Esu kat tussen de
duiven
Glorieuze Orgeldagen
Nederlands populairste pocket
is nog altijd het spoorboekje
PANDA EN DE BRON
Ons vervolgverhaal
Een detectiveverhaal
door Agatha Christie
Kleurig boek over pierementen
door een liefhebber uit Mokum
Opïaageen half miljoen
exemplarenelk met een
half miljoen cijfertjes
Bestseller
Rechter Tie" terug
MAANDAG 17 MEI 1965
7
tr
Haken en ogen
Moeizaam proces
22)
„Lijkt het u waarschijnlijker dat
juffrouw Springer het een of andere
rendeze-vous heeft verstoord?"
„Dat is de voor de hand liggende,
meest waarschijnlijke verklaring,"
sprak juffrouw Bulstrode. „Maar dat
verklaart evenmin de moord. Meisjes
van mijn school hebben geen revolver
bij zich en het lijkt me al even on
waarschijnlijk dat het jongmens, met
wie zij een afspraakje zouden hebben,
een vuurwapen zou meebrengen."
Dit moest Kelsey toegeven. „Op zijn
hoogst een zakmes," zei hij. „Maar
er bestaat een alternatief. Stel dat
juffrouw Springer zelf hier een af
spraakje met een man heeft gehad
Juffrouw Chadwick begon opeens te
lachen. „O, nee!" riep ze. „Juffrouw
Springer geen sprake van!"
„Ik bedoel niet per se een amou
rette", ging de inspecteur nuchter
voort. „Ik wil zeggen dat de man
het opzet heeft gehad juffrouw Sprin
ger te doden en haar daartoe naar
buiten heeft weten te lokken en haar
toen heeft neergeschoten.
HOOFDSTUK IX
Een kat tussen de duiven
Briefje van Jennifer Sutcliff aan
haar moeder:
„Lieve Mammie,
Vannacht hebben we hier een moord
gehad. Juffrouw Springer, de gymnas-
tieklerares. Het is midden in de nacht
gebeurd. De politie is dadelijk geko
men en nu ondervragen zij iedereen.
Juffrouw Chadwick heeft wel gezegd,
dat we er met geen mens over moch
ten praten, maar ik dacht dat jij het
zou willen weten. Veel liefs,
Jennifer."
2
Het internaat Meadowbank was een
instituut van voldoende belang om de
persoonlijke belangstelling van de
commissaris te rechtvaardigen. Ter
wijl het routineonderzoek werd voort
gezet had juffrouw Bulstrode niet stil
gezeten. Zij had de directeur van een
groot krantenbedrijf en zelfs de mi
nister van justitie opgebeld, die alle
bei persoonlijk bevriend met haar wa
ren. Als gevolg hiervan was er in de
pers slechts weinig aandacht aan het
feit geschonken. Een sportlerares was
dood aangetroffen in het gymnastiek
lokaal. Zij was doodgeschoten, maar
men had nog niet kunnen vaststellen
of dit bij ongeluk dan wel opzettelijk
was geschied. Enkele berichtjes wa
ren zelfs op zo verontschuldigende
manier geformuleerd, alsof het in ho
ge mate tactloos was van een sport
lerares zich in zulke omstandigheden
te laten neerschieten.
Ann Shapland kreeg 't razend druk
die dag met het tikken van briefjes
aan ouders en voogden. Juffrouw Bul
strode had zich de moeite bespaard
de leerlingen op het hart te drukken
niet over het gebeurde te spreken.
Zij was ervan overtuigd dat min
of meer lugubere verhalen over
de moord naar de respectieve ouders
of voogden zouden worden geopend.
Daarom moest ze zorgen dat haar
eigen evenwichtig en volkomen rede
lijk verslag omtrent het gebeurde te
gelijkertijd present was.
Later op de middag had zij een
„geheime vergadering" met de heer
Stone, de districtscommissaris, en in
specteur Kelsey. De politie had er
vrede mee dat de pers dit geval ge
heel als een bagatelletje had afge
daan. Daardoor was zij bovendien in
de gelegenheid rustig en ongehinderd
haar nasporingen te verrichten.
„Het spijt me ontzettend, juffrouw
Bulstrode, werkelijk ontzettend," had
de districtscommissaris haar verze
kerd. „Ik vind dit eh heel erg
voor u!"
