Een kat tussen de
duiven
MISDAAD IN HET BUSSTATION VAN NEW YORK
De Apostel van Downing Street
PANDA EN DE BRON
r
1
1
Kenners
Kopen Kodak
Film
Garcia de
J
13
Ons vervolgverhaal
Een detectiveverhaal
door Agatha Christie
V.
Paarden
tandarts
Eenvoudig advies op
sexueel gebied
door dr. Robert van Gulik
DONDERDAG 20 MEI 1963
LONDEN (AP). - Al elf jaar lang
knielt elke morgen een baardige, be
jaarde man voor Downing Street 10 in
Londen, de ambtswoning van de Britse
premier, om voor de vrede te bidden.
Als Big Ben, de grote klok boven het
parlementsgebouw, 's morgens half tien
slaat, wandelt de man uit de richting
van St. James Park langzaam de straat
in.
Hij schuifelt over het trottoir tot hij
zich vlak tegenover de woning van de
premier bevindt.
Hij draagt een baret en als het koud is
een bouffante en een lange, zwarte over
jas.
Hij kijkt naar rechts noch tiaar links,
richt zijn oude ogen op de deur van
nr. 10, legt zijn aktentas en zijn paraplu
op het trottoir, waarna hij uit een binnen
zak een rozenkrans tevoorschijn haalt,
het hoofd buigt en begint te bidden.
WWWWWWWMWW»
25)
„Kende u juffrouw Springer goed?"
„Neen, volstrekt niet. Ze hield er
abominabel slechte manieren op na
en ik heb me daarom zo min moge
lijk met haar bemoeid. Zij was een
en al botten en zomersproeten en had
een harde, lelijke stem. Ze leek op
een karikatuur van een Engelse. Ze
is dikwijls onbeleefd tegen me ge
weest en daar houd ik niet van."
„Noemt u eens een voorbeeld."
„Zij vond het blijkbaar niet prettig
dat ik in de sporthal kwam kijken.
Zij beschouwde die als haar particu
lier terrein. Ik ben er uit belangstel
ling eens heengegaan. Het is een
nieuw gebouw en ik was er nog nooit
eerder geweest. Het zag er alles even
prima uit, keurig en doelmatig. Ik
kijk daar eens rond, maar opeens
komt juffrouw Springer op mij af
stuiven met de vraag: „Wat doet u
hier? U hebt hier niets te maken!"
En dat zegt ze tegen mij, die hier
lerares is! Wat denkt ze wel dat
ik een van de leerlingen ben?"
„Ja, ik begrijp dat u dat hinderlijk
hebt gevonden," zei Kelsey op kal
merende toon.
„Haar manieren leken nergens op.
Zij riep mij nog na: „Neem de sleu
tel niet mee!" Stel u voor, toen ik de
deur opendeed was de sleutel op de
grond gevallen en ik had die opge
raapt. Ik vergat hem weer in het slot
te steken, zo onaangenaam voelde ik
me getroffen. En toen riep ze mij
nog na, alsof het mijn bedoeling was
geweest de sleutel te stelen. Haar
sleutel zeker, precies als hèèr sport
hal!"
„Dat lijkt wel enigszins vreemd, ja,
zoals zij over het gymlokaal dacht.
Net of het haar privé-eigendom was
of ze bang was dat men iets vinden
zou dat zij daar verborgen had." Kel
sey stak daarmee voorzichtig een
voelsprietje uit, maar Angèle Blanche
lachte alleen maar.
„Wat dacht u dat zij in de sporthal
zou kunnen verbergen? Dacht u soms
dat zij daar haar minnebrieven be
waarde? Ik ben overtuigd dat zij er
nooit van haar leven een gekregen
heeft. De andere leraressen doen ten
minste bleefd
Na nog enkele onbelangrijke ant
woorden te hebben gegeven kon An
gèle Blanche vertrekken. „Allemach
tig gauw op d'r teentjes getrapt net
als alle Fransen trouwens," luidde het
oordeel van Bond.
„In ieder geval is het toch wel in
teressant," concludeerde Kelsey, „dat
juffrouw Springer geen mens bij haar
gymlokaal duldde, of sporthal, hoe
heet 't ook weer. Maar waarom was
dat?"
„Misschien was ze bang dat die
Frangaise haar op de vingers kwam
kijken," opperde Bond.
„Alles goed en wel, maar was er
dan iets dat juffrouw Blanche niet
weten mocht? Wie hebben we nu nog
over?" voegde Kelsey eraan toe.
