GESPREKKEN MET UITGEVERS l(ID POLAK EN VAN GENNEP BHF door Sas Bunge De Donderzonen van Fernand Auwerda f V- wlSISm I I Litteraire Kanttekeningen Het tweede van een serie interviews die onze medewerkers Sas Bunge en Cees Sorgdrager hadden met prominente Nederlandse uitgevers BH een sympathieke mislukking V ZATERDAG 12 JUNI 1965 Erbij PAGINA DRIE -4 mÊtm» POLAK GENNEP amm Iï*' WëÊM 1 P.S.F. en hockey MÈm „WIJ ZIJN BEGONNEN in een klein pand, in de Handboogstraat waar de boeken metershoog in de gang lagen opgestapeld. Ons kantoor was alleen te bereiken via een trapje met een laag plafond erboven. Al onze auteurs hebben er builen van op hun hoofd overgehouden". Dit zegt R. O. van Gennep, door collega's genoemd de jongste uitgever van Europa, (28). Wij zitten met hem en zijn mede-directeur Joh. Polak in een achterkamer aan de Prinsen gracht waar men uitziet over een wir war van daken, schoorstenen, schuren en binnentuinen dat zo karakteristiek is voor de Amsterdamse stadskern. Binnen een half jaar zal het bedrijf een groot herenhuis aan de Keizers gracht betrekken. Daar zal men ruimte hebben om ook een import- bedrijf op te bouwen, waarvoor mi reeds plannen gemaakt worden. Men heeft al de vertegenwoordiging van John Colder te Londen, een avant- garde uitgever die Henry Miller, Sa muel Beckett en het totale oeuvre van de markies De Sade in Engelse vertaling uitbrengt. Ook liggen in het souterrain de eerste uitgaven van de eveneens nog jonge Vlaamse uit geverij De Galg, die publikaties aan kondigt van Hedwig Speliers („gal- spuwend vulkaan"), Laurent Veydt („grift Kinsey-rapporten in de taaV') enweer een boek over de godde lijke markies, van Herwig Leus. DAAR, OP DE Keizersgracht, zal onder leiding van de ex-Oostenrijkse graaf Von Winter, een emigrant uit de vooroorlogse jaren, tevens het antiqua riaat Athenaeum geopend worden; ge specialiseerd in Judaica, dus oude boe ken over joodse godsdienst, traditie, historie, alsmede Duitse litteratuur. Bjj Polak en Van Gennep worden Joodse gebedenboeken uitgegeven, die in Israël gedrukt worden in off-set en bestemd zijn voor de joodse gemeen ten in Engeland en Amerika. Zij bren gen een serie paperbacks (uitgaven in slap-kartonnen band) over joodse theo logie en filosofie in de Engelse taal, in samenwerking met de liberaal-jood se kerk van Groot-Brittannië. „IEDEREEN denkt natuurlijk dat mijn compagnon Polak dit accent geeft aan onze activiteiten. Maar het gekke is, dat juist door mijn belangstel ling joodse auteurs en titels betref fende joodse geschiedenis en littera tuur in ons fonds een opvallende plaats innemen. Het dagboek uit Westerbork van de journalist Philip Mechanicus dat bij ons is verschenen, wordt al gemeen als het belangrijkste document beschouwd inzake de nazi-terreur te gen de joden." Hij laat het boek zien dat onder de titel „In Dépöt" veel, en positieve, aandacht in de pers gekregen heeft. „Het manuscript was tevoren aan twee uitgevers aangeboden, die er niets in zagen Wij zijn nachtenlang bezig ge weest de definitieve tekst uit het hand schrift samen te stellen. Wat hier tus sen rechte haakjes staat, zijn toevoe gingen op plaatsen waar de tekst on leesbaar was of een zin niet liep. Het was een omslachtig werk, maar de uit gave heeft ons veel goodwill bij de pers, de boekhandel en het lezend pu bliek gegeven." „In „Dépot" heeft een inleiding mee gekregen van prof. J. Presser, de Am sterdamse hoogleraar, die ook met een bundel gedichten en essays in het fonds van Polak en Van Gennep vertegen woordigd is. WIE ZIJN DEZE twee mensen, die binnen twee jaar een uitgeversbedrijf hebben opgebouwd met een eigen ge zicht en een uitstekende naam (hetgeen in kringen van uitgevers, waar naijver even welig tiert als in iedere andere beroepsgroep, tot ongefundeerde roddel heeft geleid over aanzienlijke persoon lijke geldmiddelen)? De jongste van de twee, R. O. van Gennep, bekent openlijk „vele middelbare scholen door lopen te hebben" wegens niet al te bes te aanpassing aan het schoolmileu en te veel aandacht voor zijn geliefde