Belangwekkende boeken over muziek
Alfred Rosenberg's Die Zauberflöte
DINAH WASHINGTON LEEFT VOORT
IN HAAR RIJKE MUZIKALE ERFENIS
BLAISDELL - EGAN - SHANNON
nn.
Oorsprong en betekenis van Mozart's opera
Een veelzijdige
één schrijfster
S- O S K A M.
Mm
Great queen of the blues99
ZATERDAG 29 MEI 1965
Erbij
PAGINA DRIE
N*. 6.
Jos de Klerk
Bert Japin
Berry Zand Scholten
O E
TOONEE&»
MATIG*
Zien 8 j!frit I79J,
2)» Tmrfmlt, tea Oemiuich ItustefaM ea onvtr.
Stuabur gewrocht» welkt kreupel aafchrjiTcl op Veen*
4ag den dexer foor eene talryke aeaigte amfchouwer»
emttmul epgnood
De afbeelding links is het begin van een recensie in „De
tooneelmatige Roskam" van 8 april 1799 over de eerste
opvoeringen in het Nederlands van „Die Zauberflöte": „een
Germaansch kunsteloos en onverstaanbaar gewrocht, welks
kreupel naschrijfsel op Woensdag den 3 dezer voor eene
talrijke menigte aanschouwers voor de eerste maal is op
gevoerd. Rechts: decor voor een opvoering van Die Zauber
flöte in 1818 te München.
OVER HET LIBRETTO van Mo-
zarts „Zauberflöte", werk van de
Weense theaterdirecteur Schikane-
der, is al menige pen botgeschreven.
Het schijnbaar onsamenhangende en
onlogische tussen het eerste bedrijf
en de ontwikkeling in de tweede akte
is al direct na het ontstaan van het
werk (1791) een punt van discussie
geworden. Wat niet heeft verhinderd,
dat deze opera, dank zij de verrukke
lijke muziek van Mozart, een dei-
meest doorslaande successen gewor
den en zulks tot op onze tijd onver
minderd gebleven is. Voor de discre
pantie van dit tekstgeval werd een
verklaring gevonden en algemeen
aanvaard, als zou, toen het werk ten-
halve gevorderd was, een concur
rerende opera-onderneming met een
werk voor de dag zijn gekomen dat
zo ongeveer dezelfde strekking had
als het sprookje waar het libretto van
Schikaneder van uitging, wat de
auteurs had doen besluiten het geval
een andere wending te geven, en wel
in de geest van de vrijmetselarij waar
toe zij beiden behoorden.
DE MAgONIEKE orde, die in de Jo
sef Il-periode in Oostenrijk grote op
gang had gemaakt, kon als tijdsver
schijnsel geacht worden een niet gerin
ge aantrekkelijkheid aan de als sprook
je opgezette opera te geven. Met die
verklaring heeft generatie na generatie
genoegen genomen. De muziek van Mo
zart deed de rest; maar het probleem
bleef toch velen bezig houden, niet het
minst omdat het toch onbegrijpelijk was
dat Mozart met zijn scherpe inzicht in
de scènische kunst, zich aan dergelijk
lapwerk zou gewaagd hebben. Er be
staat over het onderwerp een uitgebrei
de litteratuur (die ook een andere tekst
dichter dan Schikaneder in 't geding
brengt), maar er bleven altijd vraag
punten, die door het gezegde „in een
sprookje is alles mogelijk" niet als
„quantitê négligeable" konden worden
beschouwd. Dit gold dan vooral de „drie
knapen" die in de eerste akte in dienst
staan van „de Koningin van de Nacht",
doch in de tweede de helpende geesten
van haar vijand „Sarastro" blijken te
zijn. Ook de moor „Monostatos" zien we
op raadselachtige wijze van invloeds
sfeer maar dan in tegenovergestelde
zin veranderen.
Bertus van Lier liet in zijn bundel
artikelen „Buiten de Maatstreep" in
1948 een studie over de symboliek van
„Die Zauberflöte" verschijnen, die in
vele opzichten verklarend is voor de
contraverse „Koningin van de Nacht-
Sarastro", waarbij ook aan de symbo
lische betekenis van „vrouwelijk" en
„mannelijk" werd gedacht, denk aan
het spreekwoordelijke citaat „Bewahret
euch vor Weibertücken" en aan de
woorden van Sarastro tot Pamina: „Ein
Mann musz eure Herzen leiten".