„De jongste twee leraressen, de da
mes Blake en Rowan, en dan nog de
secretaresse van juffrouw Bulstrode."
Juffrouw Blake zag er jong en ern
stig uit, met een rond, goedhartig ge
zichtje. Zij gaf natuur- en plantkunde.
Zij had nooit veel contact met juf
frouw Springer gehad en wist geen
enkele verklaring te geven voor haar
gewelddadige dood.
Juffrouw Rowan had niet voor niets
psychologie gestudeerd. Zij had zo
haar eigen inzichten: hoogstwaar
schijnlijk had juffrouw Springer zelf
moord gepleegd, dacht ze.
De inspecteur trok zijn wenkbrau
wen op. „Hoe komt u daar zo op?
Voelde zij zich dan op de een of an
dere manier ongelukkig, dat u weet?"
„Zij had een agressieve natuur,"
verklaarde juffrouw Rowan, zich voor
over buigende en daarbij intens door
haar dikke brilleglazen turend.
„Hoogst agressief! Dit acht ik van
het grootste belang. Het was haar de
fensieve houding, waarachter zij een
minderwaardigheidsgevoel verborg!"
„Alles wat ik tot nu toe over haar
gehoord heb," wierp Kelsey tegen,
„duidt erop dat zij juist erg zeker
van zichzelf was."
„Veel te zeker om normaal te
zijn," betoogde juffrouw Rowan som
ber. „Mijn veronderstelling wordt
trouwens door tal van uitlatingen be
vestigd."
„Zoals bijvoorbeeld?"
„Zij heeft erg duidelijk beweerd dat
mensen nooit waren wat zij schenen.
Ze had iemand „ontmaskerd" op de
vorige school waaraan zij verbonden
was geweest. Maar, zei ze, de direc
trice was daar bevooroordeeld ge
weest en had niet willen geloven dat
het waar was. Allerlei andere leer
krachten waren daar, zoals ze zei,
„tegen haar ingenomen". Begrijpt u
wat dat zeggen wil, inspecteur?" Juf
frouw Rowan gleed van louter opge
wondenheid bijna van haar stoel. Een
lok van haar sluike haren viel naar
voren over haar gezicht. „Dat is het
begin van vervolgingswaanzin!"
Inspecteur Kelsey merkte beleefd op
dat juffrouw Rowan het best bij het
rechte eind kon hebben, maar dat hij
de zelfmoordtheorie niet kon aanvaar
den, zolang juffrouw Rowan niet kon
verklaren hoe juffrouw Springer het
had klaargespeeld zichzelf van meer
dan een meter afstand dood te schie
ten en daarna het vuurwapen spoor
loos te doen verdwijnen.
Daarop antwoordde juffrouw Rowan
bits dat het algemeen bekend was dat
de politie niets van psychologie moest
hebben. Vervolgens maakte zij plaats
voor Ann Shapland.
„Komaan, juffrouw Shapland," be
gon Kelsey, die haar eenvoudig maar
keurig geklede gestalte met welgeval
len bekeek. „Wat voor licht kunt u
voor ons ontsteken?"
„Geen enkel, tot mijn spijt. Ik heb
een eigen zitkamer en kom daardoor
weinig in contact met de leerkrach
ten. Het is alles zo ongelofelijk."
„In welk opzicht ongelofelijk?"
vroeg de inspecteur.
„Ten eerste het feit alleen al dat
juffrouw Springer is doodgeschoten.
Stel dat er iemand het gymlokaal was
binnengedrongen en zij was gaan kij
ken wat er aan de hand was. Dat is
nog aannemelijk. Maar wie krijgt het
in zijn hoofd een inbraak te plegen in
een gymlokaal?"
„Jongens uit de buurt misschien,
die wat sportartikelen nodig hadden
of het alleen maar uit de grap hebben
willen doen."
„Dan zou juffrouw Springer alleen
maar hebben geroepen: „Hé daar,
wat moet dat daar!" En dan waren
ze hard weggelopen, dat verzeker ik
„Hebt u ooit gemerkt dat juffrouw
Springer een bepaalde houding had
aangenomen ten aanzien van de sport
hal?"
Ann Shapland keek alsof ze het
niet begreep. „Een bepaalde hou
ding?"
„Ja, dat zij die zo'n beetje als haar
privé-domein beschouwde, waar zij
niemand anders duldde?"