sport, hockey, waarin hij een lande lijke crack was. Hij studeerde drie jaar aan de politiek-sociale faculteit te Amsterdam, ging over naar de uitge verij, kwam terecht bij Moussault voor wie hij twee jaar het land afreisde als salesman, waardoor hjj de boek handel leerde kennen. Daar kreeg hij de redactie van de reeks Kartons voor Letterkunde, tezamen met Johan Po lak en de dichter Theo Sontrop. Van Gennep is, uiterlijk gezien, met zijn snor en (dunne) ringbaard, in een losse trui, het merk „anders dan an dere" rokend, de modernste van de twee. Hjj is hoofdzakelijk aan het woord. Polak, minder vlot en met een dikke shawl om de hals hoewel het niet koud is, heeft iets van een leraar of een wetenschapsman. Hjj is het ook, bin nenkort hoopt hij afgestudeerd classi cus te zijn. Zijn werk in het uitgevers vak begon bij de Haagse uitgever Bou cher, hij kreeg er de redactie van de litteraire serie De Beuk, waarin hij onder andere een bundel van J. C. Bloem uitbracht. POLAK HAD OOK contact met de uitgever Van Oorschot, boven wiens kantoor aan de Herengracht hij woon de. Door hem ontmoette hij de critici D'Oliveira, Oversteegen en Kees Fens. Kort na het oprichten van de eigen uitgeverij konden Polak en Van Gen nep daardoor het litterair maandblad Merlyn op de markt brengen. „Men verklaarde ons voor gek direct na de start met zo iets te komen". De pessimisten kregen ongelijk, Merlyn, met zijn gedegen analyses van nieuw letterkundig werk allerminst een ge makkelijk blad, werd een succes. Men drukt nu 2400 exemplary, waarvan 1900 voor de vaste abonnees. Als. zo'n blad „loopt" is. het, voor..een uitgever van onschatbare waarde, want het biedt hem gelegenheid onbekende auteurs bij publiek en pers te introdu ceren. Een soort proefveld of kweek tuin voor nieuw talent. Bij de over stelpende productie van boeken is het vinden van veelbelovende jonge auteurs voor de uitgevers namelijk een pro bleem. In Merlyn publiceerde de 25-ja- rige Jacques Hamelink, die nu in het fonds van Polak en Van Gennep is op genomen met een verhalenbundel Het Plantaardig Bewind en een bundel ge dichten De Eeuwige Dag. Merlynredac- teur Oversteegen verzorgde een over zicht van het na-oorlogse Nederlandse verhaal onder de titel Kort Geding, thans in derde druk verschenen. „Als wij uit Zwolle opdracht krijgen voor levering van twintig exemplaren tege lijk, weten wij dat daar wéér een le raar de jongste litteratuur uit dit boek zal behandelen,". HOE SLAAGT MEN als uitgever? Als men de heren Polak en Van Gen nep hoort praten, krijgt men de in druk dat een goede neus. die men ook intuïtie mag noemen, het voornaamste is. Daar komen natuurlijk bij: liefde voor het vak en een enorme dosis werkkracht. (Van Gennep: „ik ben werkelijk bezeten van mijn vak, mijn hele activiteit staat in het teken van de uitgeverij"). Hun eerste boek was een studie over de filosoof Albert Camus door dr. F. O. van Gennep (neef van R.O.), een lijvig werkstuk van 13,90, dat goed beoordeeld en verkocht werd. Twee maanden voordat de uitgever Stols-Barth in Den Haag liquideerde, kochten zij van hem „de complete Jacques Bloem", die alleen nog anti quarisch te krijgen was en nu, in een door de dichter als definitief erkende uitgave, by Polak en Van Gennep zal herverschijnen, een editie waarvan zij ons de „dummy" (proef-exemplaar voor de boekhandel) met trots laten zien. GOEDE IDEEEN zijn onmisbaar. Op stapel staat wat Van Gennep „een maakboek" noemt, een in opdracht van de uitgever ontstaan werk, onder de ti tel „Wat denken wij eigenlijk wel?" Hierin geven vijftien journalisten van uiteenlopende levensbeschouwing, maar allen progressief gericht, hun visie op ideologische kwesties in het Nederland van 1965. Enkele titels van hoofdstuk ken: Hoe hebben wij ons oorlogsver leden verwerkt? Hoe sexueel is onze moraal? Hoe moreel is onze herbewa- WIE GOEDE BEDOELINGEN voor lief wil nemen zal met enige welwillendheid over de tweede roman van de jonge Vlaamse auteur Fernand Auwera, „De Donderzonen" (verschenen bij J. M. Meulenhoff), weinig onvriendelijks kunnen