AL DERGELIJKE gegevens om de
symboliek van het libretto in ethische
zin te verklaren, vinden wij wijdvoerig
in het thans als uitgave van Lemniscaat
te Rotterdam verschenen boek „De Zau
berflöte, oorsprong en betekenis van
Mozarts opera", door Alfons Rosenberg,
in vlotte vertaling van M. J. Ie Nobel.
Het is een briljant geschreven boek dat
diep graaft in de geschiedenis van de
geestesevolutie en licht laat schijnen op
wat steeds als duister en onlogisch in
het libretto van Schikaneder gesigna
leerd werd. Zelfs voor het hachelijke
geval van de „drie knapen" weet de
schrijver een oplossing: het zouden en
gelen zijn die als onafhankelijke goede
geesten geen partij kiezen, maar hulp
en bijstand bieden waar deze nodig is.
Wel een zeer gezochte verklaring. Ove
rigens wordt het logisch verloop van het
spel duidelijk gemaakt, zodat er van
een breuk geen sprake hoeft te zijn.
Het is duidelijk, dat de auteur uit de
zelfde bronnen geput heeft waar ook
Bertus van Lier bij te rade ging.
De motieven die de auteurs van „Die
Zauberflöte" tot het scheppen van hun
symbolische opera geleid hebben, wor
den in de studie van Alfons Rosenberg
uitvoerig uiteengezet, zelfs aan de fluit
als symbool heeft hij een lang hoofd
stuk gewijd. Men leest in het boek al
lerhande over de rozenkruisers, de mys
teriën van Egypte, over de symboliek
der getallen. Maar als de schrijver de
vraag opwerpt of de „Zauberflöte" in
de geest van de vrijmetselarij of van
het christendom ontstond, begint het
ons, na al het voorgaande te duizelen;
zo rekjpaar lijkt ons het geval toch niet.
Het boek is rijk geïllustreerd met on
der meer prachtige decorprojecten in
kleurendruk, die er op wijzen hoe roy
aal het werk als spektakelstuk in de
eerste decinnia van zijn ontstaan gege
ven werd.
ALS PREMIèRES TE Amsterdam
worden vermeld: 1794 in 't Duits, 1799
in 't Nederlands, 1803 in 't Frans, 1809
in 't Italiaans. Óndariks de kritiek die
men had op de tekst, blijkt Mozarts
laatste opera toch al gauw ook hier
een trekpleister te zijn geweest. De be
oordeling over het libretto was overi
gens niet mals. De „Toneelmatige Ros
kam" had in 1799 drie nummers nodig
om het stuk uit te maken voor vod,
prul der prullen, moffengedrocht, enzo
voorts, maar er werd toch aan toege
voegd, dat de muziek „wezenlijk
fraai en konstig" was. En zo is het ge
bleven: de symboliek van Mozarts mu
ziek heeft de symboliek van het libretto
gered en dat zal ze spijts alle gebeurde
uiteenzettingen en spitsvondigheden
voor de massa wel blijven doen.
M. A. Prick van Wely „Het Orgel
en zijn Meesters". Tweede herziene
druk. Krusemans Uitgeversmaatschap
pij n.v. Den Haag (374 pag., 100 il
lustraties, pr. 24,50).
DE EERSTE UITGAVE van dit lijvi
ge boek verscheen in 1931. Het heeft
ruim dertig jaar zijn informatiediensten
verstrekt aan orgelliefhebbers en tal
van vakleerlingen mee voorbereid op
het examen. Maar er is in die dertig
jaar zo enorm veel omgegaan op het
gebied van de orgelbouw en niet min
der inzake de esthetiek van het orgel
spel, dat die eerste druk thans niet
meer kon geacht worden nog bij de tijd
te zijn. Bovendien geloof ik niet te veel
te zeggen, dat het werk reeds in 1931
een tekort aan uitzicht op de groei
van nieuwe inzichten toonde, die toen
reeds begonnen waren zich te openba
ren. Dit belette niet dat het een rijke
bron was van wat tot de eeuwenoude
geschiedenis van het koninklijk instru
ment behoort. Het werk komt nu totaal
vernieuwd op de boekenplank. De
schrijver heeft zich daartoe de mede
werking verworven van de bekende
Vlaamse orgelmeester Flor Peeters, de
organist van de Sint Rombouts te Me-
chelen en directeur van het Koninklijk
Vlaams Conservatorium te Antwerpen.
