WÊÈÈÊÈÊÊSÈm I c ft ÉtarlMi n 1 \i HET VERHAAL VAN DE DIERENTUIN Er was eens Het banöe PANDA EN DE BRON [eitje 0 en Ons vervolgverhaal door Marjorie Kinnan Rowlings door drRobert van Gulik ZATERDAG 10 JULI 1965 17 (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) illlill iifii I '4* I 4 f 4 Minister tegen demping van Utrechtse singels 63. Joris kon zich er maar niet overheen zetten, dat hij al dat goud had weggegooid. Verwijtend wendde hij zich tot de ontdekkingsreiziger. „Als u wist, dat er zo'n vreselijke invloed van het bronwater uitging, had u mij wel eens mogen waarschuwen!" zei hij bitter. „Dat is sterk!" riep Panda verontwaardigd. „We hebben steeds geprobeerd om je van de bron weg te houden! Maar jij moest en zou erheen, omdat je dacht, dat er rijkdom te vinden was!" „Het is waar," gaf Joris verdrietig toe. Jedereen heeft mij gewaar schuwd: de dwergen, die terecht bang voor de bron geest waren; en dan de goede oude bronwachter... hoe vaak heeft die niet gezegd, dat hij me voor eigen best wil van de bron weghield, omdat de geest ondragelijk voor me zou zijn? Maar ach, waarom had die bron dan ook zo'n misleidende naam? Als ik geweten had, dat het een bron der Wijsheid was, zou ik voorzich tiger zijn geweest!" Hij staarde een poos zwijgend naar het verdwijnende eiland. Toen zuchtte hij en hernam: „In elk geval ben ik wijzer geworden. Iets dergelijks zal mij geen tweede keer overkomen!" Prof. J. Th. Ubbink overleden VERZAMELING VAN .KLASSIEKE WERKEN oÜ^zbeH. oeT" AssreTeNT «""W tmrtiet meester u/erM. wn Jules Verne TSkPWJXsiSS*1??*1kunst-schat- (TENCOLLECTIES.... ZELFS MUZIEK V F |VERV GOUDEN OOGST 10) uitkijkend naar de vreemdeling Ri chard Tordell, die naar zijn mening zo iemand als Bart Newton moest zijn, en die bovendien behalve het duide lijke kenteken van de landeigenaar, ook nog het eigenaardig stempel van de buitenlander moest dragen. Hij zag niemand die zich onderscheidde van de welvarende sinaasappelkwe kers en kolonisten uit de naaste omgeving. Het kleine aantal reizigers streek langs de forse jonge kerel, onverschillig voor zijn blote voeten, zijn gelapte blauwe broek en grof- katoenen hemd. Een vrouw die vlak langs zijn brede vierkante schouders schoof, keek naar zijn scherpgesne- den gelaatstrekken en naar het wilde bruine haar onder de gescheurde oalmstrooien hoed. Een ogenblik staarde zij in de blauwe diepten van zijn ogen, dan keerde ze zich weer haastig tot haar geleider. Negers begonnen de vracht van de boot te laden. Kisten en koffers bonk ten neer op het plahkier van de wal. De negerstemmen klonken laag en gedempt in de zware mist. Zwepen snerpten over paarderuggen en wie len ratelden weg. De passagiers wa ren bijna allen vertrokken. Luke liep van de weg naar de aanlegplaats en weer terug. Eindelijk was er nie mand meer bij de negers, dan hij zelf en een lange, magere jongeman met donkere diepliggende ogen en uitstekende jukbeenderen in een zeer blank gezicht. Deze ondervroeg de negers; in de klank van zijn stem was iets onrustigs. Ze begrepen hem niet, maar staakten hun arbeid om hem botweg aan te staren. Luke schrok toen hij de vreemde spraak hoorde. Maar dit kon toch de buitenlander niet zijn. Deze man was jong. Hij dacht: „Dit is waarschijnlijk een Yankee of zo iets". De jongeman liep weer van het dok naar de weg, heen en terug. Op eens kwam hij op Luke toe en sprak hem aan. „Ik ben Richard Tordell. Kun je me misschien iets zeggen over een rijtuig, dat me hier zou afhalen, van uit Purley?" Luke stond sprakeloos. Hij werd opeens zo overweldigd door het vol komen vreemde en uitheemse in de ander, dat hij niet meer begreep hoe het mogelijk was, dat .hij hem..piet dadelijk herkend had. Nu