GULDENSPORENSLAG AAN HET TAALFRONT PANDA EN DE BRON Zelfkantboeren in Tuddeien boos op Duitse fiscus Kenners Kopen Kodak Film Nederlanders, Zuid-Afrikanen, Vlamingen en Frans-Vlamingen bijeen in Kortrijk en 11 Ons vervolgverhaal door Marjorie Kinnan Rowlings Wegens hoge navorderingen op graan smokkel anno 1963 door dr. Robert van Gulik DONDERDAG 8 JULI 1965 sslïï&fe^ (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) LEVEND LUK OF NIET,- WIJ HEBBEN EEN TAAK TE VERRICHTEN .WAARDE VRIEND. DUS GA J NU MAAR... y/ f WEESTUTOH VOORZICHTIGEDEL ACHTBARE...HET EERSTE ORAKEL IS REEDS UIT- GEKOMEN... GOUDEN OOGST 8) De postmeester opende met veel omslag de brief. Een snipperpapier viel eruit en dwarrelde tussen de ba len meel en de toonbank. Hij zei, uitstel zoekend: „Laat dat daar nou maar liggen. Bart, pak dat straks maar op. Het komt door die tocht, waar is die toch goed voor?" Hij schraapte zijn keel. „De eigenaar van die bezitting vier mijl tên wensten van de Purley belendende Zaagrietprairie, zich uit strekkend tot het Zaagrietmeer, wel ke bezitting bestaat uit natuurwoud en een goed woonhuis Bart Newton schaterde. „Ik zeg je, dat kietelt me gewoon weg, elke keer weer als ik het je hoor lezen! Het was een goed woon huis, ja, dertig jaar geleden toen ik nog een broekie was! Die vreemde lingen denken zeker, dat we hier in Florida geen weer hebben dat een houten huis doet verrotten." De postmeester herhaalde: „En een goed woonhuis. Hoe het zij, Lu ke, hij verlaat Engeland om er be zit van te komen nemen. Hij denkt, dat hij in Jacksonville zal aankomen in de eerste week van februari dat was vorige week en dan komt hij de rivier af en het meer over met de sinaasappelboot. Zijn zaak waarnemer heeft hem geschreven, dat hij met een sinaasappelboot tot vlak bij Purley kon komen. Hij vraagt of iemand hem met een rij tuig wil komen afhalen bij de stei ger van Sawgrass Landing. Bart viel uit: „Met 'n rijtuig! Al die vreemdelingen doen altijd zo idioot grootscheeps!" De postmeester vouwde de brief dicht en stak hem weer in de en veloppe. „Men sloot er een cheque bij in voor de onkosten en vraagt of we het huis in orde willen laten maken." Al het bloed trok weg uit Lukes taankleurig gezicht. Hij vroeg: „Wat zijn jullie van plan te doen?" „Van plan te doen? Jongen, er valt niks te doen. 't Is heus niet nodig hem ten eten te vragen! Als hij één blik op de plaats heeft geworpen, weet hij niet hoe gauw genoeg hij er weer vandaan komt!" „Is niemand van plan naar de stei ger te gaan?" „Wat heeft dat voor zin? Niemand heeft er belang bij hem daar af te halen. Dat geld van hem kunnen we hier toch niet innen. Hij blijft im mers toch niet. Beslist niet. De ke rel die dat huis daar toen bouwde., was een vreemdeling. Dit moet fami lie van hem zijn. De plaats was toen helemaal ongeschikt voor hem om er tè wonen en hij bleef maar kort. Zo heeft mijn vader het mij tenminste verteld." Bart zei: „Als ik jou was, Luke, zou ik me gereed maken om een paar dagen ergens onder te duiken. Die man zal bij de aanlegplaats van de boot iemand zien te vinden, die hem hier wegwijs maakt. Dan zal- ie zien wat een treurig stuk bezitting het daar is en hoe al dat bos met die ondergroei geen ontginning waard is, en dat verdwijnt-ie vanzelf weer." De postmeester grinnikte: „Als hij de cipressen mist, waar jij dakspanen van gezaagd hebt, zal niemand hem veel wijzer maken." Bart viel bij: „Natuurlijk niet. Je kunt erop aan, dat-ie nooit zal