Belangwekkende boeken over muziek Alfred Rosenberg's Die Zauberflöte DINAH WASHINGTON LEEFT VOORT IN HAAR RIJKE MUZIKALE ERFENIS BLAISDELL - EGAN - SHANNON nn. Oorsprong en betekenis van Mozart's opera Een veelzijdige één schrijfster S- O S K A M. Mm Great queen of the blues99 ZATERDAG 29 MEI 1965 Erbij PAGINA DRIE N*. 6. Jos de Klerk Bert Japin Berry Zand Scholten O E TOONEE&» MATIG* Zien 8 j!frit I79J, 2)» Tmrfmlt, tea Oemiuich ItustefaM ea onvtr. Stuabur gewrocht» welkt kreupel aafchrjiTcl op Veen* 4ag den dexer foor eene talryke aeaigte amfchouwer» emttmul epgnood De afbeelding links is het begin van een recensie in „De tooneelmatige Roskam" van 8 april 1799 over de eerste opvoeringen in het Nederlands van „Die Zauberflöte": „een Germaansch kunsteloos en onverstaanbaar gewrocht, welks kreupel naschrijfsel op Woensdag den 3 dezer voor eene talrijke menigte aanschouwers voor de eerste maal is op gevoerd. Rechts: decor voor een opvoering van Die Zauber flöte in 1818 te München. OVER HET LIBRETTO van Mo- zarts „Zauberflöte", werk van de Weense theaterdirecteur Schikane- der, is al menige pen botgeschreven. Het schijnbaar onsamenhangende en onlogische tussen het eerste bedrijf en de ontwikkeling in de tweede akte is al direct na het ontstaan van het werk (1791) een punt van discussie geworden. Wat niet heeft verhinderd, dat deze opera, dank zij de verrukke lijke muziek van Mozart, een dei- meest doorslaande successen gewor den en zulks tot op onze tijd onver minderd gebleven is. Voor de discre pantie van dit tekstgeval werd een verklaring gevonden en algemeen aanvaard, als zou, toen het werk ten- halve gevorderd was, een concur rerende opera-onderneming met een werk voor de dag zijn gekomen dat zo ongeveer dezelfde strekking had als het sprookje waar het libretto van Schikaneder van uitging, wat de auteurs had doen besluiten het geval een andere wending te geven, en wel in de geest van de vrijmetselarij waar toe zij beiden behoorden. DE MAgONIEKE orde, die in de Jo sef Il-periode in Oostenrijk grote op gang had gemaakt, kon als tijdsver schijnsel geacht worden een niet gerin ge aantrekkelijkheid aan de als sprook je opgezette opera te geven. Met die verklaring heeft generatie na generatie genoegen genomen. De muziek van Mo zart deed de rest; maar het probleem bleef toch velen bezig houden, niet het minst omdat het toch onbegrijpelijk was dat Mozart met zijn scherpe inzicht in de scènische kunst, zich aan dergelijk lapwerk zou gewaagd hebben. Er be staat over het onderwerp een uitgebrei de litteratuur (die ook een andere tekst dichter dan Schikaneder in 't geding brengt), maar er bleven altijd vraag punten, die door het gezegde „in een sprookje is alles mogelijk" niet als „quantitê négligeable" konden worden beschouwd. Dit gold dan vooral de „drie knapen" die in de eerste akte in dienst staan van „de Koningin van de Nacht", doch in de tweede de helpende geesten van haar vijand „Sarastro" blijken te zijn. Ook de moor „Monostatos" zien we op raadselachtige wijze van invloeds sfeer maar dan in tegenovergestelde zin veranderen. Bertus van Lier liet in zijn bundel artikelen „Buiten de Maatstreep" in 1948 een studie over de symboliek van „Die Zauberflöte" verschijnen, die in vele opzichten verklarend is voor de contraverse „Koningin van de Nacht- Sarastro", waarbij ook aan de symbo lische betekenis van „vrouwelijk" en „mannelijk" werd gedacht, denk aan het spreekwoordelijke citaat „Bewahret euch vor Weibertücken" en aan de woorden van Sarastro tot Pamina: „Ein Mann musz eure Herzen leiten". AL DERGELIJKE gegevens om de symboliek van het libretto in ethische zin te verklaren, vinden wij wijdvoerig