zeggen. Het thema is, al blijft het min of meer in het onzekere, sympathiek, het verhaal laat zich door een niet-critische lezer, wie het alleen om het verloop der „ge beurtenissen" is te doen, wel vlot lezen al zijn de her halingen zo hier en daar een hindernis voor een ononder broken geboeide lectuur, er komen in het slotgedeelte zelfs enkele pregnante passages voor en er is zonder twijfel met ernst aan deze roman gewerkt. Maar bij nadere beschou wing, waaraan niet eens de tekst-analytische methode van de in zwang zijnde „close-reading" te pas behoeft te komen, blijkt al te duidelijk, dat „De Donderzonen" het niveau van een kunstwerk te incidenteel bereikt om het talent van Fernand Auwera voorlopig voor meer dan poten tieel te houden en dat de grens van een waardeerbaar dilettantisme vrijwel nergens overschreden wordt. Zo'n sympathieke mislukking is symptomatisch voor de creatieve perikels, waarmee de hedendaagse romancier te kampen heeft zodra hij zich waagt aan de verbeelding en uitbeel ding van het problematisch geworden mens-zijn. In zijn studie over het verval van de traditionele roman stelt de Schotse dichter Edwin Muir vast dat, terwijl „vroeger het leven zich gewillig in de vorm van een verhaal liet gieten, het aan de moderne romanschrijver alle mogelijke weer stand biedt": „it refuses to do so". Het is, sinds de breuk met de overgeleverde normen, verklaringsprincipes, ver meende stelligheden, gecodificeerde „waarheden", evident is geworden, niet voldoende meer om een fictief verhaal te vertellen in de chronologische volgorde, een verhaal met een sluitende intrige en een afgerond einde, een verhaal dat volgens de gangbare denk- en gevoelsorde verloopt en opgebouwd is volgens de geijkte receptuur. DE ROMANSCHRIJVER VAN van daag kan niet meer de wereld en de mensen waarvan hij vertelt kennen, hij kan niet meer de ingewijde, alwe tende auteur van de negentiende eeuw zijn, die alleen maar om zich heen behoefde te zien om de werkelijkheid „natuurgetrouw" weer te geven, daarvoor is de realiteit van het leven in ons en om ons te dubieus, te ver ward en verwarrend, te onvatbaar ge worden. „Telkens", schreef Ortega Y Gasset destijds, als een van mijn vrienden, vooral als hij nog jong is, me vertelt dat hij aan een roman werkt, ben ik stomverbaasd, hoe rus tig hij zoiets zegt, en denk ik bij mij zelf dat ik in zijn plaats zou rillen en beven. Het is misschien onrechtvaar dig maar ik kan het niet helpen: ach ter die rust vermoed ik met argwaan een zekere argeloosheid, want het mag dan altijd al een moeilijke taak zijn geweest om een goede roman te schrijven, de ernst ervan is onbere kenbaar toegenomen". Van de argeloosheid is Fernand Au wera de dupe geworden. Zonder er zich waarschijnlijk rekenschap van te geven heeft hij een boek willen schrij- ven dat zowel een historische als een psychologische, een geëngageerde en een ideeën-roman wilde zijn, terwijl er een meesterhand voor nodig zou zijn om een werk, zoals Auwera dat heeft opgezet, tot een goed einde te brengen. Zijn verhaal strekt zich uit over een tijdsverloop van omstreeks tien jaren, de catastrofale periode van 1935-1945, die hij niet uit eigen erva ring kende en dus door middel van de intuïtieve verbeelding moest oproepen, hetgeen al een hachelijke onderneming is, waar het een zo uitermate turbulen te, verwikkelde, emotioneel geladen en (inderdaad) wereldschokkende keten van gebeurtenissen betreft. DAARBIJ KWAM DAN NOG DE technische moeilijkheid om onvermij delijke coupures aan te brengen in het chronologische verloop: in een be trekkelijk beknopte roman moeten maanden en soms jaren wegvallen, wil een decennium overbrugd kunnen wor den, en hoe speelt een weinig ervaren romancier dat klaar, hoe houdt hij de „draad" van zijn verhaal in handen bij een onderbroken reeks van gebeur tenissen? Daar zijn kunstgrepen voor nodig die meer oefening in het mé tier vereisen, meer compositorische bekwaamheid, dan waarover Auwera beschikte. Zijn technisch onvermogen heeft dan ook tot gevolg gehad dat de structuur van zijn boek