we ten wie er in z'n huis gewoond heeft." Hij liep naar zijn winkeldeur. „Laad ze maar af aan de achter kant van het huis, Luke. Ik zal uit rekenen hoeveel ze waard zijn en he% voor je opschrijven. Ik denk dat het je achterstand zowat zal goedmaken." Luke wendde zich naar de deur. „Hoe heet die man?" vroeg hij. De postmeester keek op de vreem de enveloppe. „Richard Tordell, Tordell Manor, Hampshire," las hij voor. Luke loste zijn wagenvracht en reed naar het bos terug. De dag was nog koel en hij zweepte het muildier op tot een lustig drafje. Hij bereikte het huis nog vóór het middaguur. Al- lie wuifde naar hem toen hij om de aangebouwde schuur heen reed. „Het eten is nog niet klaar, Luke!" riep ze. „Dat hindert niet, ik wil wel even wachten." Ze was druk bezig met het mid dagmaal. Ze kneedde deeg in een lange houten trog en schoof de on gelijk gevormde beschuiten in het los se oventje. Ze strooide wat gloeien de kooltjes over het deksel en zette het ding op de nog voldoende hete sintels. Zo'n los fornuisoventje was een heerlijk instrument voor het bak- werk, maar het kon het deeg ook in een ogenblik doen verbranden. Luke zat achterover geleund in zijn stoel, met opeengeklemde lippen. Ze keek af en toe van terzijde naar zijn ge zicht. Toen het eten gereed stond op de onbedekte dennehouten tafel schoof hij ernaar toe en at zonder aandacht. „Hier is jonge groente, Luke, nachtschade." Het malse groen met witte stukjes spek bereid, was een van zijn lievelingskostjes. Hij knikte en schonk er verder geen aandacht aan. Het meisje probeerde: „De eerste groenten zijn toch altijd de lek kerste." Ze wilde vragen of de wilde mos terd al opkwam daar waar het mais- veld bij het bos eindigde. Maar ze voelde .Zijn afgetrokkenheid, zijn be kommering ook, en de vraag leek haar van geen belang meer. Ze had nu ook geen eetlust en zat, met de handen gevouwen in haar schoot, stil te wachten tot hij iets zou zeggen. Af en toe streek ze haar zachte glad de haar naar achteren, terwijl ze hem onafgebroken gade sloeg. De verwantschap tussen hen bei den was opvallend. Luke was eenen twintig. Zo in de gloed van het open haardvuur was zijn gelaat vol lijnen en rimpels, zodat hij een veel oude re man had kunnen zijn zoals hij daar zat, iemand die al te zwaar te gen een overmacht had moeten op tornen. Hij was grof gebouwd, breed en benig, terwijl het meisje tenger was gebleven van gebeente. Zo ineen gedoken in de lange rundleren stoel was hij één massieve ruige bonk. Maar zijn schouderbladen tekenden zich scherp af in het blauwe grof- katoenen hemd en de aderen op zijn brede handen en armen waren strak gespannen. Zijn hele lichaam sprak van kracht en heftigheid. Toch, zo als hij nu zijn ogen opsloeg naar zijn zuster, waren ze van hetzelfde klare blauw als de hare, oprecht, vrijmoe dig. met toch iets van hulpeloosheid. Hij zei: „Allie, de man van wie het bos is, komt hierheen." Er was één woord, dat haar van af haar prilste jeugd schrik had aan gejaagd. Ze vroeg ontzet: „Van Alabama?" Hij schudde het hoofd. „Van veel verder weg dan Alaba ma. Uit een ver vreemd land." Het nieuws trof haar als een li chamelijke slag. Luke had wel vaker gedacht, dat haar lichaam was als een jonge palm, die door de minste wind werd bewogen. Het leven, dat haar altijd aangreep als ze schrok, maakte hem telkens weer van streek. Hij greep haar arm als om haar te steunen en het leven te doen beda ren. Hij zei: „Ik zou het je niet verteld hebben, als