QUERIDO: een oud stempel
op een geplastificeerde band
De dichter Bloem zoals hij voortaan blijven zal
Definitieve uitgave
zijner gedichten
GESPREKKEN
MET
UITGEVERS
(III)
Door SAS BUNGE
„Ons
kwaliteitsoordeel is
de enige leidraad"
Voettocht van
,Pax Christi'
Litteraire
Kanttekeningen
ss-16
ZATERDAG 19 JUNI 1965
Erbij
PAGINA DRIE
Sociaal
Salamanders
Niet aan de weg
timmeren
De Boekvink
Cafétafeltje
Chili en IJsland
Mevrouw Tine van Buul.
EEN UITGEVERIJ wordt bepaald
door de mensen die er leiding aan ge
ven, hun maatschappelijke houding,
hun ideeën, vooroordelen en idealen,
dit alles in evenwicht met het klimaat
van de tijd, met vraag en aanbod op
de boekenmarkt. Vóór de oorlog stond
Emanuel Querido, de man en zijn fir
ma, voor een stuk cultuurpolitiek en
maatschappelijk „engagement". In
1905, als boekhandelaar op de Binnen-
Amstel gevestigd, gaf hij in vertaling
een Zweeds werk uit over de „Ethiek
van Huwelijk en Liefde", gevolgd door
„Eerlijke Antwoorden op Kindervra
gen". In 1918 bracht hij met Henri
Barbusse's „Het Vuur" een best-seller
op de markt, waarvan binnen een 'half
jaar 25.000 exemplaren verkocht wer
den.
Hij was gelieerd met het opkomende
socialisme zelf kwam hij uit een
diamantbewerkersgezin, de schrijver
Israël Querido was zijn broer gaf
Heijermans uit, de autobiografie van
Trotzki, de gedenkschriften van Troel
stra, en niet te vergeten A. M. de Jong,
de Nederlandse auteur die misschien
wel de langst lopende populariteit kent.
In 1925 verscheen Het Verraad, het
eerste deel van de Merijntje Gijzen-
cyclus, in 1929 waren er 250.000 Me-
rijntjes verkocht, in 1931 kwam Queri
do met een dundruk-editie, vier delen
in linnen band, vijf-gulden-negentig. In
de fondslijst winter 1964/65 vindt men
hem in acht delen compleet voor ƒ48
en inmiddels heeft Frank van Wezel
zijn negentiende druk beleefd.
QUERIDO WAS IN zijn dagen een
vooruitstrevend uitgever, die als eerste
op de markt kwam met uniform uitge-
WIJ WORDEN ontvangen in een ruim vertrek op de eerste etage van het
pand Singel 262 te Amsterdam. Stalen boekenrekken rondom, zeil op de vloer,
hier en daar een kamerplant. De heer Reinold Kuipers (50) biedt ons sigaren
aan uit een cederhouten doos van Hajenius, de zaak waar uw grootvader
kocht. Zijn compagnon, mevrouw Tine van Buul, zal zich in de loop van het
gesprek bij ons voegen. De derde persoon in het directorium van de n.v. Em.
Querido's Uitgeversmaatschappij, mevrouw Alice von Eugen-van Nahuys, is
onzichtbaar. Zij is het die de band met het verleden symboliseert, maar dat
niet alléén: mevrouw Van Buul en de heer Kuipers hebben twee maal per jaar
een bespreking met haar, hetzij in Zwitserland waar zij woont, of in Amster
dam, over de nieuwe plannen. Geen boek gaat van de pers dat zij niet eerst
heeft gekeurd en waardig bevonden.
Alice van Nahuys heeft het bedrijf vanaf het eerste begin meegemaakt. In
het jaar van oprichting, 1915, nu precies een halve eeuw geleden, kwam zij in
dienst van de uitgeverij als assistente van Emanuel Querido. In 1930 werd zij
in de directie opgenomen; na de rampjaren 1940-1945, waarin de oprichter van
het bedrijf werd weggevoerd (om nimmer meer terug te keren), bracht zij de
zaak weer tot herstel, aanvankelijk met hulp van haar echtgenoot, die directeur
was van de Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, een onderneming
van de n.v. De Arbeiderspers, waar ook de heer Kuipers vandaan komt als
hoofd van de afdeling uitgeverij.
voerde series tegen billijke prijs, iets
wat sinds de zegetocht van het pocket
boek de gewoonste zaak van de wereld
is, maar toen voor Nederland nieuw.
