Een kat tussen de
duiven
Jlül
OP ZEE-
HONDE-
WACHT IN
HET WAD
PANDA EN DE BRON
Ex-timmerman Koos Boon waakt als een zee) leeuw
over de laatste robben-kolonies op de Waddenzee,
ons zeldzaamste en meest bedreigde waterwild
Ons vervolgverhaal
Een detectiveverhaal
door Agatha Christie
1
Zeereservaat
door dr. Robert van Gulik
en
MAANDAG 28 JUNI 1965
1
wwwwwwwwwwww
wwvwvwvwvwv I
56)
ik u
geschreven
„Precies! Daarom kom ik u het
voorstel doen het aan mij ter hand
te stellen."
„Ah!" zei Poirot. „En waarom, als
ik vragen mag?"
„Ik kan u enkele voortreffelijke re
denen opsommen. Deze juwelen
gelukkig zijn wij geen ambtenaren en
kunnen we dingen dus netjes bij hun
naam noemenzijn het onbetwist
baar eigendom geweest van wijlen
prins Ali Yusuf."
„Dat heb ik ook vernomen."
„Zijne Hoogheid heeft ze ter hand
gesteld aan zijn eskadercommandant
Rawlinson, met een bepaalde op
dracht. Zij moesten buiten Ramat
worden gebracht en aan mij worden
toevertrouwd."
„Kunt u het bewijs daarvan leve
ren?"
Zeker!"
De heer Robinson bracht een lange
gele envelop te voorschijn en haalde
daaruit enige documenten, die hij
voor Poirot op diens bureau neerleg
de.
Poirot boog zich over de stukken
en bestudeerde ze aandachtig.
„Alles wijst erop dat het precies zo
is als u zegt," concludeerde hij.
„Nu dan?"
„Vindt u het goed dat ik u nog
een vraag stel?"
„Uitstekend."
„Wat brengen ze u op?"
De heer Robinson keek verrast.
„Geld natuurlijk, waarde heer, een
hele hoop geld."
Poirot zag hem nadenkend in de
ogen.
„Het ls een zeer oude en zeer
winstgevende handel," vertelde de
heer Robinson. „Er zijn nog vrij veel
van ons soort handelaren. Wij vor
men een web over heel de wereld.
Wij zijn zoveel als de regelaars ach
ter de schermen. Ten behoeve van
vorsten, presidenten, politici, feitelijk
voor ieder die in het felle licht der
openbaarheid treedt, zoals de dichter
zegt. Wij werken samen, maar, ont
houd dit goed: wij houden ons woord.
Tussen ons heerst de goede trouw. Al
zijn onze winsten hoog, wij zijn eer
lijk. Onze diensten kosten geld, maar
het zijn ook werkelijk diensten."
„Ik begrijp het," gaf Poirot ten
antwoord. „Eh bien! U krijgt ze.
„Ik geef u de verzekering dat de
ze beslissing aan alle betrokkenen
grote voldoening zal schenken." De
ogen van Robinson bleven daarbij
rusten op de brief van kolonel Pike-
away, die dicht bij Poirots rechter
hand lag.
Eén moment nog. Ik ben maar een
mens. En dus nieuwsgierig. Wat
bent u van plan ermede te doen?"
De heer Robinson keek hem aan
en zijn breed, geelkleurig gelaat ont
spande zich tot een glimlach. Hij
boog zich voorover. „Dat zal ik u
vertellen!"
En toen vertelde hij het.
2
Kinderen speelden overal op straat.
Hun schelle kreten vervulden de
lucht. De heer Robinson kwam zwaar
wichtig uit zijn Rolls gestapt en werd
prompt getorpedeerd door een kleine
bengel, die tegen hem opvloog. De
heer Robinson duwde het kereltje
niet onvriendelijk opzij en keek naar
het huisnummer.
No. 15. Dat was het. Hij duwde een
hekje open en stapte drie treetjes op
naar de voordeur. Hij zag keurige
witte gordijntjes voor de ramen en
een glimmend gepoetste klopper. Een
onbetekenend huisje in 'n onbeteken
de stadswijk. Maar men bemerkte toch
een zeker gevoel van eigenwaarde.