ik het had kunnen laten." Ze vroeg eindelijk: „Wat nu? Wat ben je van plan?" Hij liet haar arm los. „Ik weet het ook niet, Bart Newton zegt, dat we ons ergens schuil moe ten houden tot de vreemdeling ge komen en weer vertrokken is." „Waar kunnen we ons verbergen?" „Nergens. Of we moesten gaan kamperen, ergens aan de verre grens van het bos." „Daar kan hij toch ook nog wel komen, als hij eens gaat ronddwa len." Luke gaf geen antwoord. Hij stond op en liep naar de deur. De zon stond hoog en er lag een lichte glans van blijheid over het ge boomte. De gewoonte is een sterke factor in alle omstandigheden. Een man, die gegeten heeft, keert immers automatisch terug naar zijn ploeg. Hij zei: „Haal me een kruik wa ter, ik ga naar het veld." (Wordt vervolgd) DE JAARLIJKSE herdenking van de Guldensporenslag had evenals vorig jaar weer plaats op net Groeninghe Veld. waar in 1302 de Vlaamse goedendag de bloem der Franse adel velde. Toen ik 's avonds te Kortrijk met een jonge Vlaamse langs het oorlogsmonument '14-'18 liep aan de achter zijde van het Belfort op de Grote Markt en haar naar een detail vroeg, antwoordde zij: „Och, meneer dit monument interesseert ons niet. Wij stellen belang in dat op het Groe ninghe Veld". WE WAREN op weg naar de stadsschouwburg waar Nederland, Zuid-Afrika, Frans Vlaanderen en Vlaan deren gezamenlijk zouden to nen dat 1302 geen dood getal is. Er was op 3 juli een kleinkunstavond met presen tatie door Tom Bouws. Enige fragmenten van deze avond zullen a.s. zaterdagmiddag om half vier via de K.R.O. te beluisteren zijn. Meer dan de Noordnederlanders wis ten de Vlamingen, zowel die uit Frankrijk als die uit Bel gië, de avond dienstbaar te maken aan de grote gedachte dat noord en zuid één taal, één cultuur gemeen hebben. Johan van der Bracht verte- genwoordige Zuid-Afrika met enige goede voordrachten. Kon dit van leerlingen van Nederlandse leergangen in Frans Vlaanderen eveneens gezegd worden, fragmenten uit „Menschen lyk wyder" door het Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen hebben de aanwezigen beslist geïmpo neerd. Het stuk is in Neder land bekend als „Kinderen van ons Volk", door Antoon Coolen. De Vlaamse confé rencier Gerard Vermeersch wist met Roza Corthals de taalkwestie op meesterlijke wijze te exploiteren. Voor Nederland zong Jules de Cor- te zijn liedjes en Jaap van de Merwe en Jan de Cler beslo ten de avond. De laatsten slaagden erin enige voor drachten eveneens in het ka der van de eenheid in ver scheidenheid te plaatsen. Ontroerend was de opwekking DEMEDTS leidde 's middags het forum in de grote zaal van het raadhuis waar ook de vertegenwoordigers van het Nederlands cultuurgebied door burgemeester en schepe nen (wethouders) officieel ontvangen werden. Voor Ne derland namen daar aan deel Tom Bouws en ondergeteken- kende, voor Frans-Vlaanderen de eerwaarde heer Vanden- door de grote promotor van een sterker Nederlands be wustzijn, André Demedts. driessche en de heer Tilly, leraren Nederlands te Haze- broek en Steenvoorde, voor Vlaanderen mr. Fleerackers, secretaris van de Kultuurraad voor Vlaanderen en voor Zuid Afrika, de inlichtingsattaché van de ambassade te Brussel, de heer P. H. Muller. De aanwezigen werden zich hun grote kracht in het nieuwe Europa bewust bij het horen dat achttien miljoen Neder lands spreken. Ondergeteken de wees daarbij op de totaal gewijzigde verhouding met het Frankrijk in vergelijking met vroeger dagen. Bij de Vrede van Munster