fragmentari- scher en zelfs verwarder, brokkeliger en onevenwichtiger is geworden dan de traditionele romanvorm, waar aan Auwera zich min of meer vast klampt, verdragen kan. Het nauwkeu rig beschreven détail, dat meer een decoratieve dan een functionele bete kenis heeft, wordt overtroefd door summiere beschrijvingen; de dyna miek van het verhaal wordt afgeremd door stagnerende bijzonderheden van bijkomstige aard; hiér trappelt hij op de plaats, daar jaagt hij vooruit, ziet hij met vertragende „flash-backs" te rug in het verleden. Wat stond Auwera eigenlijk voor ogen? In de twee broers Leo en Frik Terdaan zoons van goeden huize, van eenzelfde onstuimig bloed wil de hij twee levensmogelijkheden, twee tegengestelde reacties op een bedreig de jeugd verbeelden: Leo, de ethisch- beheerste „zelfbedwinger", die zich (uit zelfbehoud?, uit geloofsovertui ging?) onder de discipline stelt van de eerzame burgerdeugd en de opzet tende levensstorm tracht te ontwijken in een denkbeeldig beschermd bestaan als onderwijzer in een dorpje; Frik, de vrijbuiter, die telkens weer be zwijkt voor zijn ontembare levensdrift en de normen trotseert, zich te buiten gaat aan de drank en erotische liber- tinages, maar daarin zichzelf is en dus de dupe van zijn stormachtig tempera ment. Anders gezegd: Leo. de stand vastige, representeert de idealist, Frik de door ontgoocheling cynisch gewor den realist. Beiden worden, zodra de wat al te onwezenlijke invasie van de Duitsers zich heeft bestendigd tot „de bezetting", betrokken bij het onder grondse verzet: Leo uit geëngageerde overtuiging, Frik uit menselijke er broederlijke genegenheid. MEN KAN, aarbijxêcmfwyshrdlshm omdat de auteur daaromtrent in het vage blijft, in het onzekere blijven of Auwera aan de ongetemde levensdrift van Frik de voorkeur geeft boven de ethische beperktheid van Leo, het is niettemin de levensomstuimige Frik die onder de martelingen van de ver horende Duitsers de dood verkiest bo ven het verraad en Leo die tenslotte bezwijkt, zodra beiden in de val zijn gelopen van het nogal kinderlijk be schreven! verzetsrisico. Eén ding is zeker: edele gevoelens (die van Leo) zijn riiet voldoende om het geweld en de foltering te trotseren; levensdrift (die van Frik) is, in deze situatie, in dit menselijk geval althans, sterk ge noeg, om de standvastigheid met de gruwzame dood van de pijniging te be kopen. Wat is, in de dimensie van het menselijke méér waard? Wat is, als het er op aankomt, van beslissender betekenis: karakter of persoonlijkheid, ethiek of levenskracht, beschouwelijk heid of elementaire natuurdrift? Mis schien laat Auwera de gevolgtrekking opzettelijk voor rekening van iedere lezer persoonlijk, misschien blijft hij zelf in twijfel over hetgeen niet in fei te, maar in wezen zwaarder telt, in ieder geval is het de ethische Leo die de gruwel overleeft en de verachter van het verraad, de libertijnse Frik, die aan zijn integriteit bezwijkt. HET ZOU, UIT HET OOGPUNT van de criticus bezien, een voldoening zijn om te kunnen verklaren: zó is het in zicht, zó is de overtuiging van de au teur, dit is de strekking, de geënga- gageerde inzet van de schrijver, a prendre ou a laisser, maar hoe dan ook een inzet van een persoonlijkheid, die staat voor hetgeen hij schrijft. Dat- hij er met zijn overtuiging voor in staat, lijdt geen twijfel, maar dat de lezer, ondanks deze schrijversgaran tie, in het onzekere blijft omtrent de bedoeling van de auteur en diens schriftuur, bewijst de onmacht van zijn vermogen om zijn overtuiging, eventueel zijn implicaties van de twij fel, over te dragen op de lezer, scherper uitgedrukt: zijn onvermogen om door middel van de schrijfkunst een innerlijke overtuiging onverdeeld waar te maken. Nogmaals: wie de samengesteldheid van de actuele mensèlijke situatie wil benaderen moet over meer ambachte lijke bekwaamheden beschikken dan Fernand Auwera tot dusver aan de dag heeft gelegd. Neen, het is niet eenvoudig meer om een romanschrij ver te zijn, die zich durft te meten met de menselijke problematiek van het ogenblik. Wat