hij van aangezicht tot aangezicht tegenover de eigenaar van zijn boshuis stond, voelde hij zich als lamgeslagen. Hij slikte enige malen, wanhopig vech tend tegen zijn bevangenheid, vóór hij kon spreken. Eindelijk zei hij: „Ik heb daar een wagen voor u staan". Tordell keek hem wantrouwend aan. De twee jongemannen hadden dezelfde lengte; de donkere ogen onderzochten de blauwe van de an der. Deze forse, haveloze inboorling met zijn wilde haardos, die in bossen buiten de breedgerande hoed stak was even fantastisch als de smalle vuile rivier waarlangs hij gevaren had. Alles hier was één dwaze, zin loze wildernis: de rivieren, het meer, hun begroeide en overwoekerde oe vers en nu nog deze grote, wanorde lijke jonge kerel, die hem kwam af halen. De ganse nacht, gedurende het op varen van de tropische rivier en la ter dwars over het meer, was er niets geweest, had er niets bestaan dan mist, mist, mist. Het water lag er diep in verzonken. Natuurlijk was de boot verder en verder gekomen, maar hij was zich niet van enige voortgaande beweging bewust ge weest. Het gevoel greep hem aan, dat hij nu de onwerkelijkheid binnen ging, alsof alles van dit Amerikaans Florida niet anders dan droom was en hij hier op dit ogenblik een toe stand tegemoet ging, die buiten alle leven lag. Hij zei tegen Luke: „Goed". Luke wendde zich naar de plek waar het muildier stond te knikken. Tordell vroeg: „Kun je mijn kof fers en kisten meenemen?" „De wagen is sterk genoeg". Ze riepen een der negers. Luke ging met hem mee en op aanwijzing van de vreemdeling scheidden ze een grote hoeveelheid koffers en kratten en kisten van de overige bootvracht af. Tordell vergeleek zijn bezittingen met een lijst, die hij uit de binnen zak van zijn lange wollen overjas haalde. Luke reed de wagen naar het platform en laadde met de neger de hele verzameling op. De wagen was er volkomen mee gevuld, óvervuld; de bovenste kisten dreigden te kan telen. De neger haalde dikke touwen, die ze eromheen strengelden en ste vig bonden. Tordell keek toe. Vervol gens keek hij besluiteloos naar een handvol Amerikaans zilvergeld en gaf de man tenslotte drie van de grootste stukken. De neger liet zijn witte tanden blinken, dook onderda nig ineen en was weg. De Engels man aarzelde. Er was geen plaats voor hem in de wagen dan naast de voerman op de hoge zitbank. „Is er geen rijtuig?" „Er bestaat in heel Purley geen rijtuig". Weer zei de vreemdeling: „Goed". Hij klom op de bank. Luke ging naast hem zitten en nam de teu gels. Hij dreef het muildier langs een weg die voor Tordell onzichtbaar was. Purley lag, van de aanlegplaats gezien, onmiddellijk achter het Zaagrietmeer, maar de enig bruik bare weg ging om de westelijke en noordelijke oevers heen. Hij werd weinig benut en liep door vochtig cipressenwoud en laag struikgewas en over een houten brug, die over de rivier de Styx geslagen was. De ze Styx was eigenlijk niet anders dan een verbinding tussen twee meren. De inspanning om de bagage opge laden te krijgen had Lukes gedach ten verhelderd en hem van zijn be klemming bevrijd. Hij wachtte met spanning dat de ander hem zou be ginnen te ondervragen, zodat hij kon gaan vertellen van de moeilijke ja ren, waarin hij op diens grond en in diens huis had geleefd. Maar de En gelsman scheen zijn aanwezigheid nauwelijks te bemerken. Hij zat in eengedoken, de kraag van zijn jas hoog om zijn keel houdend met lan ge witte vingers. Nu en dan lieten Lukes ogen even het diepe wagen spoor los, om een verstolen blik op zijn metgezel te slaan. De vreemdeling moest ongeveer even oud zijn als hij zelf. Nooit nog had hij deze gelaatstinten gezien, de witte huid, de ogen als poelen moe- ïaswhtér, het zwarte haar, glad