Dit maakt dat tal van figuren, wier ac
tiviteiten hier onvoldoende doordrongen
behoorlijk in het licht gesteld worden
en accent wordt gelegd op sferen van
artistieke bedrijvigheid die buiten een
al te gereserveerde kring van het al
gemeen vertrouwde valt. Zo gezien kan
er op gewezen worden, dat het boek
van Prick van Wely een brede basli
bestrijkt en een eenzijdigheid vermijdt
die allicht tot tegenspraak zou kunnen
prikkelen. Wanneer de auteur schrijft:
„Ieder orgel is een individu, berekend
op de akoestische eigenschappen van de
ruimte waarin het geplaatst is en in
overeenkomst met zijn bijzondere doel
einden," geeft hij blijk van deze brede
opzet. Vandaar ook in zijn boek een
verscheidenheid die alle ruimte laat
voor voorkeuren en voor het kweken
van een gezond historisch inzicht dat
rekening houdt met opvattingen die als
tijdverschijnsel komen en gaan.
HET BOEK IS EEN mijn van gege
vens over orgelbouw en muziek voor
het instrument; het is zelfs opvallend
hoe de auteur deze beide aspecten van
zijn onderwerp met elkaar in even
wicht weet te houden. Dit kenmerkt dan
ook in de eerste plaats de musicus in
hem. Het zou al een mirakel zijn wan
neer in een zo uitvoerig werk geen ver
gissingen voorkwamen. Zo schijnt het
aan Prick van Wely ontgaan te zijn dat
schrijver dezes ontdekte, dat J. W. Lo-
ny, de Haarlemse leraar van Sweelinck
geen organist maar koorzanger en be
speler van blaasinstrumenten was, hoe
wel ik de oplossing van het probleem
Lony ruimschoots in tijdschriften en
zelfs over de radio kenbaar gemaakt
heb, alvorens er in mijn pas verschenen
geschiedboek over Haarlems Muziekle
ven een hoofdstuk aan te wijden. Ook
vergiste hij zich door Piet Kee leraar
aan het Amsterdams Conservatorium
te noemen; dit had moeten zijn het Mu-
zieklyceum. Geringe verschrijvingen
- T"
Gezicht in de Stadsschouwburg op het
Leidseplein te Amsterdam tijdens een
opvoering van „De Toverfluit". Schets-
tekening uit 1799.
H '1- tiil&I
a >£1 -
van deze aard zijn echter van weinig
betekenis in verhouding tot het geheel.
Wel hadden wij graag gezien dat de
Haarlemse manifestaties van orgelcul
tuur, die over verschillende alinea's ver
spreid voorkomen, geconcentreerd wa
ren samengevat, met enige nadruk op
het instituut der gemeentelijke orgelbe
spelingen (een énig geval van historisch
culturele draagwijdte) en voor wat be
treft het karakter van onze jaarlijkse
orgelmaand die Haarlem tot een inter
nationaal centrum maakt met deelna
me uit ver verwijderde werelddelen.
OVERIGENS IS Prick van Wely niet
karig met zijn lof over het Haarlemse
Müller-orgel en zijn vaste bespelers. En
de uitgeverij die zijn standaardwerk
voor de tweede maal op de markt
brengt, heeft het keurig verzorgde, rijk
geïllustreerde boek in een stofomslag
gestoken, waarop het front van het ver
maarde instrument als een symbool van
de orgelkunst prijkt.
„Muziek kennen en genieten", is de
titel van een fraai bij J. B. Walters te
Groningen uitgegeven boek (309 pag. pr.
f 14,90) waarin de Amsterdamse con
servatoriumleraar Henny Schouten een
uitgebreid aantal artikelen over muzi
kale onderwerpen bijeen bracht, bedoeld
om belangstellende leken nader te bren
gen tot de zin der toonkunst in haar
meest voorkomende en gemakkelijkst
verteerbare aspecten. Na het verklaren
van muzikale vormen en elementaire
theoretische begrippen, waarvoor enige
kennis van het muziekschrift veronder
steld wordt, handelt de auteur over vo
cale en instrumentale ensembles, geeft
biografische gegevens over enige klas
sieke en romantische componisten en
verklaring van onderscheidene soorten
composities, om te besluiten met een
lijst van grammofoonplaten waarop de
besproken composities zijn opgenomen.