„Niet dat ik weet. Waarom zou ze?
Het was gewoon een van de school
gebouwen."
„Hebt u zelf nooit gemerkt dat ze
bezwaar had tegen uw aanwezigheid,
als u er kwam of iets van die
aard?"
Ann Shapland schudde het hoofd. „Ik
ben er maar een paar keer geweest.
Ik heb er geen tijd voor. Ik ben er
enige malen geweest met een bood
schap van juffrouw Bulstrode voor
een van de meisjes. Meer niet."
„Wist u niet dat juffrouw Springer
er bezwaar tegen had gemaakt dat
juffrouw Blanche er kwam?"
„Neen, daar weet ik niets van. O
ja, toch wel iets, geloof ik. Mademoi
selle Blanche was op een dag nogal
uit haar humeur, maar dat is ze nogal
gauw, moet u weten. Ze heeft hier
ook niet veel te doen, zij geeft alleen
maar Frans, en daardoor heeft zij
veel vrije tijd. Ik geloof ook," hier
aarzelde ze even, „dat ze nogal
nieuwsgierig van aard is."
„Lijkt het u waarschijnlijk dat ze
ook in de kastjes zou neuzen, wan
neer ze in de sporthal komt?"
„De kastjes van de meisjes? Nou,
ja, daar zie ik haar wel voor aan.
Daar zou ze best plezier in kunnen
hebben."
„Heeft juffrouw Springer daar zelf
ook een kastje?"
„Ja, natuurlijk."
(Wordt vervolgd)
rWVWWWWWWWWWWWVWVWWWWWWWWWlAAIWVfWWVWmnflMfWWWWWWWVWWWVWWWIflAMWlfl
HET BUSSTATION VAN NEW YORK (de juiste benaming is een hele mondvol:
New York Port Authority Bus Terminal), gelegen aan 8th Avenue vlakbij het hart
van het amusementsleven, vormt een wereldje op zichzelf. Elke dag arriveren en
vertrekken er bijna 200.000 reizigers van om en nabij 200 perrons in 6700 autobussen.
De Bus Terminal beschikt over een eigen politiekorpsja van vierendertig man
schappen. Zij hebben niet alleen tot taak de aan- en afvoer van de mensenmassa
onopvallend te regelen, maar houden ook een oogje op figuren uit de onderwereld
die hier opereren. Vijf van de vierendertig bemannen de patrouillewagen die dag
en nacht gereed staat om zo nodig in actie te komen.
41st Street in, naar de opgang tot de
eerste verdieping van het gebouw.
„Je moet je ogen steeds de kost ge
ven en vooral op auto's letten waarin
bagage, fototoestellen en kledingstukken
zijn achtergelaten. Daar komen die
ven het eerst op af." Hij noteert enkele
nummers met de bedoeling die later,
met de juiste plaatsaanduiding, aan zijn
opvolger over te geven.
We bewegen ons door een labyrinth
van hellende gangen en komen tenslotte
op de bovenste verdieping weer in de
IN DE grote hal van het busstation
heerst de geordende drukte van een
bijenkorf. Stromen mensen lopen af en
aan, duiken via roltrappen op uit een
souterrain dat verbonden is met het
subwaystelsel en verdwijnen geleidelijk
in wachtkamers en hoger gelegen per
rons. De bedienden van de Greyhound-
en Trailwayskantoren komen handen te
kort, de winkels zijn open en trekken
rijen klanten. De juffrouw van het om
roepsysteem roept door alle drukte
heen: „De Greyhoundbus naar Denver
vertrekt om tien uur van perron 115, de
Trailwaysbus naar Baltimore vertrekt
om tien uur vijf 'van perron 12."
Al Schroeder, een van de vijf beman-
mingsleden van de patrouillewagen,
stopt met zijp auto voor de ingang van
het gebouw. Hij heeft een vrije dag en
is in burger. Op het moment dat hij
het sleuteltje omdraait ziet hij dat een
man het zijruitje van de voor hem
staande auto inslaat en een camera en
een slof sigaretten van de voorbank
grijpt. Al Springt lenig van zijn plaats
en trekt zijn pistool. De dief bevriest
even in zijn houding, dan verschijnt met
een bliksemsnelle beweging een stiletto
in zijn hand. „Laat vallen dat ding,"
zegt Al kalm. Een sekonde houden hun
ogen elkaar vast, het mes wijst naar
Al's maagstreek. Maar de man weet
dat de zaak verloren is en laat het mes
kletterend op de grond vallen. Hij blijkt
een oude bekende te zijn: in het politie
register staat hij gesignaleerd als ver
slaafd aan verdovende middelen.