„Een moordzaak is voor elke school
heel erg, dat is zeker," stemde juf
frouw Bulstrode toe. „Maar het heeft
geen zin op het ogenblik, daarbij stil
te staan. We zullen de storm, hoop ik,
doorstaan, zoals we ook andere te bo
ven zijn gekomen. Ik hoop alleen dat
de zaak spoedig zal worden opgehel
derd."
„Ik zou niet weten waarom dat niet
het geval zou zijn, hè?" zei Stone,
daarbij Kelsey aanziende.
Kelsey antwoordde: „Het zal van
nut kunnen zijn, wanneer we iets meer
van haar te weten komen."
„Gelooft u dat heus?" klonk de
nuchtere vraag van juffrouw Bul
strode.
„Iemand kan haar naar het leven
hebben gestaan," merkte Kelsey op
Juffrouw Bulstrode gaf hierop geen
antwoord.
„Denkt u dat het met het internaat
hier in verband staat?" vroeg de dis
trictscommissaris.
„Dat denkt inspecteur Kelsey in
derdaad," antwoordde juffrouw Bul
strode. „Hij probeert alleen zoveel
mogelijk mijn gevoelens te ontzien,
geloof ik."
„Ik denk inderdaad dat het met
Meadowbank in verband staat," be
vestigde de inspecteur voorzichtig.
Juffrouw Springer had haar vrije
uren, net als andere leerkrachten. Zij
kon dus iedereen ontmoeten die zij
wilde en waar zij wilde. Waarom zou
ze dan in het holst van de nacht daar
voor het gymlokaal hebben «uitge
zocht?"
„U hebt er geen bezwaar tegen dat
huis en erf worden onderzocht, juf
frouw Bulstrode?" vroeg de districts
commissaris.
„Volstrekt niet. U zoekt natuurlijk
naar de revolver of het pistool?"
„Ja, het moet een kleine revolver
van buitenlandse makelij zijn ge
weest."
„Dus buitenlands," herhaalde juf
frouw Bulstrode nadenkend. „Heeft
bij uw weten, iemand van uw staf of
van de leerlingen een "uurwapen in
bezit?"
„In elk geval niet dat ik weet," ant-
wordde juffrouw Bulstrode. Van de
leerlingen weet ik het zo goed als ze
ker. Alles wat ze bij zich hebben
wordt bij aankomst, in hun bijzijn, uit
gepakt. Als iets dergelijks bij hun
bagage was aangetroffen, zou dat niet
onopgemerkt zijn gebleven, dat verze
ker ik u. Maar doet u vooral, inspec
teur, wat u in dit opzicht nodig acht.
Ik meen dat uw mannen vandaag het
terrein hebben doorzocht."
De inspecteur knikte. „Ja. En ik
zou graag de overige leden van uw
staf vandaag nog willen ondervragen.
Een van hen kan een opmerking van
juffrouw Springer hebben opgevangen
waardoor we enig aanknopingspunt
kunnen krijgen. Of misschien iets
eigenaardigs in haar gedrag hebben
opgemerkt."
Hij zweeg even. Toen liet hij erop
volgen: „Hetzelfde geldt ten aanzien
van de leerlingen."
Juffrouw Bulstrode zei: „Ik was van
plan enkele woorden tot de meisjes te
richten, na het avondgebed. Ik wilde
hun bij die gelegenheid vragen mij al
les te komen vertellen wat enigerlei
betrekking zou kunnen hebben op de
dood van juffrouw Springer."
„Een uitstekende gedachte," prees
de districtscommissaris.
„Maar u moet daarbij wel beden
ken," vervolgde juffrouw Bulstrode,
„dat er misschien een meisje zal zijn
dat zich gewichtig wil maken door
een voorval overdreven voor te stel
len of zelfs te verzinnen. Meisjes kun
nen de gekste dingen doen. Maar ik
veronderstel dat u vertrouwd bent
met dat verschijnsel.
„Ik ben het weieens tegengeko
men," antwoordde de inspecteur. Zou
u me dan een lijstje van uw staf en
huispersoneel willen geven?"
3
„Ik heb alle kastjes in de sporthal
doorzocht, inspecteur."
„Maar niets kunnen vinden?" vroeg
Kelsey.
„Nee, inspecteur, niets van belang.
Gekke dingen in sommige kastjes,
maar niets voor ons."