Een bijzondere attractie van dit boek
voor de doorsnee-muziekliefhebber, vor
men de vele illustraties. Het lijkt ons
dat het aan zijn doel zal beantwoorden.
UWWWVWWWWWUlAJWWWWWtAA#WtA#UWW\A#WWWWWlAA/MWWWW\AAAAAAA#lAAJVWtJWWW«A#VWWWWWlA#tAAAJWtAA#WWWWWWWMI
In het geschiedenisboek van de jazz
is de veertiende december van het
jaar 1963 een zwarte bladzijde. Op die
datum overleed namelijk een van de
grootste blueszangeressen: Dinah Was
hington. Zij werd niet oud, negenen
dertig jaar, waarvan ze er vierentwin
tig aan de jazzmuziek gaf. Evenals ve
le andere groten in de jazz heeft Di
nah Washington zich nooit ontzien,
maar in de betrekkelijk korte periode
dat zij haar enorme creativiteit in
dienst van de jazzmuziek stelde, heeft
zij daadwerkelijk helpen bouwen aan
de vorm en de stijl van de muziek.
Met Dinah Washington is het gegaan
zoals met vele zangeressen: zij maak
te haar debuut op een zangwedstrijd
voor amateurs in Chicago. Lionel
Hampton ontdekte haar en van 1943
tot 1946 was zij de vocaliste van zijn
orkest. Na twee jaren bij Hampton had
zij een wereldnaam.
DINAH ONTWIKKELDE een geheel
eigen stijl. In haar voordracht zijn de
sporen terug te vinden van de rauwe
blues uit de beginperiode, een onmis
kenbare invloed van Bessie Smith, maar
aan de andere kant was Dinah te rijk
begaafd om zich vast te bijten in het
betrekkelijk begrensde idioom van de
oude blues. Bovendien had zij het voor
recht met de modernere stromingen in
de jazz kennis te kunnen maken. Uit al
deze invloeden, het oerelement van de
primitieve blues, de swing uit de der
tiger jaren, de nieuwere wegen van
de jazz en haar eigen felle geëmotio
neerdheid is Dinah Washington
groeid tot the „Great Queen of
blues," een erenaam waar zij zelf
met haar legendarische zelfspot de be
trekkelijkheid van inzag.
Direct na haar dood verscheen een
prachtige langspeelplaat van haar
waarop de song „Drinkin" Again"
ge-
the
DE NOG VRIJ JONGE Amstel Detective Serie van L. J. Veen heeft beslag
weten te leggen op een merkwaardig veelzijdige drie-eenheid: de Califomische
schrijfster die nu eens publiceert onder het pseudoniem Anne Blaisdell, dan
weer onder het meer bekende Dell Shannon, dan wel zich aandient als
Lesley Egon, en onder elk van die drie pseudoniemen een andere, karakteris
tieke eigen toets weet te bespelen, die elk der leden van de drie-eenheid
duidelijk van elkaar onderscheidt, een eigen stempel verleent. J. F. Kliphuis
heeft van enkele van haar boeken vaardige vertalingen gemaakt voor de Amstel
Detective Serie: de Dell Shannons Nachtschim (Case Pending) en Gevonden
voorwerp (The Ace of Spades), de Lesley Egan Verboden operaties (A case
for appeal) en de Anne Blaisdell Je ziel of je leven. Als Anne Blaisdell staat
deze schrijfster wel het verst van de Shannons en Egans, die een deductieve
inslag bezitten: Blaisdell is de thriller-schrijfster bij uitstek, die het moet
hebben van de beklemmende sfeer, de beangstigende situatie, de narrow escape
van de (bij voorkeur vrouwelijke) hoofdpersoon uit de klauwen van de (bij
voorkeur wat getikte) boosdoener(es) in net (bij voorkeur eenzame) landhuis.