telde Am sterdam 21.000 inwoners, maar Parijs 400.000 méér! In de tijd van Napoleon telde „Hol land" twee miljoen inwoners tegen Frankrijk dertig. Thans zijn er zesenveertig miljoen Fransen tegen achttien mil joen Nederlands-sprekenden. Hij verklaarde uit de vroege re verhouding tevens de sterk Franse invloed op de zuidelij ke Nederlanden. De heer Mul ler liet uitkomen dat in zijn land de verhouding Neder lands-Engels percentagegewijs ongeveer hetzelfde lag als Ne derlands-Frans in België. Na veertien dagen, vertelde hij verder, kon een Nederlander zich al met Afrikaans redden in de Unie. Mr. Fleerackers vond al die getallen niet zo be langrijk. Hij stelde voorop: wat willen wij, en wat kunnen wij. „Neemt leidende posities in en helpt Vlaanderen econo misch", was zijn conclusie. Voor Frans-Vlaanderen lag dat anders. Hier gaat het er om voorlopig het dialect in leven te houden. Het volksto neel doet hier prachtig werk, verklaarden de beide leraren Nederlands in Frankrijk. La ter komt het zogenaamde A.B.N. wel aan de beurt! VERMELD dient te worden dat veertig leerlingen van de Nederlandse leergangen in Frankrijk de manifestatie bij woonden en een even groot aantal uit Bonn en Bad Godes- berg. We zouden ze tevens kunnen zien als de vertegen woordigers van de 65 universi teiten waar buiten de Neder landen Nederlands onderwe zen wordt! Tussen al deze was Nederland het slechtst ver tegenwoordigd. Tom Bouws heeft hier als presentator ons gezicht gered en in zekere zin Hierboven: de toegangspoort tot het Groeninghe Veld, to neel van de Guldensporenslag, waaraan ook het pathetische monument (centrum pagina) van de beeldhouwer Devreese herinnert. - Onder links: de stoere Broeltorens, rechts: Kortrijks fraaie gothische stadhuis. ook Antoon Coolen die met zijn „Menschen lyk wyder" be wees dat wij kindéren van één volk zijn. J. A. Bomans (Van een speciale verslaggever) DE BEWONERS voornamelijk boe ren van het vroegere Nederlandse ge bied van Tudderen. dat door het verdrag met West-Duitsland per 1 augustus 1963 aan de Bondsrepubliek werd teruggege ven, zijn boos. Niet alleen op hun raad gevers maar voornamelijk op de Duitse douane-beambten, die hen soms zeer ho ge navorderingen hebben opgelegd wegens de, naar Duitse maatstaven, illegale in voer van Nederlandse goederen. OM DE OORZAAK van deze onverkwik kelijke affaire te begrijpen moeten wij teruggaan naar de weken voordat de overdracht een feit werd. Toen de datum van teruggave van het zogenaamde Zelf- kantgebied waartoe naast Tudderen ook Elten behoorde vaststond, hadden slimmeriken uitgekiend dat er zonder te smokkelen toch veel te verdienen viel. Im mers (zo werd geredeneerd) wanneer een grens wordt verschoven, kan er van smok kelarij geen sprake zijn. Men hoeft slechts te zorgen dat vóór de grenswijziging de nodige goederen staan op een plaats, die van buiten- in binnenland verandert. Ook hier werd het spreekwoord goed voorbeeld doet volgen in praktijk gebracht: honder den boeren zagen het voorbeeld van de naar men dacht slimme Nederlanders niet met lede ogen aan doch volgden als makke schapen over een naar later bleek wan kel bruggetje. Enkele dagen voor de overdracht reden honderden vrachtauto's af en aan, voor namelijk geladen met granen, waarvan het prijsverschil tussen het oude en het nieuwe vaderland aanzienlijk was. Daar naast vonden volgens een opgave van de administratie der directe belastingen en accijnzen in Düsseldorf naar schat ting 2100 