De deur werd geopend. Een jonge
vrouw van ongveer vijfentwintig
jaar, aardig om te zien, verwelkom
de hem met een glimlach. „Meneer
Robinson? Komt u binnen."
Zij bracht hem naar een kleine zit
kamer. Er hingen cretonnen gordij
nen en er stonden een TV-toestel en
een kleinmodel piano. Zij droeg een
donkere rok en daarboven een grijs
truitje.
„Wilt u een kopje thee? Ik heb het
water op staan."
„Nee, dank u wel. Ik drink nooit
thee. Ik kan trouwens maar kort blij
ven. Ik kom u alleen maar datgene
brengen waarover
heb."
„Van Ali?"
„Juist."
„Is er danbestaat er dan geen
enkele hoop meer? Ik bedoelis
het werkelijk waar dat hij is omge
komen? Kan er geen sprake zijn van
een vergissing?"
„Het spijt mij zeer, maar er is
geen vergissing mogelijk," verzeker
de de heer Robinson op vriendelijke
toon.
„Nee, nee, dat dacht ik ook wel.
Toen hij terugging heb ik opk echt
niet gedacht dat hij daar in de ver-
ZES-EN-NEGENTIG
blijft dat Harer Majesteits regering
er een revolutie zou uitbreken.Ik
bedoeldat hij zijn plicht zou moe
ten doen en volbrengen wat er van
hem verwacht werdMet een
vrouw van zijn eigen volk trouwen en
zo."
De heer Robinson legde een pak
je voor haar op tafel neer. „Wilt u
dat eens openmaken?"
Met onhandige vingers scheurde zij
het papier los en ontvouwde ten slot
te het laatste omhulsel. Haar adem
stokte. Daar lagen ze, de rode, blau
we, groene en witte edelstenen, fon
kelend van licht en levend vuur, dat
de enigszins donkere kamer her
schiep in een ware grot van Alad
din
De heer Robinson sloeg haar mei
aandacht gade. Hoeveel vrouwen had
hij al naar juwelen zien kijken? Ten
leste begon zij, bijna ademloos:
„Zijn diedat kan toch niet
allemaal echt?"
„Ja, die zijn allemaal echt!"
„Maar die vertegenwoordigen een
waardeeen ontzaglijke waarde...
Haar voorstellingsvermogen schoot
hierbij te kort.
De heer Robinson knikte. „Als u ze
verkoopt, krijgt u er op zijn minst
een half miljoen pond voor."
„Nee, nee, dat is niet mogelijk!"
Opeens schepte zij ze met beide han
den van tafel en deed ze, met tril
lende vingers, weer in hun omhulsel.
„Ik ben er bang van," zei ze. „Ik
krijg er werkelijk een angstig gevoel
van. Wat moet ik ermee beginnen?"
De deur vloog open. Een jongetje
stormde de kamer binnen. „Mam,
ik heb een reuzetank van Billy ge
kregen. Hij
Hij hield op en keek verbaasd
naar de heer Robinson. Het was een
olijfkleurig, donkerogig jongetje.
Zijn moeder sprak: „Ga maar naar
de keuken, Allen, daar staat je thee
klaar. Melk en koekjes en ook een
gemberbroodje."
„O, fijn!" De knaap verdween met
veel lawaai.
„Noemt u hem Allen?" informeer
de de heer Robinson.
Zij kreeg een kleur. „Dat leek nog
het meest op Ali. Ik kon hem on
mogelijk Ali noemenveel te las
tig voor hemzelf, tegenover de buren
en iedereen."
Zij hernam, terwijl haar gezicht
weer betrok: „Maar wat moet ik
doen?"
„Eerst dient u mij uw trouwboekje
even te laten zien. Want ik behoor
mij ervan te overtuigen dat u dege
ne bent die u zegt te zijn."
