Een kat tussen de
duiven
f\
II
PANDA EN DE
BRON
1
';XMr
De vlucht van koning Goudsnor
v-
De straf
Uoop
il
J8i
Een detectiveverhaal
door Agatha Christie
ZATERDAG 15 MEI 1965
23
Ons vervolgverhaal
Y_iac=c=|ue!
BARTELJORISSTRAAT 5
Eüen Beek
CcDALI&tsNEyS
WONDERLAND
LEWIS CARROLL
tp&'-cS'C?
IC
A l///r et,'-A)
wyvwwwt
21)
Ik bedoel, het heeft geen
zin de harde feiten te ontlopen en ik
vind dat je het hoofd moet bieden
aan alles wat op je weg komt
„Dank u, dat is niet nodig in dit
geval," sprak Kelsey. „Ik zou u ver
der iedere spanning willen besparen."
„Het is vreselijk", ging juffrouw
Johnson voort, „ik vind het nog veel
erger omdat ik haar niet heb mogen
lijden. Eigenlijk hebben we gister
avond nog verschil van mening gehad
in de conversatiezaal. Ik hield vol dat
te veel gymnastiek lang niet voor alle
meisjes goed isdie met 'n tere
constitutie, bedoel ik. Dat was onzin,
beweerde juffrouw Springer, ze wer
den er juist sterker van. Het wekte
hen op en maakte herboren vrouwen
van ze. Ik zei dat ze heus niet overal
verstand van had, al dacht ze van wel.
Ik heb tenslotte m'n verpleegstersop
leiding gehad en weet meer van li
chamelijke zwakte en ziekte af dan
juffrouw Springeral wist die na
tuurlijk alles en nog wat van de brug,
het paard en tennis. Maar, mijn he
mel, nu ik eraan denk wat haar is
voerkomen, wou ik dat ik dat niet al
lemaal had gezegd. Nu verwijt ik het
mezelf."
„Ga hier nu eens rustig zitten, lie
ve," zei juffrouw Bulstrode tegen
haar, terwijl zij haar op de rustbank
liet plaats nemen.
„Denk nu niet aan kleine menings
verschillen die er mochten zijn ge
weest. Wat zou het leven vervelend
worden, wanneer we het in alle op
zichten met elkander eens waren".
Juffrouw Johnson nam gehoorzaam
plaats, schudde haar hoofd en gaapte
vervolgens. Juffrouw Bulstrode volgde
inspecteur Kelsey naar de gang. „Ik
heb haar flink wat cognac gegeven",
zei ze verontschuldigend, -„daardoor
is zij wat overspraakzaam, maar toch
niet verward, vindt u wel?"
„Volstrekt niet," antwoordde Kel
sey, „zij heeft een duidelijk verslag
van het gebeurde gegeven."
Juffrouw Bulstrode ging hem voor
naar de zijdeur.
„Zijn de dames Johnson en Chad-
wick hier uitgegaan?"
„Ja. Hier kom je dadelijk op het
pad dat tussen de rododendrons door
loopt en bij de sporthal uitkomt."
De inspecteur had een sterke elek
trische zaklamp bij zich en juffrouw
Bulstrode en hij bereikten spoedig het
nieuwe gebouw, waar nu alle lichten
brandden.
„Een pracht van een gebouw!"
prees Kelsey.
„Het heeft ook prachtig veel geld
gekost," verzekerde juffrouw Bulstro
de, „maar dat kunnen we ons veroor
loven," voegde zij er effen aan toe.
Door de geopende deur kwam nen
eerst in een ruimte van behoorlijke af
metingen. Hier bevonden zich de kast
jes van de leerlingen, alle van hun
namen voorzien. Aan het eind van
het vertrek bevond zich een rek waar
in de tennisrackets hingen en een
ander voor de hockeysticks. Een zij
deur leidde naar douchecellen en
kleedhokjes.
Kelsey bleef even staan, voor hij
naar binnen ging. Twee van zijn man
nen waren al druk bezig geweest. De
fotograaf was juist gereed. De ander,
die naarstig speurde naar mogelijke
vingerafdrukken, richtte zich op en
zei: „U kunt gerust binnenkomen, in
specteur, we zijn alleen nog met dit
stuk bezig."