VOOR DE LIEFHEBBERS van dit
adembenemende genre is Je ziel of je
leven, waarin een jonge vrouw zich da
genlang in de macht (en uiteindelijk
ook in doodsgevaar) bevindt van een
godsdienstwaanzinnige vrouw die haar
wil bekeren en voor haar „zonden" wil
doen boeten, gekookte kost. Mij per
soonlijk staat er in tegen de geringe
originaliteit van gegeven en uitwerking,
alsmede het feit dat de situatie niet
100 percent waarschijnlijk is, maar dat
neemt niet weg dat de spanning voor
menigeen groot zal blijven en dat men
zeker constant met de heldin zal mee-
huiveren. De Verboden operaties van
Lesley Egan zijn een aantal abortusge-
vallen, waarvan met dodelijke afloop,
waarvoor een jonge vrouw ter dood
wordt veroordeeld. Ten onrechte, zoals
blijkt uit het onderzoek van de politie
man Varallo en de advocaat Falken-
stein, die er een hele kluif aan zal heb
ben, tijdig voldoende nieuwe feiten aan
te dragen waardoor een hoger beroep
in deze zaak mogelijk wordt. Geen ty
pische advocaten-speurdersroman met
de charme van spitsvondige juridische
duels in de rechtszaal, maar wel een
story met vaart, goed geconstrueerd.
Van deze drie-eenheid het liefst is mij
overigens Dell Shannon, die zowel in
Nachtschim als in Gevonden Voorwerp
de lezer confronteert met de Californi-
sche politieman Luis Mendoza, die in
zijn werk en in zijn liefdeleven de no
dige complicaties ontmoet door het feit,
dat hij behoort tot de veelal geminach
te Mexicaanse minderheid in Amerika
en door het feit, dat hij steenrijk is.
In Nachtschim heldert Mendoza een
tweetal zeer tragische moorden op jon
ge meisjes op; in Gevonden Voorwerp
ontdekt hij het vreemde verband tus
sen de dood van een jongeman die een
te grote dosis heroïne heeft binnenge
kregen, en een gevonden voorwerp op
de vloer van de gestolen auto van zijn
vriendin. Het zijn beide verhalen, die
evenals de Dell Shannon met vaart
verteld zijn, maar nog hechter gecon
strueerd, en die vooral hun charme ont
lenen aan een zeer aparte sfeer en aan
de originele figuur van de speurder.
IN STERKE TEGENSTELLING
de beweeglijkheid in de boeken
Blaisdell-Egan-Shannon, slaat de geser
reerde, maar daarom niet minder boei
ende verteltrant van Thomas Walsh in
The Eye of the Needie, dat als Het
oog van de naald in de Prismareeks ver
schenen is. Een priester vindt het lijk
van zijn schoonzuster, enkele uren na
dat hij bij zijn broer en diens vrouw
is geroepen omdat hun huwelijk op
springen stond. De positie van de broer
is niet alleen tengevolge van het
slechte huwelijk bijster verdacht. De
priester beseft dat ook, maar wil het
niet inzien. In dit geval betrokken, komt
hij diverse malen voor een gewetens
conflict te staan: is hij verplicht alles
te zeggen wat hij weet? Dat conflict
wordt nog sterker, als het zoontje van
zijn schoonzusters werkster ten onrech
te van de moord verdacht dreigt te wo-
den, en al bijzonder sterk wanneer de
priester zich ook nog geplaatst ziet voor
de vraag of hij een belangrijk, de broer
zwaar belastend, bewijsstuk, mag ver
nietigen.
EEN ONGELOOFLIJK KNAP boek.
Afgezien van één scène is de handeling
tot
van
geheel aan één plaats gebonden: de
spreekkamer van de broer van de pries
ter. En die handeling zelf bestaat ge
heel zonder één toegevoegd sensatie
element uit verhoren door een
bijzonder ruwe Amerikaanse inspecteur,
en uit de reactie van de priester daar
op, reacties die gepaard gaan met al
lerlei gewetensconflicten. Het enige ele
ment van uiterlijke actie wordt, tegen
het eind, gevormd door de steelse po
gingen van de priester om het belasten
de bewijsstuk onder de ogen van de
speurder vandaan te smokkelen. Het
meesterlijke van Walsh is, dat hij er
volkomen in geslaagd is, ondanks dit
gebrek aan uitwendige actie de lezer
van a tot z te blijven boeien met deze
in alle opzichten gave thriller, die zijn
vaart voor een niet gering deel ook ont
leent aan de bijzonder levendige en
spitse verhoortechniek van de inspec
teur.
Aan spannende verhalen biedt de
Prismareeks verder nog Memoires van
een spion (With my little Eye), van E.