in het thans als uitgave van Lemniscaat te Rotterdam verschenen boek „De Zau berflöte, oorsprong en betekenis van Mozarts opera", door Alfons Rosenberg, in vlotte vertaling van M. J. Ie Nobel. Het is een briljant geschreven boek dat diep graaft in de geschiedenis van de geestesevolutie en licht laat schijnen op wat steeds als duister en onlogisch in het libretto van Schikaneder gesigna leerd werd. Zelfs voor het hachelijke geval van de „drie knapen" weet de schrijver een oplossing: het zouden en gelen zijn die als onafhankelijke goede geesten geen partij kiezen, maar hulp en bijstand bieden waar deze nodig is. Wel een zeer gezochte verklaring. Ove rigens wordt het logisch verloop van het spel duidelijk gemaakt, zodat er van een breuk geen sprake hoeft te zijn. Het is duidelijk, dat de auteur uit de zelfde bronnen geput heeft waar ook Bertus van Lier bij te rade ging. De motieven die de auteurs van „Die Zauberflöte" tot het scheppen van hun symbolische opera geleid hebben, wor den in de studie van Alfons Rosenberg uitvoerig uiteengezet, zelfs aan de fluit als symbool heeft hij een lang hoofd stuk gewijd. Men leest in het boek al lerhande over de rozenkruisers, de mys teriën van Egypte, over de symboliek der getallen. Maar als de schrijver de vraag opwerpt of de „Zauberflöte" in de geest van de vrijmetselarij of van het christendom ontstond, begint het ons, na al het voorgaande te duizelen; zo rekjpaar lijkt ons het geval toch niet. Het boek is rijk geïllustreerd met on der meer prachtige decorprojecten in kleurendruk, die er op wijzen hoe roy aal het werk als spektakelstuk in de eerste decinnia van zijn ontstaan gege ven werd. ALS PREMIèRES TE Amsterdam worden vermeld: 1794 in 't Duits, 1799 in 't Nederlands, 1803 in 't Frans, 1809 in 't Italiaans. Óndariks de kritiek die men had op de tekst, blijkt Mozarts laatste opera toch al gauw ook hier een trekpleister te zijn geweest. De be oordeling over het libretto was overi gens niet mals. De „Toneelmatige Ros kam" had in 1799 drie nummers nodig om het stuk uit te maken voor vod, prul der prullen, moffengedrocht, enzo voorts, maar er werd toch aan toege voegd, dat de muziek „wezenlijk fraai en konstig" was. En zo is het ge bleven: de symboliek van Mozarts mu ziek heeft de symboliek van het libretto gered en dat zal ze spijts alle gebeurde uiteenzettingen en spitsvondigheden voor de massa wel blijven doen. M. A. Prick van Wely „Het Orgel en zijn Meesters". Tweede herziene druk. Krusemans Uitgeversmaatschap pij n.v. Den Haag (374 pag., 100 il lustraties, pr. 24,50). DE EERSTE UITGAVE van dit lijvi ge boek verscheen in 1931. Het heeft ruim dertig jaar zijn informatiediensten verstrekt aan orgelliefhebbers en tal van vakleerlingen mee voorbereid op het examen. Maar er is in die dertig jaar zo enorm veel omgegaan op het gebied van de orgelbouw en niet min der inzake de esthetiek van het orgel spel, dat die eerste druk thans niet meer kon geacht worden nog bij de tijd te zijn. Bovendien geloof ik niet te veel te zeggen, dat het werk reeds in 1931 een tekort aan uitzicht op de groei van nieuwe inzichten toonde, die toen reeds begonnen waren zich te openba ren. Dit belette niet dat het een rijke bron was van wat tot de eeuwenoude geschiedenis van het koninklijk instru ment behoort. Het werk komt nu totaal vernieuwd op de boekenplank. De schrijver heeft zich daartoe de mede werking verworven van de bekende Vlaamse orgelmeester Flor Peeters, de organist van de Sint Rombouts te Me- chelen en directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen. Dit maakt dat tal van figuren, wier ac tiviteiten hier onvoldoende doordrongen behoorlijk in het licht