Kelsey liep rechtstreeks naar de
plek waar de politiedokter naast het
slachtoffer was neergeknield. „Zij
moet van een afstand van ruim een
meter zijn neergeschoten," verklaar
de de arts. „De kogel is in het hart
gedrongen. De dood moet vrijwel ter
stond zijn ingetreden."
„Hoe lang geleden?"
„Ongeveer een uur geleden."
Kelsey knikte. Hij wandelde naar
de rijzige gestalte van juffrouw Chad-
wick, die, zo bars als een waakhond,
tegen een muur geleund de wacht
hield. „Ongeveer vijfenvijftig,"
dacht hij, „mooi voorhoofd, koppige
trek om de mond, slordig grijs haar,
geen spoor van zenuwachtigheid. Het
soort vrouw op wie je aankunt in tij
den van crisis, hoewel ze in het gewo
ne leven niet opvallen."
„Juffrouw Chadwick?" vroeg hij.
„Ja."
„U bent met juffrouw Johnson mee
naar buiten gegaan en hebt het slacht
offer ontdekt?"
„Ja. Zij lag toen precies zoals nu.
Zij was reeds dood."
„Hoe laat was dat?"
„Ik heb op mijn horloge gekeken,
toen juffrouw Johnson mij wakker
maakte. Het was toen tien minuten
voor enen."
Kelsey knikte. Dat klopte met de
tijd die juffrouw Johnson hem had
opgegeven. Hij keek nadenkend naar
de dode vrouw op' de grond. Haar licht
rode haar was kortgeknipt. Zij had
zomersproeten in 't gezicht, een sterk
vooruitspringende kin en een mager
atletisch figuur. Zij droeg een tweed
rok en een dikke, donkere pullover.
Zij had lage sportschoenen aan, maar
droeg geen kousen.
„Een vuurwapen aangetroffen?" In
formeerde Kelsey.
Een van zijn ondergeschikten schud
de het hoofd en antwoordde: „Geen
spoor van gevonden, inspecteur."
„Hoe staat het met de zaklantaarn.
„Daar ligt er een in de hoek."
„Met vingerafdrukken?"
„Ja, Uitsluitend van het slachtof
fer."
„Dus zij is het geweest die met die
zaklantaarn heeft rondgelopen", con
cludeerde Kelsey. „Waarom zou ze die
meegenomen hebben?" Dit was een
vraag die hij deels zichzelf, deels aan
zijn helpers stelde, met inbegrip van
de dames Bulstrode en Chadwick.
Hebt u enig idee?" vroeg hij tenslot
te aan de laatste.
Juffrouw Cadwick schudde ontken
nend het hoofd. „Nee, absoluut niet.
Zij kan hier iets hebben laten liggen,
dat ze nog heeft willen halen. Maar
dat doet men toch niet in het holst
van de nacht!"
„Dan zou het tenminste wel iets
zeer belangrijks moeten zijn ge
weest." was de inspecteur van oor
deel. Hij keek eens om zich heen. Het
enige wat van zijn plaats was geraakt
leek het rek met de rackets, aan het
eind van het vertrek. Het zag er uit,
alsof het met kracht naar voren was
gehaald. Verscheidene rackets lagen
zelfs over de vloer verspreid.
„Het kan natuurlijk zijn," ging juf
frouw Chadwick voort, „dat zij een
licht heeft gezien, net zoals juffrouw
Johnson later, en dat zij op onder
zoek is uitgegaan. Dat lijkt mij per
soonlijk het waarschijnlijkste."
„Ik geloof dat u gelijk hebt," zei
Kelsey. „Maar dan rijst de vraag:
was het iets voor haar om dat in
haar eentje te doen?"
„O, stellig!" gaf juffrouw Chad
wick, zonder enige aarzeling ten ant
woord. „Het was net iets voor haar
om zo iets in haar eentje te doen!"
„Nog een vraag," vervolgde Kel
sey. „U bent met juffrouw Johnson
de zijdeur uitgekomen. Was die deur
niet op slot?"
„Nee, die was niet op slot!"
„Vermoedelijk opengelaten door
juffrouw Springer?"
„Dat lijkt mij wel waarschijnlijk,"
bevestigde juffrouw Chadwick.
„Dus nemen wij aan", hernam Kel
sey, „dat juffrouw Springer een licht
hier in het gymnastieklokaal.de
sporthal, zoals u het noemt.ge
zien heeft, dat zij in haar eentje op
onderzoek is uitgegaan en toen is
neergeschoten door degene, die zij
hier heeft betrapt." Hij draaide op
zijn hakken rond en richtte zich tot
juffrouw Bulstrode met de vraag:
„Lijkt u dat juist?"
