Een kat tussen de duiven MISDAAD IN HET BUSSTATION VAN NEW YORK De Apostel van Downing Street PANDA EN DE BRON r 1 1 Kenners Kopen Kodak Film Garcia de J 13 Ons vervolgverhaal Een detectiveverhaal door Agatha Christie V. Paarden tandarts Eenvoudig advies op sexueel gebied door dr. Robert van Gulik DONDERDAG 20 MEI 1963 LONDEN (AP). - Al elf jaar lang knielt elke morgen een baardige, be jaarde man voor Downing Street 10 in Londen, de ambtswoning van de Britse premier, om voor de vrede te bidden. Als Big Ben, de grote klok boven het parlementsgebouw, 's morgens half tien slaat, wandelt de man uit de richting van St. James Park langzaam de straat in. Hij schuifelt over het trottoir tot hij zich vlak tegenover de woning van de premier bevindt. Hij draagt een baret en als het koud is een bouffante en een lange, zwarte over jas. Hij kijkt naar rechts noch tiaar links, richt zijn oude ogen op de deur van nr. 10, legt zijn aktentas en zijn paraplu op het trottoir, waarna hij uit een binnen zak een rozenkrans tevoorschijn haalt, het hoofd buigt en begint te bidden. WWWWWWWMWW» 25) „Kende u juffrouw Springer goed?" „Neen, volstrekt niet. Ze hield er abominabel slechte manieren op na en ik heb me daarom zo min moge lijk met haar bemoeid. Zij was een en al botten en zomersproeten en had een harde, lelijke stem. Ze leek op een karikatuur van een Engelse. Ze is dikwijls onbeleefd tegen me ge weest en daar houd ik niet van." „Noemt u eens een voorbeeld." „Zij vond het blijkbaar niet prettig dat ik in de sporthal kwam kijken. Zij beschouwde die als haar particu lier terrein. Ik ben er uit belangstel ling eens heengegaan. Het is een nieuw gebouw en ik was er nog nooit eerder geweest. Het zag er alles even prima uit, keurig en doelmatig. Ik kijk daar eens rond, maar opeens komt juffrouw Springer op mij af stuiven met de vraag: „Wat doet u hier? U hebt hier niets te maken!" En dat zegt ze tegen mij, die hier lerares is! Wat denkt ze wel dat ik een van de leerlingen ben?" „Ja, ik begrijp dat u dat hinderlijk hebt gevonden," zei Kelsey op kal merende toon. „Haar manieren leken nergens op. Zij riep mij nog na: „Neem de sleu tel niet mee!" Stel u voor, toen ik de deur opendeed was de sleutel op de grond gevallen en ik had die opge raapt. Ik vergat hem weer in het slot te steken, zo onaangenaam voelde ik me getroffen. En toen riep ze mij nog na, alsof het mijn bedoeling was geweest de sleutel te stelen. Haar sleutel zeker, precies als hèèr sport hal!" „Dat lijkt wel enigszins vreemd, ja, zoals zij over het gymlokaal dacht. Net of het haar privé-eigendom was of ze bang was dat men iets vinden zou dat zij daar verborgen had." Kel sey stak daarmee voorzichtig een voelsprietje uit, maar Angèle Blanche lachte alleen maar. „Wat dacht u dat zij in de sporthal zou kunnen verbergen? Dacht u soms dat zij daar haar minnebrieven be waarde? Ik ben overtuigd dat zij er nooit van haar leven een gekregen heeft. De andere leraressen doen ten minste bleefd Na nog enkele onbelangrijke ant woorden te hebben gegeven kon An gèle Blanche vertrekken. „Allemach tig gauw op d'r teentjes getrapt net als alle Fransen trouwens," luidde het oordeel van Bond. „In ieder geval is het toch wel in teressant," concludeerde Kelsey, „dat juffrouw Springer geen mens bij haar gymlokaal duldde, of sporthal, hoe heet 't ook weer. Maar waarom was dat?" „Misschien was ze bang dat die Frangaise haar op de vingers kwam kijken," opperde Bond. „Alles goed en wel, maar was er dan iets dat juffrouw Blanche niet weten mocht? Wie hebben we nu nog over?" voegde