gesteld worden en accent wordt gelegd op sferen van artistieke bedrijvigheid die buiten een al te gereserveerde kring van het al gemeen vertrouwde valt. Zo gezien kan er op gewezen worden, dat het boek van Prick van Wely een brede basli bestrijkt en een eenzijdigheid vermijdt die allicht tot tegenspraak zou kunnen prikkelen. Wanneer de auteur schrijft: „Ieder orgel is een individu, berekend op de akoestische eigenschappen van de ruimte waarin het geplaatst is en in overeenkomst met zijn bijzondere doel einden," geeft hij blijk van deze brede opzet. Vandaar ook in zijn boek een verscheidenheid die alle ruimte laat voor voorkeuren en voor het kweken van een gezond historisch inzicht dat rekening houdt met opvattingen die als tijdverschijnsel komen en gaan. HET BOEK IS EEN mijn van gege vens over orgelbouw en muziek voor het instrument; het is zelfs opvallend hoe de auteur deze beide aspecten van zijn onderwerp met elkaar in even wicht weet te houden. Dit kenmerkt dan ook in de eerste plaats de musicus in hem. Het zou al een mirakel zijn wan neer in een zo uitvoerig werk geen ver gissingen voorkwamen. Zo schijnt het aan Prick van Wely ontgaan te zijn dat schrijver dezes ontdekte, dat J. W. Lo- ny, de Haarlemse leraar van Sweelinck geen organist maar koorzanger en be speler van blaasinstrumenten was, hoe wel ik de oplossing van het probleem Lony ruimschoots in tijdschriften en zelfs over de radio kenbaar gemaakt heb, alvorens er in mijn pas verschenen geschiedboek over Haarlems Muziekle ven een hoofdstuk aan te wijden. Ook vergiste hij zich door Piet Kee leraar aan het Amsterdams Conservatorium te noemen; dit had moeten zijn het Mu- zieklyceum. Geringe verschrijvingen - T" Gezicht in de Stadsschouwburg op het Leidseplein te Amsterdam tijdens een opvoering van „De Toverfluit". Schets- tekening uit 1799. H '1- tiil&I a >£1 - van deze aard zijn echter van weinig betekenis in verhouding tot het geheel. Wel hadden wij graag gezien dat de Haarlemse manifestaties van orgelcul tuur, die over verschillende alinea's ver spreid voorkomen, geconcentreerd wa ren samengevat, met enige nadruk op het instituut der gemeentelijke orgelbe spelingen (een énig geval van historisch culturele draagwijdte) en voor wat be treft het karakter van onze jaarlijkse orgelmaand die Haarlem tot een inter nationaal centrum maakt met deelna me uit ver verwijderde werelddelen. OVERIGENS IS Prick van Wely niet karig met zijn lof over het Haarlemse Müller-orgel en zijn vaste bespelers. En de uitgeverij die zijn standaardwerk voor de tweede maal op de markt brengt, heeft het keurig verzorgde, rijk geïllustreerde boek in een stofomslag gestoken, waarop het front van het ver maarde instrument als een symbool van de orgelkunst prijkt. „Muziek kennen en genieten", is de titel van een fraai bij J. B. Walters te Groningen uitgegeven boek (309 pag. pr. f 14,90) waarin de Amsterdamse con servatoriumleraar Henny Schouten een uitgebreid aantal artikelen over muzi kale onderwerpen bijeen bracht, bedoeld om belangstellende leken nader te bren gen tot de zin der toonkunst in haar meest voorkomende en gemakkelijkst verteerbare aspecten. Na het verklaren van muzikale vormen en elementaire theoretische begrippen, waarvoor enige kennis van het muziekschrift veronder steld wordt, handelt de auteur over vo cale en instrumentale ensembles, geeft biografische gegevens over enige klas sieke en romantische componisten en verklaring van onderscheidene soorten composities, om te besluiten met een lijst van grammofoonplaten waarop de besproken composities zijn opgenomen. Een bijzondere attractie van dit boek voor de doorsnee-muziekliefhebber, vor men de vele