In vele boekenkasten staan nog de Sa
lamanderboekjes, „reeks van de beste
oorspronkelijke en vertaalde romans",
in 1934 opgezet in slappe kaft voor
1,25, later een kwartje duurder om
dat het publiek de boeken liever gekar
tonneerd had. Dat was de oud-vader
landse degelijkheid, de tijd van het
kloeke boek, een bezit voor het leven,
de hoogtijdagen van de trilogie.
Uit deze periode vindt men in het
fonds nog vrij veel terug, zoals blijkt
uit de namen A. den Doolaard (De
bruiloft der zeven zigeuners), M. H.
Székely-Lulofs (Rubber), R. van Gen-
deren Stort (Kleine Inez), Fré Domis-
se (Krankzinnigen), Leonard Huizinga
(O zei ik, Adriaan en Olivier). Af
gezien van de meer journalistieke Hui
zinga, heeft men hier te doen met het
goed-geschreven verhaal op basis van
een wat ouderwetse karakterbeschrij-
ving of geplaatst tegen een exotische
achtergrond. Ook de streekromans van
Aar van de Werfhorst en de Indische
verhalen van Maria Dermoüt behoren
min of meer tot deze categorie.
Zulke boeken richten zich tot een an
dere sector van het lezend publiek dan
de moderne auteurs, van wie men bij
Querido onder meer Bernlef, Cees Noo-
teboom (nu bij De Bezige Bij), A. L.
Schneiders, Willem van Maanen en
Willem Brakman, de schrijvende arts
uit Enschede, vindt. En niet te ver
geten de dichter Leo Vroman, wiens
126 (verzamelde) gedichten zojuist ver
schenen zijn.
Tussen de twee leeftijdsgroepen
soms meer een kwestie van „psycholo
gische" leeftijd staan auteurs als
Hella Haasse en Adriaan van der Veen,
die een moderne problematiek behan
delen op een wijze die ook ouderen
aanspreekt.
DAN ZIJN ER de nieuwste namen,
sommige al met meerdere publikaties
die dikwijls uitstekend beoordeeld zijn.
Ik noem er enkele: Isaac Faro („Sus
pense", gemengd met humor en erudi
tie), Gerrit Krol (van hem verscheen
onlangs een bundel verhalen „Kwart
slag"), Peter van Gestel, Anton Klop
pers, Antoinette Neijssel, Herman Ro
mer, Willem van Toorn. Opvallend
hierbij is dat al deze auteurs weinig
aan de weg timmeren, dat zij voor het
publiek alleen aanwezig zijn door hun
publikaties en niet door, bijvoorbeeld,
journalistieke of andere para-litteraire
werkzaamheden.
De vraag is, in hoeverre een uit
geverij die zich door haar goede naam
en traditie laat leiden, niet enigszins
de greep op de markt verliest, en
misschien ook op den duur inboet aan
aantrekkelijkheid voor jonge auteurs,
die weten dat het publiek in deze tijd
een schrijver niet alleen als een papie
ren figuur wil zien. Querido heeft geen
eigen tijdschrift als platform voor jon
ge auteurs, zoekt niet bewust contact
met avant-gardistische uitingen op an
der terrein van kunst, van een, voor
het publiek herkenbare, „club" is geen
sprake.
EEN AMSTERDAMSE boekhande
laar zei: „Wat ze uitbrengen is goed,
toch heb ik het idee dat ze wat achter
op raken."
De heer Kuipers, directeur van Que
rido: „Wij hebben geen groepsvorming
nodig. Ons kwaliteitsoordeel (van de
directie) is de enige leidraad voor de
uitgeverij. Een traditie van ons huis
is dat wij prima verkopers hebben.
Reinold Kuipers.
Onze boeken lopen goed. Wij geloven
niet in de uitgever die zijn richting
laat bepalen door anderen dan zichzelf.
Daarin zit nu eenmaal het plezier aan
het vak."
Gevraagd naar een eventuele binding,
een verwantschap van visie tussen zijn
auteurs: „Over het algemeen zult u
bij ons geen mensen vinden die een
uitgesproken vormrevolutie voorstaan,
zelfs Kouwenaar (wiens gedichten bij
Q. verschenen zijn) onderscheidt zich
door een zekere distantiëring van het
experiment.
„De Boekvink" kleine, dunne
boekjes met gedichten, korte verhalen,
essays, aforismen heeft voor ons de
functie van een tijdschrift."