Eerst zette zij grote ogen op, maar
daarna liep zij naar een schrijfbu
reautje. Uit een van de laden pakte
zij een envelop en haalde er een ak
te uit, die zij aan de heer Robinson
overhandigde.
„Hm.... juist.... Burgerlijke
Stand van EdmondstownAli Yu
suf, studentAlice Calder onge
huwdJa, dat is in orde."
„Och," zei zij, „wettelijk is alles in
ordevoorzover dat geldig is.
Niemand is eigenlijk op het idee ge
komen wie hij eigenlijk was. Er zijn
hier immers zoveel buitenlandse mo
hammedaanse studenten. Wij wisten
dat deze formaliteit voor ons van ge
ringe betekenis was. Hij was mo
hammedaan en zou dus meer vrou
wen kunnen nemen. Hij wist ook dat
hij naar zijn land terug moest en
daar met een mohammedaanse zou
moeten trouwen. Wij hebben daar sa
men over gesproken. Maar Allen was
toen al op komst en voor ons kind
zou dit huwelijk rechtens alles in or
de makenals wij hier te lancte
maar wettig getrouwd waren.
■Pi ife-i; ,fa ™ii «Ip'i
(Wordt vervolgd)
ven. Ik kom u aneen maai uaigcuc - a
,uulnmnnnw<w»»vw»^^»'»MWWWV,vw'www^^
ZITTEND OP EEN KIST, de
ellebogen op de knieën, een
kijker voor de ogen, tuurt hij
naar de zojuist drooggevallen zand
plaat aan de overkant van de vaar
geul.
„Achtenveertig".
Voor de derde maal trekt hij de
kijker naar links en beweegt hem op
nieuw uiterst langzaam naar rechts.
„Achtenveertig. Meer kan ik er niet
van maken".
Langs de vloedlijn van de Vliehors
stappen wij terug naar de boot. Met
de roodwitte polyester sloep komen
wij aan boord. Even manoeuvreren
- dan zet hij de 50 pk Volvo-motor
op volle kracht vooruit. Tegen de eb-
stroom op koerst hij naar een ander
deel van de Waddenzee.
Wij zijn bezig met het tellen van
zeehonden.
EX-TIMMERMAN Koos Boon, 36
jaar geleden geboren midden in de dui
nen achter de Texelse vuurtoren, waakt
met zorg over het twintigduizend hec
taren wijde zeereservaat van Staats
bosbeheer nabij Texel en Vlieland.
Zijn belangrijkste taak: Het in het oog
houden van de zeehonden - ons meest
bedreigde waterwild.
De laatste tientallen jaren zijn de ge
lederen van deze watervlugge vinvoe-
ters drastisch gedund. Tot 1957 waren
zij nog vogelvrij: Wie zin had, kon
gaan schieten. Bovendien is hun het
rustige water van de Zuiderzee („voor
hen een enorme kraamkamer" zegt de
heer Boon) afgenomen. Verwacht
wordt dat zij zich door de afdamming I
van zeestromen zich ook in Zeeland
niet zullen kunnen handhaven. De
Waddenzee is dan nog het enige gebied
dat hun rest.
NATUURLIJKE vijanden heeft hij
daar niet. Toch dreigt hij er uit te
sterven. Hardnekkige ziekten en her-
rieschoppende watertoeristen kunnen
dat gevaar bespoedigen. Tegen de eer
ste kan de heer Boon voorlopig niet
veel doen. Lawaaimakende plezier-
vaarders maant hij vriendelijk tot wat
rust. Als dat geen resultaat heeft, blaft
hij eens dreigend van achter uit de
keel. Als onbezoldigd veldwachter-ter-
zee kan hij dat best doen.
„Vroeger zat het Wad boordevol
zeehonden. Ik schat dat er wel zo'n
veertienduizend geweest zijn, tegen
dertienhonderd nu. In het gebied
dat nu het reservaat uitmaakt, zul
len er zeven- of achthonderd zijn
geweest. Daar zijn er nu nog twee
honderd van over".