„Er zat er niet een op slot, hè?"
„Nee, inspecteur. Ze kunnen alle
maal op slot, de sleutels zaten erin,
maar er was er niet een op slot."
Kelsey bekeek aandachtig de kale
vloer. De tennisrackets en hockey
sticks stonden weer netjes in het rek
opgeborgen.
„Nou, ik ga weer naar het hoofd
gebouw," deelde hij mee, „om de
staf te ondervragen."
„U denkt toch niet dat het een
intern zaakje is geweest, inspecteur?"
(Wordt vervolgd)
EEN LEUK BOEK over draaiorgels en alles wat er omheen was (verleden tijd,
ja) aan leven en vertier, humor en misère, is „Glorieuze Orgeldagen", geschreven
door Frans Wieffering, een orgeldeskundige, een gezellige man en een oer-
Amsterdammer die zijn Mokum kent als geen ander. Het boek bestaat hoofd-
zokelijk uit honderd beschrijvingen van orgels, telkens met een foto van het
instrument verlucht, in de straat genomen, de trotse huurders mee op het plaatje,
en nergens is er een auto te zien of een televisiemast. Want de eerste zag men
vroeger niet in de buurten waar het orgel het meest geliefd was, en de welvaart
had de eenvoudige genoegens nog niet in prijs verlaagd.
BIJ „BESCHRIJVINGEN" moet men
niet denken aan technische uiteenzettingen
al verzuimt de schrijver als kenner en
liefhebber niet het aantal toetsen, de be
zetting en het uitwendige met goed- of af
keuring te vermelden, en natuurlijk de
meest bekende „boeken" die erop gedraaid
werden. Wat de lectuur echter smeuiig
maakt zijn de talloze anecdotes, die ruwe,
grappige, droevige maar altijd vitale ge
schiedenissen die zich rondom het straat
orgel en zijn lopers soms leflopers als
ze geen vergunning van de politie hadden
hebben afgespeeld. Wieffering is
iemand die ondanks alle tegenslagen zijn
goede humeur bewaard heeft en met een
mengsel van weemoed en enthousiasme
schrijft over een stedelijke folklore die
waarschijnlijk tot spoedige ondergang ver
oordeeld is, al vindt men er nog sporen
van in de Jordaan, op Kattenburg en in de
Kinkerbuurt, en in de volkswijken van
Rotterdam. De meeste orgels hebben nu
elektrische aandrijving en voorzov/er nog
in zuivere staat aanwezig zullen ze mis
schien over enkele jaren allemaal door
Amerika zijn opgekocht waar ze dan in
supermarkets voor mood-music worden
opgesteld om de winkelende dames tot in
kopen te bewegen op de maat van Jan-de-
Pod-wals of de Wolg^bootsman.
De verhalen van Wieffering moet men
niet navertellen, dan zou het misschien
mooischrijverij worden en niets meer te
maken hebben met de mensen waar hij
over schrijft en nog minder met de auteur-
zelf die fris van de lever weergeeft wat hij
gehoord en meegemaakt heeft. Hij smukt
niet op en kuist nergens en daardoor krijgt
zijn boek de waarde van een documentai
re, met het draaiorgel als middelpunt, van
een stuk maatschappelijk leven uit het
Amsterdam van de jaren twintig en dertig.
Hier hebt u een paar staaltjes van zijn
vertelkunst, eerst het verhaal over ,.De
Carillon", waarvan Ate „de Halve Be
nen" de huurder was die zo genoemd werd
omdat als zeeman zijn benen afgevroren
waren en tot onder de knie afgezet. Zijn
orgel was op de grammofoonplaat opgeno
men en hij had van de maatschappij een
paar platen gekregen. Maar thuis bezat
hij geen grammofoon, dus gingen ze naar
de kroeg, om de platen te draaien. Sien,
z'n vrouw, weet natuurlijk wel dat de he
ren niet alleen naar de muziek zullen luis
teren in het café. Als ze terugkomen,
wacht hun dan ook een warme ontvangst.
„Ik heb het al gesien", gilde Sientje toen
wij boven waren tegen „de Halve Benen",
„je bint weer krom!" "Sien, wat leg je
nou weer te ouwehoere, hoe kan Ate nou
krom wese, hij heit geen pote meer!"
zegt „de Neus". Niemand kon meer iets
zeggen, we hadden de hik van het lachen.