Kelsey eraan toe. „De jongste twee leraressen, de da mes Blake en Rowan, en dan nog de secretaresse van juffrouw Bulstrode." Juffrouw Blake zag er jong en ern stig uit, met een rond, goedhartig ge zichtje. Zij gaf natuur- en plantkunde. Zij had nooit veel contact met juf frouw Springer gehad en wist geen enkele verklaring te geven voor haar gewelddadige dood. Juffrouw Rowan had niet voor niets psychologie gestudeerd. Zij had zo haar eigen inzichten: hoogstwaar schijnlijk had juffrouw Springer zelf moord gepleegd, dacht ze. De inspecteur trok zijn wenkbrau wen op. „Hoe komt u daar zo op? Voelde zij zich dan op de een of an dere manier ongelukkig, dat u weet?" „Zij had een agressieve natuur," verklaarde juffrouw Rowan, zich voor over buigende en daarbij intens door haar dikke brilleglazen turend. „Hoogst agressief! Dit acht ik van het grootste belang. Het was haar de fensieve houding, waarachter zij een minderwaardigheidsgevoel verborg!" „Alles wat ik tot nu toe over haar gehoord heb," wierp Kelsey tegen, „duidt erop dat zij juist erg zeker van zichzelf was." „Veel te zeker om normaal te zijn," betoogde juffrouw Rowan som ber. „Mijn veronderstelling wordt trouwens door tal van uitlatingen be vestigd." „Zoals bijvoorbeeld?" „Zij heeft erg duidelijk beweerd dat mensen nooit waren wat zij schenen. Ze had iemand „ontmaskerd" op de vorige school waaraan zij verbonden was geweest. Maar, zei ze, de direc trice was daar bevooroordeeld ge weest en had niet willen geloven dat het waar was. Allerlei andere leer krachten waren daar, zoals ze zei, „tegen haar ingenomen". Begrijpt u wat dat zeggen wil, inspecteur?" Juf frouw Rowan gleed van louter opge wondenheid bijna van haar stoel. Een lok van haar sluike haren viel naar voren over haar gezicht. „Dat is het begin van vervolgingswaanzin!" Inspecteur Kelsey merkte beleefd op dat juffrouw Rowan het best bij het rechte eind kon hebben, maar dat hij de zelfmoordtheorie niet kon aanvaar den, zolang juffrouw Rowan niet kon verklaren hoe juffrouw Springer het had klaargespeeld zichzelf van meer dan een meter afstand dood te schie ten en daarna het vuurwapen spoor loos te doen verdwijnen. Daarop antwoordde juffrouw Rowan bits dat het algemeen bekend was dat de politie niets van psychologie moest hebben. Vervolgens maakte zij plaats voor Ann Shapland. „Komaan, juffrouw Shapland," be gon Kelsey, die haar eenvoudig maar keurig geklede gestalte met welgeval len bekeek. „Wat voor licht kunt u voor ons ontsteken?" „Geen enkel, tot mijn spijt. Ik heb een eigen zitkamer en kom daardoor weinig in contact met de leerkrach ten. Het is alles zo ongelofelijk." „In welk opzicht ongelofelijk?" vroeg de inspecteur. „Ten eerste het feit alleen al dat juffrouw Springer is doodgeschoten. Stel dat er iemand het gymlokaal was binnengedrongen en zij was gaan kij ken wat er aan de hand was. Dat is nog aannemelijk. Maar wie krijgt het in zijn hoofd een inbraak te plegen in een gymlokaal?" „Jongens uit de buurt misschien, die wat sportartikelen nodig hadden of het alleen maar uit de grap hebben willen doen." „Dan zou juffrouw Springer alleen maar hebben geroepen: „Hé daar, wat moet dat daar!" En dan waren ze hard weggelopen, dat verzeker ik „Hebt u ooit gemerkt dat juffrouw Springer een bepaalde houding had aangenomen ten aanzien van de sport hal?" Ann Shapland keek alsof ze het niet begreep. „Een bepaalde hou ding?" „Ja, dat zij die zo'n beetje als haar privé-domein beschouwde, waar zij niemand anders duldde?" „Niet dat ik weet. Waarom zou ze? Het was gewoon een van de school