Een boekhandelaar: „De Boekvink
ziet er keurig uit, maar voor zo'n dun
boekje is de prijs wat hoog, éénnegen
tig of tweenegentig. Soms komt er een
student in de winkel, neemt zo'n deel
tje van de planken, leest het in een half
uur uit en zet het weer terug."
mnjnjinnnnjTJUirainnnimnnnnnnniinnfinfiiwwiiMiiMiiin^Tl'"''"',""''',*ll,M*l'M*',"M,,l*IM',l"*""",>"^
TWAALF JAAR NA DE VIERDE, al geruime tijd uit
verkochte druk van J. C. Bloems „Verzamelde Gedichten"
is dank zij het initiatief van de uitgevers Polak en Van
Gennep de definitieve uitgave van dit poëtische levens
werk verschenen, waarin nu ook de verzen van de bundel
„Afscheid" en enkel verspreid gepubliceerde gedichten
konden worden opgenomen. Met uitzondering van „Ante
Lucem" uit Bloems zesde bundel „Quiet though sad" (1947)
is er niets weggelaten: zó was het, zo moest het dus blijven,
en het is goed dat het zo bleef, dat ook enkele gedichten
van geringer poëtisch gehalte gehandhaafd bleven. „Ge
publiceerde verzenbundels", schrijft Bloem in zijn korte
verantwoording, „zijn premature grafheuvels voor wie ze
geschreven heeft"; voor ons, zeker voor degenen die met
dit werk van bundel tot bundel hebben meegeleefd, is en
blijft de poëzie van Bloem er een van een zo zuivere een
voud en strikt persoonlijk gevoelsaccent, dat de ernst ervan
alle esthetische maatstaven relativeert. Dit, dit is levens
poëzie, dit zijn van het eerste nog door woordschoonheid
omrankte jeugdwerk van „Het Verlangen" tot de versober
de en verstilde gedichten van „Afscheid" verzen „de pro
fundus", verzen uit de diepte van een grondeloze levens
melancholie, die in hun algemene menselijkheid van alle
tijden zijn, verzen die waar maakten wat Bloem van zijn
dichterschap verlangde: „enkele essentiële dingen van het
leven zo uit te spreken, dat dit alleen van mij en van nie
mand anders zou hebben kunnen zijn". Bloems „toon", de
modulatie van zijn gedicht, het slepende ritme, de poë
tische bezieling van het doodgewone woord, zijn onver
wisselbaar: Bloem i s zijn gedicht dat is het geheim, de
indringende kracht, de onverbloemde eerlijkheid van zijn
weemoedige en moedige poëzie.
HOE TREKT EEN uitgever nieuwe
auteurs aan? De heer Kuipers: „Wij
krijgen honderden manuscripten per
jaar toegezonden. Wij hebben de erva
ring dat één percent van wat binnen
komt voor publikatie geschikt is. Ver
der moeten wij het hebben van de lit
teraire bladen, van vriendschappelijk
verkeer, relaties. In de meeste geval
len kenden wij de naam al, vóór wij
het manuscript lazen. Een enkele keer
speelt het toeval een rol. Ik zat laatst
op een drukke middag aan een café
tafeltje, een jongeman vroeg of hij erbij
mocht komen zitten met zijn meisje.
Het gesprek ging over boeken, dus u
begrijpt ik luisterde mee. 't Bleek
dat de jongen zelf een boek geschre-
van had, ik spitste mijn oren en op
die manier is Andreas Burnier, een
jong student in de archeologie, in ons
fonds gekomen. Zijn roman „Een Te
vreden Lach" staat in de zomeraan-
bieding".
ZAKELIJK GEZIEN is Querido on
getwijfeld een goed geleid bedrijf. Af
gezien van een opmerkelijk groot aan
tal herdrukken waarvan de beteke
nis moeilijk te schatten is, aangezien
uitgevers niet kwistig zijn met het ver
strekken van oplagecijfers blijkt dit
uit het grote aantal vertalingen van
Nederlandse auteurs die in het buiten
land geplaatst zijn. „De Grote Zaal"
van Jacoba van Velde is in 13 talen
vertaald, er is zelfs een Chileense edi
tie. „De Tienduizend Dingen" van
Maria Dermoüt is in Duitse, Engelse,
Franse, Amerikaanse, Zwitserse, Ita
liaanse, Deense en IJslandse uitgave
verschenen. Den Doolaard's vrijwel
complete oeuvre is in Duitse vertaling
verkrijgbaar.