„Helemaal niet," klonk het antwoord
van juffrouw Bulstrode. „Wel de eer
ste helft: dat zij licht heeft gezien en
toen op onderzoek is uitgeggaan. Dat
vind ik zeer waarschijnlijk. Maar dat
degene, die zij hier verrast heeft,
haar zo maar zou neerschieten, lijkt
me een onjuiste veronderstelling. Als
hier iemand geweest was, die er
niet thuishoorde, zou die toch allicht
zijn weggevlucht of althans 'n poging
daartoe hebben ondernomen? Maar
waarom zou hier op dit uur van de
nacht iemand met een revolver zijn
verschenen? Dat is bespottelijk ge
woon. Bespottelijk! Hier valt niets
van werkelijke waarde te stelen en
zeker niets waarvoor men een moord
zou plegen!"
(Wórdt vervolgd)
WWMWWMMMMM*ww*"MMMMMWMwwMiiwwiuyyüinwmnwwiiiMMiywiiiuw(innnnnniiniMifMT nr -
KABOUTERKONING Goudsnor heeft
er genoeg van. Zijn benen zijn stijf van
het zitten op de zilveren troon. Zijn
hand doet pijn door het vasthouden van
de scepter, dat is zijn regeer-stokje.
Hij heeft hoofdpijn gekregen van het
alsmaar nee-schudden tegen de paleis
kabouters die hem om meer geld ko
men vragen. En bovendien heeft Ko
ning Goudsnor pijn in de buik van al
het lekkere eten dat hij iedere dag op
hele grote gouden schotels voorgezet
krijgt. Daarom heeft hij schoon genoeg
van het regeren. De koning heeft stille
tjes, onder het eten van de roomsoes
jes. een plannetje gemaakt. Als de ka
bouterlakei die zorgt voor het vroeg
naar bed gaan van de koning, de slaap
kamerdeur zachtjes heeft gesloten,
trekt Koning Goudsnor de gordijntjes
van zijn hemelbed helemaal dicht. Niet
om lekker uit te rusten. Als je door een
kiertje kijkt, zie je hoe hij zijn konings
pyjama en zijn koningshemd uittrekt.
Hij verdwijnt helemaal onder de dekens
en komt te voorschijn met een pik
zwart hemd en een pikzwarte wollen
kabouter jas waaraan een puntmuts
vastzit. Die puntmuts is ook al zwart.
Hij trekt alles snel aan, ook nog een
donkerbruine lange broek en bruine
puntsloffen. Hij lijkt nu helemaal niet
meer op een koning. Hij is ineens een
gewone kabouter geworden: kabouter
Zwartsnor! Dat is juist'wat hij wil. Hij
zal stiekem weggaan uit zijn paleis en
's nachts leven diep in de bossen. Over
dag moet hij slapen, want niemand
mag hem herkennen.
Als iedereen slaapt en de klok in de
paleis-zaal 12 uur heeft geslagen, klau
tert Koning Goudsnor „IK BEN NU
GEWOON KABOUTER ZWARTSNOR"
zegt hij heel hard en heel boos uit
het raam. Langs de brandtrap gaat dat
gemakkelijk. De paleiswacht slaapt
„jij krijgt nooit méér geld erbij
slaapkop", denkt Zwartsnor nijdig
en zo klimt hij vlug over het hek. „Au
mijn dikke buik vol slagroomsoesjes"
zegt Zwartsnor met een pijnlijk ge
zicht, als hij eindelijk weer op de grond
staat. Hij holt weg en schiet het bos in
dat achter zijn paleis begint. Na een
uurtje lopen wordt hij doodmoe. „Ik
ben zitten gewend", zucht hij en kruipt
fijn onder een paddestoel.
„Hé, lelijke zwartjanus, wil jij wel
eens uit mijn tuintje blijven, schiet op!
klinkt plotseling een schelle stem en
Zwartsnor, die gisteren nog koning was
moet hard wegrennen voor een lelijk
kabouterwijfje dat met een stok naar
hem zwaait. „Zwartjanus" had ze hem
genoemd! En dat terwijl alle kaboütér-
vrouwtjes hem altijd zo'n knappe ko
ning gevonden hadden!