IK ZIT in het wachtlokaal van de po
litie en luister naar de verhalen. De
vijf mannen, luitenant Michael Slaws-
ky, de chef, Thomas Donnelly, Charles
Newman, John Elliott en Al Schroeder,
zijn geen opscheppers en ze maken er
geen sensatie van. Integendeel, ze pra
ten losjesweg over allerlei benauwde
voorvallen alsof ze dingen releveren die
ze ergens hebben gelezen.
Ze zitten echt ook niet vierentwintig
uur in een etmaal achter misdadigers
aan. Charles Newman bijvoorbeeld trof
vandaag op het dakparkeerterrein een
wanhopige en onhandige dame met een
lekke band. In een mum had hij het
reservewiel geplaatst. John Elliot maak
te zich verdienstelijk door een vrouw
die een hartaanval had gekregen zuur
stof toe te dienen. Babies worden met
potentiële vroedvrouwhulp welhaast
aan de lopende band geboren. Maar
Tom Donnelly rekende twee mannen in,
die het gebouw wilden uitwandelen met
gestolen koffers en Michael Slawsky
rolde een bende jonge handelaren in
verdovende middelen op.
„RIJD MAAR eens een uurtje mee,"
zegt Elliott met een vragende blik naar
zijn chef. Het mag. Hij schuift achter
het stuur van de auto zonder politieken-
tekens, rijdt Eighth Avenue op, West
openlucht terecht. „Kijk," wijst Elliott,
„een fiets achterop gebonden. Dat kan
niet veel kwaad. Niemand riskeert het,
er de uitgangswegen mee af te rijden."
Even later stoot hij me aan. „Een auto
met een boeketje bloemen aan de an
tenne. Zeker iemand die normaal niet
kan onthouden waar hij geparkeerd
heeft." Maar hij fronst zijn wenkbrau
wen als hij een stationwagen ziet met
de ramen half open. Op de achterbank
liggen kledingstukken. „Dat is vragen
om moeilijkheden," zegt hij en neemt
het nummer op.
TELKENS en telkens weer maakt El
liott zijn ronden over de acht kilometer
lange wegen in het stationscomplex en
hij zorgt ervoor, steeds een andere rou
te te nemen. „Ze moeten je niet kunnen
timen," legt hij uit. Op elke verdieping
kijkt hij een tijdje rond. „Ik vind het
best als verliefde mensen elkaar zoen
tjes geven op de trap, maar het kan ook
wel camouflage zijn voor het overgeven
van verdovende middelen. Ik zal u
straks een foto laten zien van Donny,
een keurige oude heer van zo'n zeventig
jaar. Als we hem met iemand zien pra
ten, zijn we er meteen bij om te waar
schuwen en soms neemt men ons dat
wel kwalijk zo'n vriendelijke oude
man... Ja, ja. Donny werd voor het eerst
gearresteerd in 1907 en daarna zijn er
nog drieënzestig veroordelingen gevolgd
Hij loopt gewoonlijk in de drukte tegen
iemand op, maakt dan uitvoerig excu
ses en onderwijl rolt zijn maat de pro-
feuille of maakt het handtasje open. O,
wij kennen onze klanten."
Voordat wij in 't bureautje terug zijn
heeft Elliott geduldig moeten luisteren
naar een meisje uit Chicago, dat hem
snikkend vertelt haar moeder, die haar
zou afhalen, niet te hebben getroffen,
hij heeft een invalide man een bus in
geholpen en 'n dertienjarige jongen, die
behulpzaam is met koffers sjouwen, on
dervraagd waarom hij niet naar school
is.
„En als ik dan 's avonds thuis kom
en mijn vrouw vraagt me wat er is ge
beurd, zeg ik maar altijd: niets bijzon
ders," zegt hij schouderophalend. „Waar
om zou ik haar ongerust maken?"
Niets bijzonder, ook niet in die nacht
toen hij een slapende man wilde wekken
en ontdekte dat er een stiletto uit zijn
borst stak. Of toen hij zijn deel had in
het wekenlange speurderswerk na een
serie identieke kofferdiefstallen en de
arrestatie van Bobby Brown, alias Ken
neth M. Miller, alias Justin C. Smith.