LITTERAIRE SPEURZIN, commer
cieel instinct en een van oudsher ge
vestigde reputatie maken de naam
Querido nog steeds tot een begrip in
de boekenwereld. Als wij tenslotte de
heer Kuipers vragen, of hij het gevoel
heeft wel eens een auteur gemist te
hebben die hij graag in zijn fonds had
opgenomen, zegt hij: „Natuurlijk had
den wij Wolkers wel willen hebben, of
Van het Reve (hem vooral)Maar men
kan nu eenmaal niet alles hebben. „Ik
Jan Cremer?" Ik weet zeker, dat wij
dat boek nooit zouden hebben uitge
geven." En hij offreert ons een tweede
sigaar uit de doos van Hajenius.
n#vwiArwwvwin#wwwin#wwwwvvvwwi#wii
De „Pax Christi" voettocht zal dit
jaar worden gehouden van donderdag
29 juli tot en met zondag 8 augustus.
Het tijdens deze voettocht te behan
delen gespreksthema zal zijn: „De be
tekenis van de arbeid als vredesele-
ment".
De tocht begint in Boxmeer (N.Br.)
gaat via Bergen (L), Venray, Horst,
Liessel, Geldrop (rustdag), Valkens-
waard naar Budel en eindigt in Weert.
Op deze trektocht vormen de men
selijke ontmoeting en het te behande
len gespreksthema het belangrijkste
onderdeel van de route.
Voor aanmelding- en inlichtingen
wende men zich tot het secretariaat
van deze Nationale „Pax Christi" voet
tocht voor de vrede: Leo XIII straat
84, te Tilburg.
MOEDIG: VAN ZIJN GENERATIE
GENOTEN is Bloem de enige geweest,
die de problematiek van het kunste
naarschap al meer manifest gewor
den naarmate realiteit en geluksdroom
maatschappij en persoonlijkheid, hand
over hand uit elkander raakten en el
kaar zelfs vijandig werden niet ont
week door een vlucht in een schijnhar-
monie. A. Roland Holst zocht een goed
heenkomen in de mythe van een voor
wereldlijk heil, Van Eyck vereenzelvig
de zijn dichterschap met een kosmische
mystiek, Verwey stelde zich met aris
tocratische voornaamheid in dienst van
de alles verbindende en overkoepelen
de Idee, Boutens handhaafde zich in
het domein van de Platonische ziel,
Gossaert vond een uitweg naar een in
tellectueel doorkruiste christelijke le
vens- en maatschappijbeschouwing
nadat Kloos zich als goddelijke Olym
piër onschendbaar had verklaard, Van
Eeden zijn ontgoochelingen bezwoer
met de rust van het katholiek-mystiek
geloof en Van Deyssél zijn hedonis
tisch schoonheidsverlangen meer en
meer verzoende met een pantheïstisch
levensgevoel.
Bloem bleef wat hij in zijn jeugdja
ren was: de onvervulbare, te diep, te
waarachtig doordrongen van de ver
geefsheid van „het verlangen"van de
vergankelijkheid der geluksmomenten,
van de ontoereikendheid der menselij
ke conditie, om een modus vivendi te
kunnen aanvaarden tussen burger en
dichter. Bloem was te volstrekt een ro
manticus waarmee ik bedoel: een
mens die binnen de begrensdheid
van het leven het oneindige van zijn
heimelijk weten niet verwerkelijken
kan krachtens zijn onvolkomenheid
om. de rechtvaardiging van zijn be
staan te zoeken binnen het bolwerk
van het burgerlijk bestel, maar aan de
andere kant te veel „burger" om zich
als dichter in veiligheid te stellen bin
nen het reservaat van een gedroomde
werkelijkheid. Hij koos niet tussen het
een en het ander, hij liet de tweespalt
voortbestaan en loste met zijn vers het
schrijnend menselijk tekort in. En als
hij zich afvraagt of dit genoeg is:
„een stuk of wat gedichten, voor de
rechtvaardiging van een bestaan",
geeft de burger met een moedig „neen"
de dichter het pijnlijk eerlijke ant
woord, terwijl de dichter weet dat hij
in zijn vers een waarheid heeft uitge
sproken, die symptomatisch is voor
„een breuk in de tijd", in het levens
gevoel, die de eerste wereldoorlog aan
het licht bracht en door de tweede
werd voltooid.