HET IS ZIJN zorg dat dit aantal zo
weinig mogelijk daalt, liever zelfs dat
het nog wat stijgt. Om de robben goed
te kunnen beschermen, maakt hij sinds
februari van dit jaar dagelijks met
een splinternieuwe, negen meter lange
vlet (bouwkosten dertigduizend gulden,
topsnelheid veertig kilometer) uitge
breide patrouillevaarten. Het reser
vaat is voor iedereen toegankelijk. De
kustvisserij vindt er normaal door
gang. Toch moet de rust er verzekerd
zijn. „Door lawaai of beweging kun
nen zij gauw schrikken. Voor de drach-
i„'ji
f,:fi;llilipijiliii.iiiÉi tóLr* life
Jd.'' !i' ■"l"., 1 1.,H' 1,1.1 in (tyj WtfJUiijiJ!'"-"i1 i1!' 'i' |'|1;!
mm. KIPSip! ::Sp»IpliEr;«!: r S®f lift :;ïi
- i.i iiüj" ji 'Üi I'i; s='!. wi-asijii;
tige zeehonden is dat riskant. Het jong
wordt dan in de moeder verlegd, komt
te vroeg ter wereld en gaat kort daar
na
dood had de heer Boon wil
len zeggen. Maar een donderend ge
weld rechtboven ons legde hem het
zwijgen op: een formatie straaljagers
op oefenvlucht dendert laag over.
„En die dan?", vraag ik.
„Die doen geen kwaad zolang ze
maar niet door de geluidsbarrière
gaan. Van die knallen schrikken ze
enorm. Maar op het lawaai van de mo
toren reageren ze niet. Dat moet voor
hen net onweer zijn en daar zijn ze
ook niet hang voor".
ZO ZORGZAAM als de zeehonden nu
worden beschermd, zo achteloos wer
den zij tot nog geen tien jaar terug
door de beroepsjagers behandeld. Pas
in 1957 werden zij definitief tot be
schermd wild verklaard. Voor die tijd
was de robbenjacht voor een bepaalde
categorie (rijke) badgasten een gewild
tijdverdrijf. In groepjes van vier of
vijf gingen zij, onder leiding van een
gids-jager, het Wad op en paften maar
wat rond.
Piet Leen Bakker uit De Cockdorp,
63 jaar, op het Wad groot (en ook
stijf) geworden, kan daar een mondje
over open doen. Als hij met zo'n groep
je. zondagsjagers bij Texel of Vlieland
ronddobberde, wond hij zich vaak op
over zoveel geklungel.
„Ze schoten wel beesten hoor, dat
wel, maar meestal waren ze gelijk
dood en dan heb je er niks aan, want
dan zinken ze direct omdat ze dan al
hun lucht uitblazen. Je moet ze be
wusteloos schieten want dan blijven ze
drijven".
„Hoe deed je dat dan?"
„Je mikte op de slaap hè, precies
één tel nadat hij naar je heeft geke
ken. Hij draait dan zijn kop van je af
en dan zeg jij: Pik! precies op de
Piet Leen is nog de enige op Texel
die als ervaren beroeps jager over de
robbenjacht kan vertellen.
„Als ik er een had geschoten, sneed
ik hem open en viste de lever er uit.
Die bakte ik dan ergens op een zand
plaat. Dat was zijn maaltijd. Je moest
wel weten hoe je dat deed, want als
je niet voorzichtig genoeg was, kwam
er een leversmaak aan".
OP EEN ANDERE (in-hondse) ma
nier werden de zeehonden bij tiental
len afgeslacht.
Koos Boon: „Als het laag water was,
joegen de jagers of stropers of hoe je
die wreedaards ook noemen wilt, de
zeehonden van de zandrug af het wa
ter in en sloegen net op de grens van
zand en water ijzeren pennen met
weerhaken schuin in de grond. Bij de
volgende lage-waterstanden zorgden ze
weer op het Wad te zijn. Bij een klein
laagje water gaan de robben al liggen
zonnen. Als het water dan voldoende
gezakt was, joegen de stropers de rob
ben weer op. Die doken dan het water
in en bleven met hun buik in de weer
haken hangen. Ze waren nooit direct
dood. Met een bijl werden ze afge
maakt".