gebouwen." „Hebt u zelf nooit gemerkt dat ze bezwaar had tegen uw aanwezigheid, als u er kwam of iets van die aard?" Ann Shapland schudde het hoofd. „Ik ben er maar een paar keer geweest. Ik heb er geen tijd voor. Ik ben er enige malen geweest met een bood schap van juffrouw Bulstrode voor een van de meisjes. Meer niet." „Wist u niet dat juffrouw Springer er bezwaar tegen had gemaakt dat juffrouw Blanche er kwam?" „Neen, daar weet ik niets van. O ja, toch wel iets, geloof ik. Mademoi selle Blanche was op een dag nogal uit haar humeur, maar dat is ze nogal gauw, moet u weten. Ze heeft hier ook niet veel te doen, zij geeft alleen maar Frans, en daardoor heeft zij veel vrije tijd. Ik geloof ook," hier aarzelde ze even, „dat ze nogal nieuwsgierig van aard is." „Lijkt het u waarschijnlijk dat ze ook in de kastjes zou neuzen, wan neer ze in de sporthal komt?" „De kastjes van de meisjes? Nou, ja, daar zie ik haar wel voor aan. Daar zou ze best plezier in kunnen hebben." „Heeft juffrouw Springer daar zelf ook een kastje?" „Ja, natuurlijk." (Wordt vervolgd) rWVWWWWWWWWWWWVWVWWWWWWWWWlAAIWVfWWVWmnflMfWWWWWWWVWWWVWWWIflAMWlfl HET BUSSTATION VAN NEW YORK (de juiste benaming is een hele mondvol: New York Port Authority Bus Terminal), gelegen aan 8th Avenue vlakbij het hart van het amusementsleven, vormt een wereldje op zichzelf. Elke dag arriveren en vertrekken er bijna 200.000 reizigers van om en nabij 200 perrons in 6700 autobussen. De Bus Terminal beschikt over een eigen politiekorpsja van vierendertig man schappen. Zij hebben niet alleen tot taak de aan- en afvoer van de mensenmassa onopvallend te regelen, maar houden ook een oogje op figuren uit de onderwereld die hier opereren. Vijf van de vierendertig bemannen de patrouillewagen die dag en nacht gereed staat om zo nodig in actie te komen. 41st Street in, naar de opgang tot de eerste verdieping van het gebouw. „Je moet je ogen steeds de kost ge ven en vooral op auto's letten waarin bagage, fototoestellen en kledingstukken zijn achtergelaten. Daar komen die ven het eerst op af." Hij noteert enkele nummers met de bedoeling die later, met de juiste plaatsaanduiding, aan zijn opvolger over te geven. We bewegen ons door een labyrinth van hellende gangen en komen tenslotte op de bovenste verdieping weer in de IN DE grote hal van het busstation heerst de geordende drukte van een bijenkorf. Stromen mensen lopen af en aan, duiken via roltrappen op uit een souterrain dat verbonden is met het subwaystelsel en verdwijnen geleidelijk in wachtkamers en hoger gelegen per rons. De bedienden van de Greyhound- en Trailwayskantoren komen handen te kort, de winkels zijn open en trekken rijen klanten. De juffrouw van het om roepsysteem roept door alle drukte heen: „De Greyhoundbus naar Denver vertrekt om tien uur van perron 115, de Trailwaysbus naar Baltimore vertrekt om tien uur vijf 'van perron 12." Al Schroeder, een van de vijf beman- mingsleden van de patrouillewagen, stopt met zijp auto voor de ingang van het gebouw. Hij heeft een vrije dag en is in burger. Op het moment dat hij het sleuteltje omdraait ziet hij dat een man het zijruitje van de voor hem staande auto inslaat en een camera en een slof sigaretten van de voorbank grijpt. Al Springt lenig van zijn plaats en trekt zijn pistool. De dief bevriest even in zijn houding, dan verschijnt met een bliksemsnelle beweging een stiletto in zijn hand. „Laat vallen dat ding," zegt Al kalm. Een sekonde houden hun ogen elkaar vast, het mes wijst naar Al's maagstreek. Maar de man weet dat de zaak verloren is en