G. Edlmann en Via Lissabon (The Ri
ver Line) van Charles Morgan, beide
oorlogsgeschiedenissen. Het eerste een
vorm van geromantiseerde non-fiction
rond het werk van de Britse Intelligence
Service tijdens de tweede wereldoorlog
èn tijdens de eerste; Via Lissabon een
roman rond de moord door Franse ver
zetsstrijders op een Engelse piloot die
zij niet vertrouwen, en wiens tragedie
jaren later aanleiding wordt tot 'n her
nieuwde, dramatische confrontatie van
de destijds bij de zaak betrokkenen.
een schrijnend portret vormde van
Dinah's leven. Op het Roulette-label is
nu een tweede plaat van haar versche
nen onder de titel „Dinah Washing
ton, the late, great queen of the
blues". In dit album zijn twaalf tot nu
to eniet uitgebrachte ballads van Dinah
verzameld.
Dinah Washington leeft voort in da
grootste opnamen die zij ons naliet.
Haar „He's gone again", „Somebody
else is taking my place", de eigen
compositie „Don't say nothin" at all"
en de blues „Me and my gin" ge
ven blijk van een intens beleven van
haar muziek. De begeleiding van het
orkest van Don Costa vormt een uit
stekend omlijsting van Dinah's stem.
In „Me and my gin" is de orgelpar
tij van uitzonderlijk gehalte. Kortom
een voortreffelijk album, deze nieuwe
langspeler van Dinah Washington.
Label: Roulette PRL 121 Uitgave:
Artone-Haarlem; waardering: zeer
goed.
DE KNAPPE BRAZILIAANSE gita
rist Laurindo Almeido, grootmeester
van Latijns-Amerikaanse muziek en
klassiek Spaans gitaarspel heeft een
tijdlang bij het Modern Jazz Quartet
van John Lewis gespeeld. Het aldus
geformeerde Modem Jazz Quintet
maakte een lange tournee naar Euro
pa, waarbij ook Spanje aangedaan
werd. Het Spaanse publiek, dat op het
gebied van gitaarspel toch wel eens een
en ander gewend is, was vervoerd van
het spel van Laurindo Almeida. Ge
lukkig heeft het kwartet met de gita
rist ook plaatopnamen gemaakt, waar
van Philips Phonogram er dezer dagen
een op de markt gebracht heeft: „The
Modern Jazz Quartet Starring Larindo
Almeida".
De tweede kant van deze langspeler
telt een drietal zeer fijne nummers in
het Bossa Nova-ritme, waarvan de
„One Note Samba" een schitterende
intro van Laurindo Almeida. Op de
jazzkant, waarop de gitarist ook waar
devolle bijdragen levert staat een heel
knappe vertolking van Bach's „Fuga in
A mineur".
Ondanks het feit dat vele jazzkenners
uiterst sceptisch staan tegenover de
symfonische jazz van het Moderne
Jazz Quartet, moet wel worden vast
gesteld dat het muzikaal een belevenis
is. De arrangementen zijn volmaakt en
de beheersing van de vijf musici per
fect. Een plaat om aandachtig te be
luisteren. Label: Philips B 08183L. Uit
gave: Philips-Phonogram, Waardering:
Goed tot zeer goed.
OP HET VEE JA Y-LABEL, waar
over ik enkele weken reeds schreef is
een langspeler uitgekomen van Frank
Strozier, altsaxofonist, in een kwintet
bezetting met trompettist Booker Lit
tle, bassist Paul Chambers, pianist
Wynton Kelly en slagwerker Jimmy
Cobb. Een verantwoorde verzameling
moderne jazz, met goede arrangemen
ten en schitterende soli, vooral van
trompettist Booker Little, een volge
ling van Clifford Brown.
Booker Little heeft dan ook even
als de jong gestorven Clifford eni
ge tijd bij Max Roach gespeeld. „W.
K. Blues" een compositie van pianist
Wynton Kelly, is een twaalfmatige
blues met een zeer goed thema en ra-
zendknappe solo's van Booker Little en
altist Strozier.
De nieuwe platen op het Vee Jay-
label herbergen opnamen van een aan
tal bijzonder creatieve jonge jazzmusi
ci die rijkelijk uit eigen composities
putten. Dat is, naast de frisse geest
die uit deze platen naar boven komt,
wel de grootste verdienste. Het samen
spel van Chambers, Joe Jones, Booker
Little, Wayne Shorter en Lee Morgan,
veelbelovende jonge krachten in de mo
derne jazz, kan, getuige de jongste op
namen, nog veelbelovende dingen in
houden.
Label: Vee Jay LP 3005, Uitgave:
Philips-Phonogram, Waardering: Goed.