Maar Sientje, op flauwvallen van kwaad
heid, zei: „Jullie kanne een beroerte krij-
ge, maar ik schink geen koffie in, vuil
sootje sekrete".
Ate, die oersterke en kalme man, inter
rumpeerde terug van: „Sientje je bint een
Een half miljoen cijfers, tienduizend letters en tekens,
wat donkerblauwe inkt en driehonderd bladzijden stevig
wit papier: Dat zijn de ingrediënten van ons nieuwe spoor
boekje, met de dienstregeling van 30 mei 1965 tot 21 mei
1966. Het recept voor de verwerking van die ingrediënten
is niet zo maar in een paar woorden samen te vatten. De
dienstregeling heeft iets weg van een doorlopende kruis
woordpuzzel: één verkeerde letter en de volgende woor
den kloppen niet meer. Zo zorgen de spoorwegen bijvoor
beeld voor tienduizend aansluitingen per dag, uitgaande
van de stelregel, dat de reiziger tenminste eenmaal per uur
van elk willekeurig station naar iedere andere willekeurige
plaats in Nederland moet kunnen vertrekken. De overstap-
DE MENSEN op het Bureau Dienst
regeling van de N.S. houden daar ter
dege rekening mee. Maar er zijn nog
talloze andere factoren die ingecalcu
leerd moeten worden. Om er maar een
paar te noemen: de openingstijden van
de spoorbruggen, de beschikbaarheid en
de omloopsnelheid van het materieel, de
te verwachten drukte op bepaalde uren
(forensen), de maximaal toegelaten
snelheid op de verschillende baanvak
ken en de capaciteit van die baanvak
ken, de mogelijkheid van gelijktijdige
aankomst en vertrek op de stations, en
niet te vergeten: de goederentreinen en
de buitenlandse treinen die door het
patroon van de binnenlandse verbindin
gen heengeweven moeten worden.
18. Het grote ogenblik was aangebroken. Meneer Drom
zette de buitenboordmotor op volle toeren en stuurde
het bootje in de gapende opening van de KlapTrap. Er
stond een sterke stroming in de nauwe geul, waardoor
zij slechts langzaam vorderden. Beklemd keken zij
naar de gladde wanden, die tergend traag voorbij gle
den, elk ogenblik verwachtend, dat de KlapTrap zich
weer met een dreun zou sluiten. „We zijn er door,"
zei meneer Drom na enkele benauwde ogenblikken.
„Hier gaat de botsende rots over in een normale
kloof." „Hoe kunt u dat zien?" vroeg Panda herade
mend. „Aan de rotswanden", antwoordde de ervaren
ontdekkingsreiziger. „Daar, waar zij op elkaar dreunen,
zijn ze glad en gepolijst door de wrijving, terwijl het
gesteente hier grillig van vorm is en uitstulpingen ver
toont. Het is dus niet door botsingen afgeplat zoals in
de KlapTrap het geval is." „Juist," zei Joris oplevend.
„De KlapTrap is dus overwonnen. De rotsen, die eeu
wenlang botsten zijn door mijn genie getemd en zul
len voortaan open blijven. Vooral met het oog op de
terugweg is dat een prettige gedachte en..." Een dreu
nende slag maakte een einde aan zijn betoog. De wan
den van de kloof trilden en enkele verschrikte vogels
vlogen op met akelig gekrijs. „De KlapTrap is weer
gesloten," verklaarde meneer Drom, toen de echo's ver
storven waren. „Dat zal ons op de terugweg voor en
kele problemen stellen..."
Wat dat betreft had de Hollandsche
Spoorweg-Maatschappij het met zijn
dienstregeling „aanvankelijk met dins
dag 24 september 1839 tot nadere ken
nisgeving van de uren van vertrek der
Wagetreinen voor de Dienst tussen Am
sterdam en Haarlem" wel wat gemak-
keiijker: vertrek van Amsterdam te 8,
10, 3 en 5 Ure en van Haarlem te 9, 2,
4 en 6 Ure.
Op het velletje papier was toen ook
nog plaats voor de mededeling: „Reizi
gers wordt verzocht zich 15 minuten te
voren op de siationsplaatsen te bevin
den" en „Bagagie of eenige andere
Goederen die men verlangt, vervoert te
hebben is men verplicht om ten minsten
14 uur voor het vertrek in de daartoe
ingerichte kantoren aan te brengen".