„Dat was een bijzondere goeie vangst,"
eindigt hij met een tevreden glimlach.
„Hij werd door de staatspolitie van New
Jersey gezocht in verband met een ge
wapende bankoverval en in St. Louis
hadden ze ook nog iets met hem te ver
rekenen wegens het neerschieten van
een parkeerwachter."
George Arthur Hum
ble is Engelands ver-
maardste paarden
tandarts. In zijn veer
tigjarige praktijk
heeft hij meer dan
10.000 paardekiezen
en -tanden getrokken
dit is bijna een per
werkdag. Zijn patiën
ten kwamen uit alle
kringen van de hip
pische samenleving,
hij behandelde zowel
werkpaarden als rij
en renpaarden, Der
bywinnaars en paar
den uit de konink
lijke stallen. Humble
gebruikt enorme tan
gen voor zijn extrac
ties, maar desondanks
is het zware lichame
lijke arbeid. Ook voor
de patiënt is het geen
pretje. Verdovende
injecties zijn er na
melijk niet bij. Een
paar kalmerende
woorden zijn meestal
voldoende om de ope-
ratie zonder moei- P®
lijkheden te doen
verlopen.
v. v\; -üiü&XiiiijiSSt
RWW"""»
tl. Joris was niet erg tevreden met het expeditieplan
van meneer Drom. „Wat is er nu op tegen, om eerst
naar de Bron van de Rijkdom te zoeken?" vroeg hij.
„We moeten toch èrgens mee beginnen?" „Maar wel
licht zou het een verkeerd begin zijn," verklaarde de
ontdekkingsreiziger. „Eerst moeten we de bevolking
leren kennen. Bronnen hebben vaak een bijgelovige be
tekenis voor primitieven en dan willen ze niet, dat
vreemdelingen zich daarmee bemoeien. Een goed ont
dekkingsreiziger voegt zich naar de plaatselijke gebrui
ken en zorgt ervoor, dat hij de bevolking nooit voor het
hoofd stoot." Op hetzelfde ogenblik trof een kundig ge
worpen stenen hamer hem op de helm. „Oei, daar be
gint het weer'." riep Panda verschrikt. „Deed het pijn,
meneer Drom?" „Nee," antwoordde de ontdekkingsrei
ziger rustig. „Ik ben op dit soort dingen voorbereid en
draag een stalen helm met rubber vering. Maar kijk,
daar heb je de plaatselijke bevolking dan eindelijk.
Geef mij die hamer even, Panda, dan zal ik ze volgens
hun eigen gebruiken te woord staan."
NIEMAND schijnt hem op te merken.
Zelfs de gehelmde agenten, die bij de
ambtswoning van de premier op wacht
staan, schenken volstrekt geen aandacht
aan hem. Terwijl zijn vingers de kralen
van zijn rozenkrans voortschuiven, bewe
gen zijn lippen in geluidloos gebed. Dat
duurt zo 20 minuten. Dan steekt de man
zijn rozenkrans weer in zijn zak, pakt zijn
paraplu en actentas op en wandelt weg in
de richting van het park. Deze gebaarde
man is de 68-jarige Albert Roche,- een ge
pensioneerde officier van het Indische le
ger, die zich zorgen maakt over de pro
blemen van de huidige beschaving. Hij is
wel bereid, vragen te beantwoorden maar
doet dit niet met de gretige vlotheid, van
iemand die naar publiciteit verlangt. Zijn
langzame, waardige manier van spreken
geeft u het gevoel dat ge u schuldig maakt
aan ongepaste bemoeizucht.
„Ik bied niet speciaal voor de pre
mier," zal hij zeggen, „maar hij is wel in
mijn gebeden ingesloten. Ik bid voor de
wereldvrede."
OP OUDEJAARSAVOND 1953 was Ro
che getuige van wilde tonelen op Trafal
gar Square, het plein dat soms „het hart
van het Gemenebest" wordt genoemd.
Hij zag, hoe honderden jongens en meis
jes met de politie vochten en daarbij
kwam de gedachte bij hem op, dat „de
wereld uit de hand liep".
Hij wandelde naar Downingstreet, kniel
de neer tegenover de ambtswoning van de
premier en bad voor de jonge mensen,
voor de man die in dat huis woonde en
voor de wereldvrede.