Een papegaai in Helgoland
Zat met zijn snavel in 't verband
Hij was niet ziek, 't was voor straf
Omdat hij teveel praatjes had
Hij hield geen ogenblik zijn bek
Hij maakte alle dieren gek
En wat hij zei was enkel mal
Hij ratelde als een waterval
En alle dieren uit de streek
Die werden bij zijn kletsen bleek
Ze konden elkaar niet meer verstaan
Daar moest dus iets aan worden gedaan
En toen na lang en rijp beraad
En heel erg veel en druk gepraat
Toen kregen de dieren een idee
Alleen de papegaai riep: O, nee. O, nee
Die papegaai in Helgoland
Zit nog altijd in 't verband
Hij zit nu maar heel stil te wezen
Dan is zijn praatkwaal gauw genezen
Mar jon Koch-Ketelaar
Advertentie
ADVISEUR
VOÖ*
HERENKLEDING
7 HERENKLEDING
17. Nauwelijks was de KlapTrap geopend, of Joris
ging hard aan het werk. Hij zette de betonmolen in
werking en stortte grote hoeveelheden taaie specie tus
sen de wanden. Daarbij zorgde hij er echter wel voor,
dat hij met zijn vaartuigje net buiten de gevaarlijke
doorvaart bleef. „Het lijkt toch wel èrg op een beton
molen!" zei meneer Drom, die met Panda op enige af
stand de bedrijvigheid van Joris gade sloeg. „Waarom
wilde hij ons wijsmaken, dat het iets anders was?"
„Om extra geld van V los te krijgen, natuurlijk,"
antwoordde Panda. De ontdekkingsreiziger haalde de
schouders op. „Schokbeton of een uitvinding is me om
het even," verklaarde hij. „Als het werkt, is het me
heus wel wat waard. Maar deze Goedbloed schijnt nu
tenmaai niet recht door, zee te kunnen gaan. Ik krijg
sterk de indruk, dat hij zich niet voor de wetenschap
bij deze expeditie heeft aangesloten, maar uit louter
zucht naar gewin." Helaas had hij gelijk. „Foei wat
een morsig werkje," mompelde Joris, de laatste zak
cement in de molen stortend. „Men moet er tegen
woordig heel wat voor over hebben, om een bron van
rijkdom te ontdekken." Een dof gerommel onderbrak
zijn gepeins. De rotswand trilde... Was dit een voor
bode voor een nieuwe dreun van de KlapTrap, of hield
het beton de wanden op hun plaats? Joris wist het
niet, maar hij besloot, het risico te nemen. Hij wenkte
meneer Drom en stapte in diens bootje over. „Ik heb
de poort voor U open gezet," sprak hij. „En de weg
naar rijkdom... eh... ontdekkingen ligt voor ons. Voor
waarts dus, maar ...hm... vaar wel zo snel als U
kuntI"
In een holle boom vindt hij tenslotte
een plekje om te slapen. Het is nog
geen morgen, maar toch begint de ko
ning direct hard te snurken.
Om 8 uur die ochtend wordt Zwart
snor al weer wakker van de vogels en
de krakende takken van zijn boom.
„Ochtend-lakei, breng me een slaap
tabletje", roept hij hard. Maar alleen
een vogeltje komt verbaasd in het gat
kijken. Toen wist Zwartsnor ineens dat
hij geen koning meer was, maar een
Zwartjanus, zonder lakeien, zonder
slaaptabletjes enzonder eten.
..E-é-é-éten!", schreeuwde hij geschrok
ken, nou heb ik ook geen é-é-éten en
nu doet mijn buik weer pijn van de hon
ger!"
Koning Goudsnor die nu gewoon ka
bouter Zwartsnor was (en soms héél
kleinzerig) had er niet aangedacht nu
zelf voor alles te moeten zorgen. Dat
was dom, want hij wilde toch een ge
wone kabouter worden?
Vier dagen en vier nachten gingen
voorbij. Moeilijk leefde de vroegere ka
bouterkoning. Niemand kon hij om hulp
vragen en nergens had hij een eigen
huisje. Hij had vaak honger en ook stie
kem zin in een gebraden kippetje, want
van de bessen uit het bos en het water
uit de beek kreeg hij ook al genoeg.
Schone kleren zou hij ook wel eens wil
len. Zwartsnor was niet zo flink zelf een
huisje te bouwen, te koken en zijn kle
ren in de beek uit te wassen. Hij had
het vroeger ook nooit geleerd.