Zelfs in 1851 kon de dienstregeling nog
op de achterkant van een sigarenzakje
worden gedrukt. Nu rijden er per dag
een kleine tweehonderd treinen tussen
Amsterdam en Haarlem tegen de acht
van 1839.
UITGANGSPUNT van het spoorboek-
je-anno-1965 zijn grafieken, die een
overzicht geven van de treinenloop in
een bepaald gebied. Horizontaal wordt
de tijd van 0 tot 24 uur aangegeven,
verticaal de stations op het desbetref
fende trajekt. De treinen worden in de
grafieken getekend met diagonale lij
nen, die al naar gelang de snelheid en
het aantal stopplaatsen meer of minder
steil uitvallen. Insiders lezen van het
ingewikkelde kruispatroon van zwarte
en blauwe, dunne en dikke strepen in
Twee proeven van illustraties uit het
hier besproken orgelboek. Links: Het
IJskassie, „een 32-toets steenputje
van Theo Denies, dat volgens de laat
ste berichten zonder front verkocht
is aan Wimpie Kleijn". Hierboven De
Tiet (of De Tietenkast), die volgens
de auteur zijn naam ontleende aan
„die twee blote dames met ontblote
boezem aan weerszijden van de poort
van de fluitenbak". De boezems zijn
later ordentelijk bedekt. Een der ei
genaars, „Moos Ulevel", heeft het in
strument eens tijdens een straatbrui
loft in de Jordaan, door een luik in
een kelder zien wegzinken. De hele
buurt hielp het orgel weer naar bo
ven. De Tiet bleek geen schrammetje
te hebben opgelopen.
goed wijfie, maar je moest een hout hofie
en een blik buikie hebben, dan sloeg ik er
een deuk in!" „Dat noem se me vent netjes
aflevere, jullie binnen een sootje rotsak-
ke", zegt Sientje nawrokkend. We lapten
onder elkaar en Sientje ging taartjes ha
len en schonk koffie. Neen, met geen goud
is die tijd te betalen!"
En zo gaat het door, het ene kleurige
verhaal na het andere, als een soort na
bloei van Breero, over al die orgels waar
van de namen al een taalgevoelig persoon
het water door de tanden doen lopen: De
Bazuin, De Dame in de Kap, het Gouwe
Kappie, De LangeCLijzen, Het Gasparien-
tje, De Turk, De Pelikaan, De Engelekast,
Het Lijstekassie, Het Napoleonkassie, Het
Stijvebeeldje van Perlee, De Grote Buik,
De Wurremebak, De Grote Vreese, De Ge
le Vreese, De Vreese van Opoe de Weerd,
De Chocoladekast, De Kop in het Kappie,
Het Leeuwekopje, De Bloememeid, De
Tiet, De Cello, een optocht van honderd
orgels, Frans Wieffering aan het wiel, en
de lezer er glunderend achteraan.
Moge het hem niet vergaan als het
groepje Rotterdammers dat door de poli
tie uit elkaar geslagen werd en waarvan
Wieffering het verhaal heeft opgetekend
uit de mond van een ooggetuige.
„We deje niks, we stonde alleen maar
te luistere want we waren gek op het
orgel, en daar komt dat tuig en ramt ons
uit elkaar. Dat vonde we vuil en ramde
terug en dweilde de goot met die sme-
risse an.- Maar die rotzakke begonnen te
schiete, en nou komt het mooiste. We
waren gevlucht tegen een kerk an, en in
de ingang stond een brokkie pastoor met
ze hand de deur vast te houwe. Die
jurk staat as een idioot te kijke naar ze
vinger waar een zootje bloed uitspuit
Wat hadde ze, dat zootje getriefel, de ar-
reme man geflikt? Ze duimpie afgescho-
te! Ik heb me de kelere gelache omdat
die hemeldragonder naar bove keek, dacht
ie zeker: me duimpie is al tusse de wol-
leke". „Glorieuze Orgeldagen" is een uit
gave van Oosthoek's Uitgeversmaatschappij
Het kost 14.50. Die moet u dan wel eerst
bij elkaar zien te „mansen".