illustraties. Het lijkt ons dat het aan zijn doel zal beantwoorden. UWWWVWWWWWUlAJWWWWWtAA#WtA#UWW\A#WWWWWlAA/MWWWW\AAAAAAA#lAAJVWtJWWW«A#VWWWWWlA#tAAAJWtAA#WWWWWWWMI In het geschiedenisboek van de jazz is de veertiende december van het jaar 1963 een zwarte bladzijde. Op die datum overleed namelijk een van de grootste blueszangeressen: Dinah Was hington. Zij werd niet oud, negenen dertig jaar, waarvan ze er vierentwin tig aan de jazzmuziek gaf. Evenals ve le andere groten in de jazz heeft Di nah Washington zich nooit ontzien, maar in de betrekkelijk korte periode dat zij haar enorme creativiteit in dienst van de jazzmuziek stelde, heeft zij daadwerkelijk helpen bouwen aan de vorm en de stijl van de muziek. Met Dinah Washington is het gegaan zoals met vele zangeressen: zij maak te haar debuut op een zangwedstrijd voor amateurs in Chicago. Lionel Hampton ontdekte haar en van 1943 tot 1946 was zij de vocaliste van zijn orkest. Na twee jaren bij Hampton had zij een wereldnaam. DINAH ONTWIKKELDE een geheel eigen stijl. In haar voordracht zijn de sporen terug te vinden van de rauwe blues uit de beginperiode, een onmis kenbare invloed van Bessie Smith, maar aan de andere kant was Dinah te rijk begaafd om zich vast te bijten in het betrekkelijk begrensde idioom van de oude blues. Bovendien had zij het voor recht met de modernere stromingen in de jazz kennis te kunnen maken. Uit al deze invloeden, het oerelement van de primitieve blues, de swing uit de der tiger jaren, de nieuwere wegen van de jazz en haar eigen felle geëmotio neerdheid is Dinah Washington groeid tot the „Great Queen of blues," een erenaam waar zij zelf met haar legendarische zelfspot de be trekkelijkheid van inzag. Direct na haar dood verscheen een prachtige langspeelplaat van haar waarop de song „Drinkin" Again" ge- the DE NOG VRIJ JONGE Amstel Detective Serie van L. J. Veen heeft beslag weten te leggen op een merkwaardig veelzijdige drie-eenheid: de Califomische schrijfster die nu eens publiceert onder het pseudoniem Anne Blaisdell, dan weer onder het meer bekende Dell Shannon, dan wel zich aandient als Lesley Egon, en onder elk van die drie pseudoniemen een andere, karakteris tieke eigen toets weet te bespelen, die elk der leden van de drie-eenheid duidelijk van elkaar onderscheidt, een eigen stempel verleent. J. F. Kliphuis heeft van enkele van haar boeken vaardige vertalingen gemaakt voor de Amstel Detective Serie: de Dell Shannons Nachtschim (Case Pending) en Gevonden voorwerp (The Ace of Spades), de Lesley Egan Verboden operaties (A case for appeal) en de Anne Blaisdell Je ziel of je leven. Als Anne Blaisdell staat deze schrijfster wel het verst van de Shannons en Egans, die een deductieve inslag bezitten: Blaisdell is de thriller-schrijfster bij uitstek, die het moet hebben van de beklemmende sfeer, de beangstigende situatie, de narrow escape van de (bij voorkeur vrouwelijke) hoofdpersoon uit de klauwen van de (bij voorkeur wat getikte) boosdoener(es) in net (bij voorkeur eenzame) landhuis. VOOR DE LIEFHEBBERS van dit adembenemende genre is Je ziel of je leven, waarin een jonge vrouw zich da genlang in de macht (en uiteindelijk ook in doodsgevaar) bevindt van een godsdienstwaanzinnige vrouw die haar wil bekeren en voor haar „zonden" wil doen boeten, gekookte kost. Mij per soonlijk staat er in tegen de geringe originaliteit van gegeven en uitwerking, alsmede het feit dat de situatie niet 100 percent waarschijnlijk is, maar dat neemt niet weg dat de spanning voor menigeen groot zal blijven en dat men zeker constant met de heldin zal mee- huiveren. De Verboden operaties van Lesley Egan zijn een aantal abortusge- vallen, waarvan