„Eigenlijk kan ik alleen maar op een
troon zitten, de scepter vasthouden en
nee-schudden," dacht hij soms bedroefd
voordat hij insliep. „Als ik nog eens te
rugga, zal ik een veel betere koning
zijn", zei hij dan zachtjes, al schrok hij
daarvan want hij wilde immers nooooit
terug?
De volgende nacht gebeurde er iets
vreemds. Plotseling middenin het bos
zag Zwartsnor een uil vliegen met
een lang papier in zijn bek. Op dat
papier stonden grote rode letters en
helemaal onderaan prijkte het zegel
van.... zijn koninklijk paleis!
„Vriend Uil", riep Zwartsnor heel
hard, „ga eens even op een lage tak
zitten alsjeblieft en laat me je brief
lezen". De uil keek wel erg verbaasd
maar deed wat hem werd gevraagd.
„KABOUTERS, DIEREN VAN HET
BOS!"
stond er bovenaan. „Wij zijn ten einde
raad. Onze koning is weg! Onze goeie
koning Goudsnor! Alles in het paleis
en in kabouterland loopt in de soep!
Helpt ons mee de koning weer te vin
den! Zeg hem dat we nooit meer zo
veel aan zijn hoofd zullen zeuren en
hem nooit meer zoveel laten eten. Dan
hoeft hij geen hoofdpijn en geen buik
pijn meer te hebben! Help ons!"
De uil zag over de bleke wangen
van de zwarte kabouter tranen stro
men en toen, hoe die kabouter een pijp
aanstak, een echte gouden pijp!... De
uil is een wijs dier en nadat hij diep
had nagedacht, wist hij heel zeker dat
alleen de kabouterkoning zo'n mooie
gouden pijp kon hebben. Hij liet zijn
papier vallen en vloog met een vaart
van 60 km per uur naar. het kabouter
paleis. Buiten adem vertelde hij daar
wat hij diep in het bos had gezien en
binnen tien minuten vloog een kabou
tervliegmachientje naar het bos. De uil
wees de weg. Ze vonden de koning op
dezelfde plek, zittende op het grote pa
pier met het koninklijke zegel en al
spoedig was Zwartsnor weer thuis. Hij
gooide zijn zwarte pakje in een hoek,
maar ook de scepter.
De zilveren troon schoof hij ver weg.
Hij was weer koning Goudsnor, maar
hij regeerde alleen nog maar op een
klein houten stoeltje, knikte ook vaak
„ja" als de mensen hem iets kwamen
vragen en hij at maar kleine beetjes
van een ijzeren bordje. Goudsnor werd
nu een gelukkige koning en alle ka
bouters en dieren waren nog blijer met
hun koning dan vroeger.
VESTLOPEN W WONDEBLAND DWAALT
ALICE DOOR DE ANGSTWEKKENDE
DIEPTE VAN HET ZOLK-0ÜS
DINGEN
NIET KWALLIK
WrAe?
oarA&i iv/r
NOS MEEK VBEBMDE DINGEN KOMEN TC VOOB-
GCH'JN UIT DB SCHADUWEN VRN HET BOB.
OH..OH.ALS IK.
WEER. THUIS
BEN Gfl IK EEN
&OBK SCHBU
VEN OVER DE-
2E CMNQEN.
MOE MOE RATEN?
<1Q>
CO -.
ALICE BEPT ZICH VOORT OVER. HET PAD,
TOTDOT ZD EEN VREEMDSOORTIGE HONÓ
TEGENKOMTDIE HET PAD UITWIST..
TEKW'JL
RUCE
TE- K'JKEN
VÜBMEN
DE MOEMOE-
CflTTSN EEN
SOOET PUL...
WILLEN
LATEN ZIEN
hoe ik HieeuiT
MOET KO
MEN.
NOOIT
ÓH '/V
Copr MM. H'ilt Diiiwy Puv-Vsm
WorlJ Rigliti l«r *4
TEIcW'JL-
RLICE
ZICH MOE
OPEEN
Boom -
STRONK.
LART ZAK
KEN, WO07T
EEN VREEM
DE. BEKENDE
«GESTALTE.
LANGZAAM
tXJIOEL'JKEB.
VAN vorm..!
NOOIT
NIEMAND
VINDEN
VERvolST
hf Kifig fViturrt SrnJiriU,
i