Sas Bunge
tijden onderweg mogen niet te lang zijn wie heeft er
tegenwoordig geen haast? maar ook niet te kort, omdat
het overstappen dan zou ontaarden in een soort sprint
wedstrijd.
een oogwenk vertrek- en aankomsttij
den, aansluitingen en kruisingen van
reizigers- en goederentreinen af.
DEZE GRAFIEKEN worden door li-
thografen getekend en vervolgens in de
eigen drukkerij vermenigvuldigd. Op
de afdeling reisgids worden ze verwerkt
in een eerste en later definitief ont
werp van de dienstregeling en „ver
taald" in tabellen met uren, plaatsna
men en treinnummers. Dan ook worden
de verschillende tekentjes waarvan
de meeste in Europees verband zijn
vastgesteld aangebracht, zoals de
hamertjes voor de werkdagen, het be-
stekje voor de restauratie (het is voor
de Wagons-Lits een hele toer, een jaar
van tevoren al op te geven voor welke
treinen restauratiepersoneel beschikbaar
zal zijn), het huisje voor de douane
en de „zzf" voor zater-, zon- en feest
dagen.
De driemaal gecorrigeerde afdrukken
van het eerste ontwerp gaan eerst ter
goedkeuring naar het ministerie van
Verkeer en Waterstaat en de directeur-
generaal van het Verkeer te 's-Graven-
hage. Deze ontwerpen worden, lang
voordat de officiële reisgids verschijnt,
naar verschillende instanties gezonden,
zoals autobusmaatschappijen, reisbu
reaus en buitenlandse spoorwegonder
nemingen.
Van de definitieve ontwerpen worden
vergrotingen gemaakt voor de stations,
waar de reizigers ze later op aanplak
borden of in de bekende cilinders te
rugvinden. Op deze manier voldoen de
spoorwegen aan hun wettelijke ver
plichting, het publiek op de hoogte te
stellen van de dienstregeling. De be
kende perronvertrekstaten worden door
elk station afzonderlijk verzorgd.
EIND NOVEMBER wordt een begin
gemaakt met het opzetten van de nieu
we reisgids oftewel het spoorboekje.
Dit gebeurt aan de hand van de dan
reeds gecorrigeerde drukproeven van
het eerste ontwerp. In de proeven wor
den doorlopend de later binnengekomen
wijzigingen aangebracht en keer op
keer wordt het geheel aangevuld, ge
corrigeerd en vergeleken met de bijge
werkte grafieken van het Bureau Dienst
regeling èn van de tekenkamer, zodat
er dubbele controle mogelijk is. De heei
P. L. Smulders, chef van het Bureau
Reisgidsen, noemt het „pietluttig se
cuur werk". En wie aan dat half mil
joen cijfers en die tienduizend letters en
tekens denkt, kan niet anders dan dat
een beetje duizelig beamen
Fouten in de gids zijn dankzij al dit
werk zeer zeldzaam,maar helemaal te
vermijden zijn ze toch niet. Dit jaar is
er op de drukkerij in de tabel Roosen-
daal-Amsterdam bijvoorbeeld een hele
kolom een regel opgeschoven, zodat de
vertrektijden achter de verkeerde sta
tions staan. Niemand zal er waar
schijnlijk over vallen, behalve dan mis
schien de meneer die ieder jaar weer
schrijft, dat hij „bij het doorbladeren
van de nieuwe reisgids toevallig ontdek
te datEen hobbyist? Er zijn nu
eenmaal mensen die liefst op iedere
bladzij opnieuw een verklaring van al
le tekens zouden zien.
EEN MAAND voordat de nieuwe
dienstregeling ingaat, levert de drukker
al zestig percent van de oplage (dit
jaar 440.000 exemplaren) af. Voor de
spoorwegen zou het uiteraard voordeli
ger zijn als de gidsen uitsluitend via de
stationsloketten werden verkocht (het
spoorboekje is geen winstgevend object
voor N.S.). Om het de reizigers wat
makkelijker te maken zijn ook de boek
handel en de kiosken die elk 100.000
voor hun rekening nemen en de reis
bureaus (met een omzet van 50.000
exemplaren) bij de distributie ingescha
keld.
„Rechter Tie" en zijn tekenaar zijn
een paar dagen met vakantie geweest.
Morgen beginnen zij op deze plaats
een nieuw stripverhaal van een
boeiend avontuur.