ton boter, grote hoeveelheden levensmiddelen, koffie, eieren, kaas, meel en conserven, vruchten en zelfs vee een weg naar de Oosterburen. MAAR nadat de overdracht een feit was geworden en Elten en Tudderen bij de „Heimat" waren getrokken, zagen de be teuterde nieuwe Duitsers douane-beamb ten op hun boerenerven verschijnen met pen en boekje gewapend Toen vastgesteld was, hoeveel graan de boeren zelf hadden kunnen oogsten en hoeveel meer er bij hen voorradig was op de fatale datum, kwam men via het brug getje in de sloot: over de duistere extra voorraden moesten alsnog invoerrechten worden betaald, plus een fikse boete. Die achterstallige fiscale schuld moet dan nu via hoge navorderingen gedelgd worden. DOCH in Elten weet men van dit alles niets. Als men daar gaat kijken (hier werden veel meer goederen dan granen verhandeld) zal men u weinigzeggende antwoorden geven. Van het invorderen van achterstallige belastingschulden is hier geen sprake, zegt men nadrukkelijk en daarmee is de kous dan af voor deze wei nig spraakzame Eltenaars; meer commen taar wensten zij niet te leveren. De directeur van het Kur-hotel op de Elterberg zegt met een knipoog op onze vraag, wat hij weet van de massale smokkelarij van 1963: „Dat hebben wij in Elten toch niet gedaan" Een foto van een onafzienbare rij vrachtwagens met vlees, eieren, kaas en andere levensmid delen doet hem olijk glimlachen en zeg gen: „Maar dat is helemaal niet hier ge nomen meneer." Doch even later weet hij precies waar dat geweest is Navorde ring? Ook Johann, de ober van een der talrijke cafeetjes, haalt zwijgend de schou ders op en zelfs Herr Ambtsdirektor In- genhorst wast zijn handen in onschuld: En ik ben toch de eerste die er wat van weten zou!" En terwijl men in Tudderen verbolgen is over het optreden van de douane en over het feit dat de schoonzoon van oud kanselier Adenauer, die in dat gebied lang voordat de overdrachtsdatum bekend was. silo's zou hebben laten bouwen en deze vol zou hebben gestort met graan, vrijuit gaat, sluimert men in Elten voort. Of het de slaap der rechtvaardigen is konden wij niet gewaar worden Advertentie VOOR SPRANKELENDE ZWART-WIT FOTO'S WEES GERUST.TSJIAO TAI...IKVAT BE ORAKELS HEUS NIET LICHTZINNIG OP! IK ZAL OP LIJKEN LETTEN, 61. „Wel, wel", zei meneer Drom. „U bent dus in de Bron van de Rijkdom gedoken? Tja, dan begrijp ik, waarom u het goud verwierp. Nu wordt me opeens veel duidelijk". „Mij niet" zei Panda. „Wat heeft die bron ermee te maken, dat hij opeens zo veranderd is? „Om dat die bron mij gezuiverd heeft" antwoordde Joris. „Door die onderdompeling leerde ik de ware rijkdom kennen: de innerlijke rijkdom, die blijvend is". „We zullen zien" zei meneer Drom. Toen plonsde de pijl, die hen over de rotswand had gedragen, in zee. Panda en meneer Drom kwamen dadelijk weer boven, maar Joris bleef lang onder de oppervlakte. Panda begon zich al ongerust te maken, toen Joris eindelijk opdook. Maar opnieuw had hij een verandering ondergaan.Verdwe nen was de stille rust en zijn gelaat was smartelijk vertrokken. „Wee, wee!" zo kreet hij. „Wat heb ik ge daan?! Wat heeft me bezield, dat ik al dat kostelijke goud heb weggeworpen?" „Zie je", zei de ontdekkings reiziger tegen Panda. „Het bronwater is van hem afge spoeld en daarmee ook zijn nieuwe levensbeschouwing. Het was maar een dun, oppervlakkig laagje. Zijn inner lijke rijkdom kon dan ook niet blijvend zijn",

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 11