De volgende morgen om half tien was
hij er weer. Ditmaal werd hij ondervraagd
door een agent. Aangezien hij de orde
niet verstoorde, niemand in de weg zat en
bereidwillig zijn naam en adres opgaf,
werd hem niet gelast door te lopen.
Sindsdien is Albert Roche een deel van
het stadsbeeld van Downingstreet. Hij
heeft tegenover no. 10 gebeden, toen Win
ston Churchill, Anthony Eden, Harold
Macmillan en Alec Douglas Home daar re
sideerden en hij doet het nog, nu Harold
Wilson er woont.
Geen van alle Britse premiers, die er
hebben gewoond en gewerkt, heeft ooit
een woord tegen hem gezegd, maar Dou
glas Home heeft hem eens een brief ge
schreven, waarin hij hem bedankte voor
een heiligenbeeldje, dat Roche aan de
deur had afgegeven „voor de premier".
IN DE LOOP van de elf jaar heeft
Roche verscheidene malen op zijn post
gemankeerd, maar hij heeft daarvoor
goede redenen opgegeven. Hij vertelt, dat
hij van tijd tot tijd een paar dagen naar
Ierland gaat om te helpen geld bijeen te
brengen voor een Iers bejaardentehuis.
Toen Downingstreet no. 10 in 1963 werd
gerestaureerd, knoopte Roche vriendschap
aan met enkelen van de arbeiders ter
plaatse. Premier Macmillan had voor de
duur van dé werkzaamheden zijn intrek
genomen in het gebouw van de Admira
liteit.
Roche slaagde erin, een paar religieuze
voorwerpen een penning van de ma
donna van Fatima en enkele flessen wij
water onder de planken van de vloer
en achter de panelen van het nieuwe in
terieur te verbergen.
„Het geeft mij een zekere voldoening, te
weten dat deze zaken daar zijn", zegt hij,
„en hun heilzame invloed doen gelden op
de premier wie dat dan ook toevallig we
zen mag".
CASTLE HEDINGHAM De Brit
Ronald Donovan stortte 3 pond sterling
(f 30) voor een boek met „adviezen op
sexueel gebied" en kwam tot de ont
dekking dat dit werk slechts vijf En
gelse woorden bevatte: „Bemoei je er
niet mee!" Dit zo verklaarde hij dezer
dagen voor de rechtbank, was niet het
advies dat hij verwachtte. Hij beschul
digde de boekverkoper Richard Ellis
van oplichting onder verderfelijke voor
wendsels. Donovan zei, geschreven te
hebben op een advertentie in een tijd
schrift. Hij ontving pamfletten, waarin
het boek het vermetelste en gedurfdste
boek genoemd werd dat ooit gedrukt
was. Het bleek een leesboek voor de la
gere school te zijn met de titel „Pren-
da il mio concolio" (Italiaans voor
,neem dat van mij aan"). Daarbij was
in het boek in het Engels de bood
schap „Bemoei je er niet mee" afge
drukt. De verdachte Ellis, vroeg Dono
van: „Probeerde u niet van mij verbo
den sexuele boeken te krijgen?". Dono
van antwoordde: „Ik wilde buitenland
se boeken kopen, die je hier normaal
niet kunt krijgen". Daarop antwoordde
Ellis: „U vroeg mijn raad door dit
boek te bestellen. Ik heb u mijn raad
op sexueel gebied gegeven en die luid
de: Bemoei je er niet mee. „Ik zie niet
in dat dat valse voorwendselen zijn"
De kantonrechter, Lady Plummer, was
het daarmede niet eens. Zij gaf Ellis
een voorwaardelijke gevangenisstraf
met proeftijd van twee jaar, gelastte
hem de drie pond terug te betalen en
zei: „Neem dit van mij aan: verschijn
niet weer voor deze rechtbank of het
zal u slecht vergaan!" (AP)
Advertentie
VOOR SPRANKELENDE KLEURENOIA'S
MIJNHEER WANSLAAT U NASAAN
OF ER ONDER UW K0EUËS MEER ZUN
DE HET SLANSEMBLEEM DRAGEN
WrZALIKDAOEUKOOEN.
ZULK EEN EMBLEEM WIJST
OP EEN GEHEIME
VERENI6INS
LQAT IS GEEN
GUNSTIS
TEKEN...
INDERDAAD,MIJNHEER WW8! ÜKUWf
NU SAAN, WANT U ZULT HET DRUK HEB8EN
MET DE BEGRAFENIS VAN UW BRUID
•SA