RECHTS NAAST het stuurrad heeft,
de heer Boon een mobilofooninstalla
tie.
„Tegen de stropers", zegt hij.
Hij heeft hem daar nog nooit voor
hoeven te gebruiken.
„Beroepsjagers zijn er niet meer.
Het stropen is bijna onmogelijk gewor
den. Want kijk: Om te werken moeten
ze wachten op laag water, anders zie
je geen robben. Dan kunnen ze er een
paar vangen, maar om thuis te komen,
moeten ze wachten op hoog water. Dan
pas kunnen ze van het Wad af. In die
tussentijd heb ik ze al lang opge
merkt. Met de mobilofoon kan ik de
Rijkspolitie te water in Harlingen
waarschuwen. Ik heb het gemakkelijk,
want zeker een uur tevoren weet ik
al welk punt zij zullen kiezen om het
wad af te gaan".
MET ZIJN scherpe, lichtgroene ogen
tast hij de horizon af. Van tijd tot tijd
neemt hij de kijker te hulp.
„Ze liggen er al", zegt hij, terwijl
we naar „de kraamkamers" tussen
de Kolk en het Keteldiep koersen
de zandplaten waar half juli de zee
hondenmoeders hun jongen werpen.
„Ik verwacht er dit jaar vijftig", zegt
de heer Boon een aantal waar hi1
wel tevreden mee kan zijn. „We moe
ten er zuinig op zijn. Een zeehond
wordt op zijn vierde jaar geslachts
rijp. In het vijfde jaar werpt het
vrouwtje haar eerste jong. Zij wordt
gemiddeld dertien jaar, dus wij kun
nen per vrouwtje acht jonge zeehonden
verwachten. Dat is niet zo erg veel.
Vandaar dat we zo voorzichtig zijn"
OP HET OGENBLIK maakt de heer
de werptijd aanbreekt, gaat hij dagelijks
tellingen verrichten. En eind augustus
gaat hij robben vangen.
We besluipen ze dan van achteren,
tegen de wind in. Je moet dan hun
ademhaling in de gaten houden. Als je
dicht genoeg bij bent grijp je ze bij
de achterpoten om ze onmiddellijk van
de grond te tillen".
Door een ongevoelig deel van de
staart krijgen de dieren dan met een
zilverdraadje een plastiek plaatje op
de staart gebonden „op zo'n ma
nier dat ze er bij het zwemmen en het
visvangen nooit hinder van hebben".
Op het plaatje staan een nummer en
wat gegevens geponsd. Als het ooit
nog eens wordt terug gevonden, zullen
Zeehondenwachter Koos Boon bij zijn
nieuwe vlet, de „Phoca" Latijn voor
zeehond waarmee hij sinds februari
dagelijks op het Wad patrouilleert.
Daarboven: een robbenfamilie, zich
koesterend in de zon.
de zeehondenkenners van het Itbon en
het Rivon daar blij mee zijn.
„Wijhebben onmiddellijk deze insti
tuten Bij ons werk betrokken. Want
We kunnen nu wel gaan beschermen,
maar wie weet zeker of' wij alles
wel goed doen? Wetenschappelijk on
derzoek moet dat uitwijzen".
WIJ ZIJN weer op een zandplaat ge
stapt. De robben zijn bij onze nadering
in zee gedoken. Her en der om de
boot steken zij hun kop boven water
om te zien wat wij doen. Wij tellen
hun sporen. „Tien, elf, twaalf.
De heer Boon wijst met een bezorgd
gezicht op het grijsgele zand: er liggen
drie bloeddruppels.
„Een slecht teken. Er zijn dieren
met wonden om hun navel. De bloed
sporen wijzen daar op. Maar wij we
ten niet wat het is. Er is al een
paar maal een kweek van opgezet,
maar dat heeft niets uitgewezen. Het
is heel goed mogelijk dat het een ern
stige ziekte is. Maar we weten niets.