BLOEM HEEFT EENS geschreven
over „een nooit genoeg terug te ver
langen tijd" en hij heeft er, ondanks
alle berusting, ondanks alle abdicatie
zijn leven lang van gedicht, ook dan
nog gedicht als het verlangen het
scheen te begeven en zelfs de ver
geefsheid ervan alleen bij tijden nog
een gevoelsdichtheid kon verwekken
waaruit een in zichzelf sprekend ge
dicht kon voortkomen. In die herfstige
stilte van zijn latere levensseizoen is
toen dat warm gevoel van dankbaar
heid gekomen om „het moeilijk gewoon
geluk, klein schijnend, maar het mees
te en in het gedicht „De gelatene"
waarmee de bundel „Quiet though sad"
besluit, is er een gloed van bezonnen
innigheid, die om geen sierselen van de
taal meer vraagt en woord na woord
laat komen zoals het zich tot poëzie van
de eenvoud uit hem heeft losgemaakt
als een vallend blad:
„Ik open 't raam en laat het najaar
binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatste te be
minnen".
En dan, in de slotterzine van dit son
net, terugziend op de onrust van de
jeugd, terugdenkend aan „een ver
dwaasd hunkren naar onvergankelijke
beminden":
Dat is voorbij, zoals het leven haast.
Maar in alleen zijn is nu rust te
vinden,
En dan: 't had zoveel erger kunnen
zijn".
Wat men aan breedte wint, verliest
men aan diepte, heeft Goethe geschre
ven. Bloems gedicht werd bundel na
bundel korter, „zwijgzamer", beknop
ter, en wat hij aan breedvoerige
gevoelsuiting prijsgaf, won hij in de
diepte van de gevoelsintensiteit. In de
latere jaren waren er maar enkele stro
fen voor nodig om in een enkel gedicht
bijeen te brengen wat hem ontvallen
en wat hem gebleven is. En dit laatste
is wat beklijft, wat stand houdt in het
aangezicht van de dood: een gevoel
van liefde voor de liefde, een gevoel
van innigheid voor dat gevoel, een ge
voel van dankbaarheid voor de trouw
die de eenzaamheid van de late, laat
ste jaren doorbreekt:
Een dag alleen zijn is een dag ont
roofd
Aan de hoe weinigen nog wellicht die
resten,
Tot in de schemer van het vage
westen
De scheidingsblik naar de beminde
dooft"
dat staat geschreven in „Scheiding"
een van de verzen van vrij recente da
tum, die deze „Verzamelde Gedich
ten" besluiten en wel voor goed.
Want wat Bloem aan levensadem nog
vergund is zal wel geen dichterwoord
meer vinden om het laatste levens
woord te zeggen. Het is gezegd, er is
een leven lang naar toe gedicht: „één
zal altijd eenmaal 't laatste zijn".
MEN VERGISSE ZICH NIET: nooit,
hoe ver hij er in de toenemende zeker
heid van het onvervulbare afstand van
nam, is Bloem „het verlangen" on
trouw geworden, ook niet toen hij het
voelde afsterven. Het is genoeg voor
een leven eens zó verlangd te hebben,
aan dat verlangen geleden te hebben
en, al is het dan ten leste met niets
dan de herinnering eraan, er oud mee
geworden te zijn en te weten: ik heb
uit de grote onvervulbaarheid dieper
geluk, zuiverder geluk, waarachtiger
geluk geput dan ooit de verwezenlijking
had kunnen bieden. „Sehnsucht ist Rie-
senkraft" schreef Thomas Mann in zijn
jeugdjaren, „der Besitz entmannt".
Bloem heeft nooit getracht zich „te
paaien met een toekomstdroom van ge
luk". Hij heeft zijn levenswerkelijkheid
geleefd en in zijn poëzie beleden: dat
is wat deze gedichten waar maakt, dat
wil zeggen: tot poëzie maakte van een
zo verstilde densiteit als geen ander in
onze litteratuur heeft geschreven. En
waaruit kwam deze densiteit voort?
Eigenlijk, héél eigenlijk, maar op een
wijze die betrekkelijk weinigen zullen
verstaan, uit een heel innige levenslief
de:
„Maar de onverbeden tijd
Neemt deels, en deels weer niet
En wekt dit hart, dat de avond beidt
Met morgens vurig lied".
C. E. Dinaux