laat het mes kletterend op de grond vallen. Hij blijkt een oude bekende te zijn: in het politie register staat hij gesignaleerd als ver slaafd aan verdovende middelen. IK ZIT in het wachtlokaal van de po litie en luister naar de verhalen. De vijf mannen, luitenant Michael Slaws- ky, de chef, Thomas Donnelly, Charles Newman, John Elliott en Al Schroeder, zijn geen opscheppers en ze maken er geen sensatie van. Integendeel, ze pra ten losjesweg over allerlei benauwde voorvallen alsof ze dingen releveren die ze ergens hebben gelezen. Ze zitten echt ook niet vierentwintig uur in een etmaal achter misdadigers aan. Charles Newman bijvoorbeeld trof vandaag op het dakparkeerterrein een wanhopige en onhandige dame met een lekke band. In een mum had hij het reservewiel geplaatst. John Elliot maak te zich verdienstelijk door een vrouw die een hartaanval had gekregen zuur stof toe te dienen. Babies worden met potentiële vroedvrouwhulp welhaast aan de lopende band geboren. Maar Tom Donnelly rekende twee mannen in, die het gebouw wilden uitwandelen met gestolen koffers en Michael Slawsky rolde een bende jonge handelaren in verdovende middelen op. „RIJD MAAR eens een uurtje mee," zegt Elliott met een vragende blik naar zijn chef. Het mag. Hij schuift achter het stuur van de auto zonder politieken- tekens, rijdt Eighth Avenue op, West openlucht terecht. „Kijk," wijst Elliott, „een fiets achterop gebonden. Dat kan niet veel kwaad. Niemand riskeert het, er de uitgangswegen mee af te rijden." Even later stoot hij me aan. „Een auto met een boeketje bloemen aan de an tenne. Zeker iemand die normaal niet kan onthouden waar hij geparkeerd heeft." Maar hij fronst zijn wenkbrau wen als hij een stationwagen ziet met de ramen half open. Op de achterbank liggen kledingstukken. „Dat is vragen om moeilijkheden," zegt hij en neemt het nummer op. TELKENS en telkens weer maakt El liott zijn ronden over de acht kilometer lange wegen in het stationscomplex en hij zorgt ervoor, steeds een andere rou te te nemen. „Ze moeten je niet kunnen timen," legt hij uit. Op elke verdieping kijkt hij een tijdje rond. „Ik vind het best als verliefde mensen elkaar zoen tjes geven op de trap, maar het kan ook wel camouflage zijn voor het overgeven van verdovende middelen. Ik zal u straks een foto laten zien van Donny, een keurige oude heer van zo'n zeventig jaar. Als we hem met iemand zien pra ten, zijn we er meteen bij om te waar schuwen en soms neemt men ons dat wel kwalijk zo'n vriendelijke oude man... Ja, ja. Donny werd voor het eerst gearresteerd in 1907 en daarna zijn er nog drieënzestig veroordelingen gevolgd Hij loopt gewoonlijk in de drukte tegen iemand op, maakt dan uitvoerig excu ses en onderwijl rolt zijn maat de pro- feuille of maakt het handtasje open. O, wij kennen onze klanten." Voordat wij in 't bureautje terug zijn heeft Elliott geduldig moeten luisteren naar een meisje uit Chicago, dat hem snikkend vertelt haar moeder, die haar zou afhalen, niet te hebben getroffen, hij heeft een invalide man een bus in geholpen en 'n dertienjarige jongen, die behulpzaam is met koffers sjouwen, on dervraagd waarom hij niet naar school is. „En als ik dan 's avonds thuis kom en mijn vrouw vraagt me wat er is ge beurd, zeg ik maar altijd: niets bijzon ders," zegt hij schouderophalend. „Waar om zou ik haar ongerust maken?" Niets bijzonder, ook niet in die nacht toen hij een slapende man wilde wekken en ontdekte dat er een stiletto uit zijn borst stak. Of toen hij zijn deel had in het wekenlange speurderswerk na een serie identieke