met dodelijke afloop, waarvoor een jonge vrouw ter dood wordt veroordeeld. Ten onrechte, zoals blijkt uit het onderzoek van de politie man Varallo en de advocaat Falken- stein, die er een hele kluif aan zal heb ben, tijdig voldoende nieuwe feiten aan te dragen waardoor een hoger beroep in deze zaak mogelijk wordt. Geen ty pische advocaten-speurdersroman met de charme van spitsvondige juridische duels in de rechtszaal, maar wel een story met vaart, goed geconstrueerd. Van deze drie-eenheid het liefst is mij overigens Dell Shannon, die zowel in Nachtschim als in Gevonden Voorwerp de lezer confronteert met de Californi- sche politieman Luis Mendoza, die in zijn werk en in zijn liefdeleven de no dige complicaties ontmoet door het feit, dat hij behoort tot de veelal geminach te Mexicaanse minderheid in Amerika en door het feit, dat hij steenrijk is. In Nachtschim heldert Mendoza een tweetal zeer tragische moorden op jon ge meisjes op; in Gevonden Voorwerp ontdekt hij het vreemde verband tus sen de dood van een jongeman die een te grote dosis heroïne heeft binnenge kregen, en een gevonden voorwerp op de vloer van de gestolen auto van zijn vriendin. Het zijn beide verhalen, die evenals de Dell Shannon met vaart verteld zijn, maar nog hechter gecon strueerd, en die vooral hun charme ont lenen aan een zeer aparte sfeer en aan de originele figuur van de speurder. IN STERKE TEGENSTELLING de beweeglijkheid in de boeken Blaisdell-Egan-Shannon, slaat de geser reerde, maar daarom niet minder boei ende verteltrant van Thomas Walsh in The Eye of the Needie, dat als Het oog van de naald in de Prismareeks ver schenen is. Een priester vindt het lijk van zijn schoonzuster, enkele uren na dat hij bij zijn broer en diens vrouw is geroepen omdat hun huwelijk op springen stond. De positie van de broer is niet alleen tengevolge van het slechte huwelijk bijster verdacht. De priester beseft dat ook, maar wil het niet inzien. In dit geval betrokken, komt hij diverse malen voor een gewetens conflict te staan: is hij verplicht alles te zeggen wat hij weet? Dat conflict wordt nog sterker, als het zoontje van zijn schoonzusters werkster ten onrech te van de moord verdacht dreigt te wo- den, en al bijzonder sterk wanneer de priester zich ook nog geplaatst ziet voor de vraag of hij een belangrijk, de broer zwaar belastend, bewijsstuk, mag ver nietigen. EEN ONGELOOFLIJK KNAP boek. Afgezien van één scène is de handeling tot van geheel aan één plaats gebonden: de spreekkamer van de broer van de pries ter. En die handeling zelf bestaat ge heel zonder één toegevoegd sensatie element uit verhoren door een bijzonder ruwe Amerikaanse inspecteur, en uit de reactie van de priester daar op, reacties die gepaard gaan met al lerlei gewetensconflicten. Het enige ele ment van uiterlijke actie wordt, tegen het eind, gevormd door de steelse po gingen van de priester om het belasten de bewijsstuk onder de ogen van de speurder vandaan te smokkelen. Het meesterlijke van Walsh is, dat hij er volkomen in geslaagd is, ondanks dit gebrek aan uitwendige actie de lezer van a tot z te blijven boeien met deze in alle opzichten gave thriller, die zijn vaart voor een niet gering deel ook ont leent aan de bijzonder levendige en spitse verhoortechniek van de inspec teur. Aan spannende verhalen biedt de Prismareeks verder nog Memoires van een spion (With my little Eye), van E. G. Edlmann en Via Lissabon (The Ri ver Line) van Charles Morgan, beide oorlogsgeschiedenissen. Het eerste een vorm van geromantiseerde non-fiction rond het werk van de Britse Intelligence Service tijdens de tweede wereldoorlog èn tijdens de eerste; Via Lissabon een roman rond de moord