Van de longworm weten we in ieder
geval wat. Die richt ook veel schade
aan. Het is een parasiet die waar
schijnlijk van de bot komt. Veel dieren
worden er dodelijk door verzwakt."
Wij tellen 37 sporen. Op vijf ervan
hebben wij bloed ontdekt. „Een te
hoog percentage. Ik zou graag weten
waardoor die wonden worden veroor
zaakt".
DE TELBUIT van vandaag: ruim
negentig zeehonden. „Dat is voldoen
de. Morgen zie ik, aan de andere kant
van het reservaat, de rest wel. Dan
kom ik wel aan de tweehonderd".
Vanaf het kajuitdak speurt hij minu
tenlang de omgeving af het wijde
Waddengebied van water, zandbanken
en wolkenluchten, waar hij vanaf zijn
vroege jeugd heeft rondgezwalkt: roei
end, zeilend en nu met een vlet. Vijf
tien jaar is hij timmerman geweest.
Toen staatsbosbeheer hem drie jaar
geleden verzocht het reservaat te wil
len bewaken hapte hij snel toe. „Ik
heb van mijn hobby mijn werk ge
maakt. Ik leef nu midden in de natuur
en zeg eens eerlijk: daar is een mens
toch voor geschapen?! En ik kan nu
robben jagen zoals het nu is toege
staan en dat vind ik mooi werk".
Elke keer als hij van een zandplaat
aan boord stapt, verwisselt hij onmid
dellijk zijn laarzen voor zijn pantoffels,
zó voelt hij zich thuis op het Wad
de zeerob.
Dick Dijs
52. „Een uitnemend idee!" sprak Joris waarderend.
Op deze wijze kunnen we dus toch nog dit eiland
verlaten." „Wij wel, maar u niet," antwoordde meneer
Drom. „Vergeet niet, dat dit volkje het als straf be
schouwt. En nu u hun koning bent, zullen ze u natuur
lijk niet zo durven straffen." Maar hier wist Joris
■wel een oplossing voor. Hij wendde zich tot de dwer
gen en sprak: „Gewaardeerde onderdanen. Ik, uw ko
ning, wil er persoonlijk op toezien, dat de straf voor
deze vreemdelingen naar wens wordt uitgevoerd. Ik
xal met hen meegaan om mij ervan te overtuigen,
dat zij naar behoren door boze geesten worden ver
slonden. Voor mij hoeft ge niet te vrezen; ik keer
terug. Als groot tovenaar die de Boemboem heeft ge
temd, ben ik tegen boze geesten opgewassen." „Han
dig gedaan," mompelde meneer Drom. „Deze Goed-
bloed zou een goede ontdekkingsreiziger kunnen zijrt.
Hij weet, hoe hij met vreemde volken moet omgaan.'
Maar zijn goedkeurende glimlach verdween, toen Joris
op de stapel gouden wapens wees en vervolgde: „Na
tuurlijk wil ik wel iets meenemen, om me te verde
digen. Dus bevestig die speren, bijlen en messen aan
de pijl, die ons naar de andere wereld zal helpen.
,Het is weer zover," mompelde meneer Drom ont
stemd. „Straks 'maakt hij deze pijl zo zwaar, dat die
ons niet meer over de rotswand kan dragen.
IK8E6RUP HST NIET
ZWAARD SCHEEN OP Z N
RUS AP TE SCHAMPEN
DIE MEP DIE IK OP Z N
ARM SAP WAS RAAK
WONDERLIJK ...HU MOET
IN HET WATER ZIJN GE
SPRONGEN .MAAR IK
HOORDE SEEN PLONS
MAAR NOCH DE STEEK
IN Z'N RUSNXH DE HOUW
OPZ'N ARM BLOEDDE...
HET LIJKT INDERDAAD
EEN SPOOK...
HET IS EEN
SPOOK...EEN
LEVEND UJK,
ZEG IK JE