kofferdiefstallen en de arrestatie van Bobby Brown, alias Ken neth M. Miller, alias Justin C. Smith. „Dat was een bijzondere goeie vangst," eindigt hij met een tevreden glimlach. „Hij werd door de staatspolitie van New Jersey gezocht in verband met een ge wapende bankoverval en in St. Louis hadden ze ook nog iets met hem te ver rekenen wegens het neerschieten van een parkeerwachter." George Arthur Hum ble is Engelands ver- maardste paarden tandarts. In zijn veer tigjarige praktijk heeft hij meer dan 10.000 paardekiezen en -tanden getrokken dit is bijna een per werkdag. Zijn patiën ten kwamen uit alle kringen van de hip pische samenleving, hij behandelde zowel werkpaarden als rij en renpaarden, Der bywinnaars en paar den uit de konink lijke stallen. Humble gebruikt enorme tan gen voor zijn extrac ties, maar desondanks is het zware lichame lijke arbeid. Ook voor de patiënt is het geen pretje. Verdovende injecties zijn er na melijk niet bij. Een paar kalmerende woorden zijn meestal voldoende om de ope- ratie zonder moei- P® lijkheden te doen verlopen. v. v\; -üiü&XiiiijiSSt RWW"""» tl. Joris was niet erg tevreden met het expeditieplan van meneer Drom. „Wat is er nu op tegen, om eerst naar de Bron van de Rijkdom te zoeken?" vroeg hij. „We moeten toch èrgens mee beginnen?" „Maar wel licht zou het een verkeerd begin zijn," verklaarde de ontdekkingsreiziger. „Eerst moeten we de bevolking leren kennen. Bronnen hebben vaak een bijgelovige be tekenis voor primitieven en dan willen ze niet, dat vreemdelingen zich daarmee bemoeien. Een goed ont dekkingsreiziger voegt zich naar de plaatselijke gebrui ken en zorgt ervoor, dat hij de bevolking nooit voor het hoofd stoot." Op hetzelfde ogenblik trof een kundig ge worpen stenen hamer hem op de helm. „Oei, daar be gint het weer'." riep Panda verschrikt. „Deed het pijn, meneer Drom?" „Nee," antwoordde de ontdekkingsrei ziger rustig. „Ik ben op dit soort dingen voorbereid en draag een stalen helm met rubber vering. Maar kijk, daar heb je de plaatselijke bevolking dan eindelijk. Geef mij die hamer even, Panda, dan zal ik ze volgens hun eigen gebruiken te woord staan." NIEMAND schijnt hem op te merken. Zelfs de gehelmde agenten, die bij de ambtswoning van de premier op wacht staan, schenken volstrekt geen aandacht aan hem. Terwijl zijn vingers de kralen van zijn rozenkrans voortschuiven, bewe gen zijn lippen in geluidloos gebed. Dat duurt zo 20 minuten. Dan steekt de man zijn rozenkrans weer in zijn zak, pakt zijn paraplu en actentas op en wandelt weg in de richting van het park. Deze gebaarde man is de 68-jarige Albert Roche,- een ge pensioneerde officier van het Indische le ger, die zich zorgen maakt over de pro blemen van de huidige beschaving. Hij is wel bereid, vragen te beantwoorden maar doet dit niet met de gretige vlotheid, van iemand die naar publiciteit verlangt. Zijn langzame, waardige manier van spreken geeft u het gevoel dat ge u schuldig maakt aan ongepaste bemoeizucht. „Ik bied niet speciaal voor de pre mier," zal hij zeggen, „maar hij is wel in mijn gebeden ingesloten. Ik bid voor de wereldvrede." OP OUDEJAARSAVOND 1953 was Ro che getuige van wilde tonelen op Trafal gar Square, het plein dat soms „het hart van het Gemenebest" wordt genoemd. Hij zag, hoe honderden jongens en meis jes met de politie vochten en daarbij kwam de gedachte bij hem op, dat „de wereld uit de hand liep". Hij wandelde naar Downingstreet, kniel de neer tegenover de ambtswoning van de premier en bad voor de jonge mensen, voor de man die in dat huis woonde en voor de