door Franse ver zetsstrijders op een Engelse piloot die zij niet vertrouwen, en wiens tragedie jaren later aanleiding wordt tot 'n her nieuwde, dramatische confrontatie van de destijds bij de zaak betrokkenen. een schrijnend portret vormde van Dinah's leven. Op het Roulette-label is nu een tweede plaat van haar versche nen onder de titel „Dinah Washing ton, the late, great queen of the blues". In dit album zijn twaalf tot nu to eniet uitgebrachte ballads van Dinah verzameld. Dinah Washington leeft voort in da grootste opnamen die zij ons naliet. Haar „He's gone again", „Somebody else is taking my place", de eigen compositie „Don't say nothin" at all" en de blues „Me and my gin" ge ven blijk van een intens beleven van haar muziek. De begeleiding van het orkest van Don Costa vormt een uit stekend omlijsting van Dinah's stem. In „Me and my gin" is de orgelpar tij van uitzonderlijk gehalte. Kortom een voortreffelijk album, deze nieuwe langspeler van Dinah Washington. Label: Roulette PRL 121 Uitgave: Artone-Haarlem; waardering: zeer goed. DE KNAPPE BRAZILIAANSE gita rist Laurindo Almeido, grootmeester van Latijns-Amerikaanse muziek en klassiek Spaans gitaarspel heeft een tijdlang bij het Modern Jazz Quartet van John Lewis gespeeld. Het aldus geformeerde Modem Jazz Quintet maakte een lange tournee naar Euro pa, waarbij ook Spanje aangedaan werd. Het Spaanse publiek, dat op het gebied van gitaarspel toch wel eens een en ander gewend is, was vervoerd van het spel van Laurindo Almeida. Ge lukkig heeft het kwartet met de gita rist ook plaatopnamen gemaakt, waar van Philips Phonogram er dezer dagen een op de markt gebracht heeft: „The Modern Jazz Quartet Starring Larindo Almeida". De tweede kant van deze langspeler telt een drietal zeer fijne nummers in het Bossa Nova-ritme, waarvan de „One Note Samba" een schitterende intro van Laurindo Almeida. Op de jazzkant, waarop de gitarist ook waar devolle bijdragen levert staat een heel knappe vertolking van Bach's „Fuga in A mineur". Ondanks het feit dat vele jazzkenners uiterst sceptisch staan tegenover de symfonische jazz van het Moderne Jazz Quartet, moet wel worden vast gesteld dat het muzikaal een belevenis is. De arrangementen zijn volmaakt en de beheersing van de vijf musici per fect. Een plaat om aandachtig te be luisteren. Label: Philips B 08183L. Uit gave: Philips-Phonogram, Waardering: Goed tot zeer goed. OP HET VEE JA Y-LABEL, waar over ik enkele weken reeds schreef is een langspeler uitgekomen van Frank Strozier, altsaxofonist, in een kwintet bezetting met trompettist Booker Lit tle, bassist Paul Chambers, pianist Wynton Kelly en slagwerker Jimmy Cobb. Een verantwoorde verzameling moderne jazz, met goede arrangemen ten en schitterende soli, vooral van trompettist Booker Little, een volge ling van Clifford Brown. Booker Little heeft dan ook even als de jong gestorven Clifford eni ge tijd bij Max Roach gespeeld. „W. K. Blues" een compositie van pianist Wynton Kelly, is een twaalfmatige blues met een zeer goed thema en ra- zendknappe solo's van Booker Little en altist Strozier. De nieuwe platen op het Vee Jay- label herbergen opnamen van een aan tal bijzonder creatieve jonge jazzmusi ci die rijkelijk uit eigen composities putten. Dat is, naast de frisse geest die uit deze platen naar boven komt, wel de grootste verdienste. Het samen spel van Chambers, Joe Jones, Booker Little, Wayne Shorter en Lee Morgan, veelbelovende jonge krachten in de mo derne jazz, kan, getuige de jongste op namen, nog veelbelovende dingen in houden. Label: Vee Jay LP 3005, Uitgave: Philips-Phonogram, Waardering: Goed.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 13