is een litteken. Maar
ook littekens kunnen pijn doen. We heb
ben ze allemaal. Het vreemde is dat
we ze niet zouden willen missen.
ER KUNNEN ontzaglijk veel ge
dachten door je hoofd gaan als
twee minuten lang de stilte als een
stolp om je heen staat. Het ene jaar
lukt het beter dan het andere. Soms
blijven het flarden, maar soms zie je
het verleden weer heel duidelijk en
scherp voor je. De grauwe oorlogs
winter, de kou, de angst, de honger,
de vervolgingen. Ze zijn deel van ons
geworden, wij zullen ze nooit meer
kwijtraken. Dat maakt onze generatie,
de generatie die de oorlog bewust be
leefde, tot een bevoorrechte. Zij weet
wat de Vrijheid waard is. Want zij
heeft de verdrukking gekend.
Schröder