wereldvrede. De volgende morgen om half tien was hij er weer. Ditmaal werd hij ondervraagd door een agent. Aangezien hij de orde niet verstoorde, niemand in de weg zat en bereidwillig zijn naam en adres opgaf, werd hem niet gelast door te lopen. Sindsdien is Albert Roche een deel van het stadsbeeld van Downingstreet. Hij heeft tegenover no. 10 gebeden, toen Win ston Churchill, Anthony Eden, Harold Macmillan en Alec Douglas Home daar re sideerden en hij doet het nog, nu Harold Wilson er woont. Geen van alle Britse premiers, die er hebben gewoond en gewerkt, heeft ooit een woord tegen hem gezegd, maar Dou glas Home heeft hem eens een brief ge schreven, waarin hij hem bedankte voor een heiligenbeeldje, dat Roche aan de deur had afgegeven „voor de premier". IN DE LOOP van de elf jaar heeft Roche verscheidene malen op zijn post gemankeerd, maar hij heeft daarvoor goede redenen opgegeven. Hij vertelt, dat hij van tijd tot tijd een paar dagen naar Ierland gaat om te helpen geld bijeen te brengen voor een Iers bejaardentehuis. Toen Downingstreet no. 10 in 1963 werd gerestaureerd, knoopte Roche vriendschap aan met enkelen van de arbeiders ter plaatse. Premier Macmillan had voor de duur van dé werkzaamheden zijn intrek genomen in het gebouw van de Admira liteit. Roche slaagde erin, een paar religieuze voorwerpen een penning van de ma donna van Fatima en enkele flessen wij water onder de planken van de vloer en achter de panelen van het nieuwe in terieur te verbergen. „Het geeft mij een zekere voldoening, te weten dat deze zaken daar zijn", zegt hij, „en hun heilzame invloed doen gelden op de premier wie dat dan ook toevallig we zen mag". CASTLE HEDINGHAM De Brit Ronald Donovan stortte 3 pond sterling (f 30) voor een boek met „adviezen op sexueel gebied" en kwam tot de ont dekking dat dit werk slechts vijf En gelse woorden bevatte: „Bemoei je er niet mee!" Dit zo verklaarde hij dezer dagen voor de rechtbank, was niet het advies dat hij verwachtte. Hij beschul digde de boekverkoper Richard Ellis van oplichting onder verderfelijke voor wendsels. Donovan zei, geschreven te hebben op een advertentie in een tijd schrift. Hij ontving pamfletten, waarin het boek het vermetelste en gedurfdste boek genoemd werd dat ooit gedrukt was. Het bleek een leesboek voor de la gere school te zijn met de titel „Pren- da il mio concolio" (Italiaans voor ,neem dat van mij aan"). Daarbij was in het boek in het Engels de bood schap „Bemoei je er niet mee" afge drukt. De verdachte Ellis, vroeg Dono van: „Probeerde u niet van mij verbo den sexuele boeken te krijgen?". Dono van antwoordde: „Ik wilde buitenland se boeken kopen, die je hier normaal niet kunt krijgen". Daarop antwoordde Ellis: „U vroeg mijn raad door dit boek te bestellen. Ik heb u mijn raad op sexueel gebied gegeven en die luid de: Bemoei je er niet mee. „Ik zie niet in dat dat valse voorwendselen zijn" De kantonrechter, Lady Plummer, was het daarmede niet eens. Zij gaf Ellis een voorwaardelijke gevangenisstraf met proeftijd van twee jaar, gelastte hem de drie pond terug te betalen en zei: „Neem dit van mij aan: verschijn niet weer voor deze rechtbank of het zal u slecht vergaan!" (AP) Advertentie VOOR SPRANKELENDE KLEURENOIA'S MIJNHEER WANSLAAT U NASAAN OF ER ONDER UW K0EUËS MEER ZUN DE HET SLANSEMBLEEM DRAGEN WrZALIKDAOEUKOOEN. ZULK EEN EMBLEEM WIJST OP EEN GEHEIME VERENI6INS LQAT IS GEEN GUNSTIS TEKEN... INDERDAAD,MIJNHEER WW8! ÜKUWf NU SAAN, WANT U ZULT HET DRUK HEB8EN MET DE BEGRAFENIS VAN UW BRUID •SA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 13