hem rest is wellicht het experiment met nieuwe epische vormgevingen, die de menselijke wer- kelijkheid-van-nu dichter kunnen be naderen dan de traditionele roman van voorheen. C. J. E. Dinaux pening? Hoe verafgoden wij het beeld' Hoe vrij, of onvrij, is de Nederlander? Van Gennep kreeg het idee na een uitzending van Zo Is Hettelefo- foneerde direct met journalist Han Lammers, binnen drie dagen was op zet en taakverdeling (de andere redac teur is Joris van den Berg) voor el kaar. IN HET BEDRIJF werkt men met een minimale bezetting aan personeel. Tot voorjaar '65 reisde Van Gennep zelf de boekhandel af. „Er zijn er dui dend in totaal, met vierhonderd doen wij zaken, met honderdvijftig hebben wij persoonlijk contact. Op die honderd vijftig en hun publiek richten wij ook onze uitgaven". Er zijn nu twee reizigers, verder een secretaresse die ook de boekhouding doet en die elders meer kon verdienen maar hier kwam omdat de sfeer en het nieuwe haar aantrokken. De tech nische kant, alles wat betreft druk, pa pierkwaliteit, bindwerk en de opdrach ten en aanwijzingen die daarmee ver band houden, berust bij adjunct-direc teur J. Jansen („Toen hij hier begon, wist hij ternauwernood wat een blad spiegel was"). In totaal werken er ne gen mensen. Uitgever Van Gennep, An glofiel, zegt: „Eigenlijk zijn we schro melijk „understaffed". OPVALLEND IN HET fonds zijn da litterair-wetenschappelijke publicaties, waarvan de zorg bij J. Polak berust. Bij voorbeeld de briefwisseling van Albert Verwey en Stefan George, in een opla ge van 900 exemplaren gedrukt, win kelprijs 32 uitgegeven met een garantie van het Prins Bernhardfonds, Deze vooruitstrevende uitgeverij, die veel aandacht geeft aan boeken over ac tuele problematiek, beweegt zich ook op het terrein van de zuivere filologie in een stijl die bijna middeleeuws aan doet. In voorbereiding is een tekstcri- tische editie van alle fragmenten der oud-Griekse lyrici Sappho en Alcaeus, met Latijnse commentaren van prof. Eva Voigt uit Hamburg. ZAKELIJK GEZIEN is de firma Po lak en Van Gennep een naamloze ven nootschap, met een beginkapitaal van 400.000, waarvan de drie directeuren de grootste aandeelhouders zijn. Met hun inspanning bewijzen zij, dat een uitgeverij om zich te handhaven be paald niet behoeft af te gaan op wat men de publieke smaak pleegt te noe men. Zij zoeken niet naar bestsellers, maar naar goede boeken die zij met overtuiging uitgeven en waar een pu bliek dat geleerd heeft te lezen, iets in kan vinden. „Wij zijn plotseling begonnen, pas nu begint er lijn in te komen", zegt Van Gennep. „Polak komt met dit aan, ik met dat, onze smaken komen overeen, alleen onze interessen verschillen". Van begin af aan stonden zij te boek als een uitgeverij die wat aandurft. Hun kans op voortbestaan werd door de boekhandelaren in twijfel getrokken. „Wat jullie doen is zo geweldig, goed en leuk dat jullie wel failliet moeten gaan". BINNENKORT zal men in de winkel» zien liggen een boek van prof. Guenter Lewy, De Rooms-Katholieke Kerk en Nazi-Duitsland (het is inmiddels ver schenen). De Amerikaanse hoogleraar komt hierin op grond van bronnenstu die van al het beschikbare materiaal tot de conclusies die onthullend zijn inzake de houding van het Duitse episcopaat tegenover de terreurdaden van Hitier en zijn trawanten. „Het boek zal een storm veroorza ken", zegt Van Gennep. „Men merkt het aan de reacties bij de boekhandel. Een boekverkoper in Breda, persoonlijk bevriend met de bisschop van Breda, heeft er vijftig afgenomen. In Haarlem heeft de firma Coebergh er tien in ma- gazijnvoorraad genomen, maar officieel heeft hij het niet in de winkel". VOORDAT WIJ afscheid nemen, valt mijn oog nog eenmaal op een tekening aan de wand: het werk van een oom van mij, Robert Hanf, die begaafd was als schilder en musicus. Hij werd in 1943 weggesleept en kwam nooit meer terug. Op tafel, tussen de nieuwe uitga ven, ligt een boek van dr. Ignaz May- baum, liberaal rabbijn te Londen, „The Face of God after Auschwitz".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 15