on der de fijne hoed. De donkere ogen tuurden in de mist. In hun uitdruk king lag iets van de heftige ontstel tenis die Luke eens had gezien in de ogen van een jonge, potige stier alsof een onbekende tegelijk be vreesd en aangevallen moest worden. De weg was slechts enkele meters voor hen uit zichtbaar. Luke hield zijn ogen nu vlak op de wagenspo ren. Aan weerszijden lag het verra derlijke moeras, nu onzichtbaar in witte watten gehuld. Lijsters vlogen als wilde stormvogels voor muildier en wagen uit. In de mist leken zij stukken verkoold papier, die door een dikke grijze rook werden voort gejaagd. Tordell kreeg weer de ver lammende gewaarwording, dat de wagen niet verder kwam. De wielen draaiden, de kop van het muildier ging op en neer, de lijsters dwarrel den in het wilde rond, alsof dit alles in een tredmolen gebeurde en voor eeuwig en altijd zo door zou moeten gaan. Hij vroeg: „Hoe ver is het naar Purlgy?" „Ongeveer tien mijl tot uw bos- Veertien tot Purley. We gaan daar niet eerst naar toe". Luke wachtte gretig op op verdere vragen. Voor de meeste had hij zijn antwoord gereed. Er kwamen geen vragen. Hij durfde niet te spreken als de ander niet sprak. Een grote grijze kraanvogel vloog laag door de mist, met een paar schorre kreten. Tordell schrok. Luke zei: ,,'t Is maar een grauwe kraanvogel. U kent ze zeker niet". Hij wachtte verlangend. De mage re jongeman streek met de linker hand zenuwachtig over zijn ogen. „Trekt die mist hier op als het wat later wordt?" vroeg hij. (Wordt vervolgd) Éliill! s s m W gg 4j# 4 M MA HEEL LANG GELEDEN leefde er eens een man. Hij wilde zo graag een dierentuin bezitten en trouwde met een vrouw, die ook graag een dierentuin wilde hebben. Hij kende de vrouw nog van vroeger, maar dat wist hij niet meer. Zij vertelde het hem op een keer en hij moest er geweldig om lachen. Samen maakten ze grote plannen om wilde dieren te vangen. WAT WERD DAT een plezierige reis Toen ze reeds in het vliegtuig zaten, stelden ze plots vast, dat ze hun plannen vergeten waren. Onderweg moesten ze kooien ineen timmeren. Want waar zouden ze anders met al die dieren moeten blijven? Ze gingen eerst naar Afrika, daar leefden zeker veel dieren die ze konden gebruiken. Leeuwen, leeuwinnen en welpen vingen ze het liefst samen om geen verdrieti ge dieren in hun tuin te hebben. Ze klommen in de hoge bomen, de zeer snelle apen achterna. En al die olifan ten! Het werd een rijke buit. De on vermoeibare jagers hadden haast geen kooien genoeg TOEN ZE KINDEREN kregen kon den die natuurlijk meehelpen. Tot in het hoge noorden gingen ze dieren zoe ken. Ze waren dan ook echt blij toen ze allemaan thuis waren en eindelijk konden uitpakken. Ook de dieren wa ren zeer gelukkig weer een beetje vrij heid te kunnen genieten. De man en zijn vrpuw vonden dat zij hun grote vreugde aan alle mensen moesten la ten zien. De hele stad mocht op de openingsdag van de dierentuin gratis komen kijken. Heel die dag lachten ze de mensen vriendelijk toe 'S AVONDS, TOEN alles rustig was in de tuin en de dieren sliepen, na een lekker maal, zaten ze bij hun vele kinderen te vertellen. Vele jaren ge leden hadden ze een dierentuin gewild en nu hadden ze een dierentuin. Hun kinderen moesten dat ook maar pro beren en er alles voor doen. Ik geloof dat die man en die vrouw wel twee honderd jaar oud geworden zijn in hun altijd maar groter wordende dierentuin. Gij ook? Johan Vanhecke (8 jaar), Korte Altaarstraat 13, Antwerpen 1/België. 'AWWWMWWUWWtiWWtAWIWWWAIWIIWtAfV/WWWWWWWWWWWWA/WWWWtA/WWWWWWWWWWWWWWWW ER WAS EENS een eendje dat heette Kwik. Het was geen flink eendje maar een echte bangerik. Als het water zag waggelde het gauw weg. Zijn moeder zei: „Dat gaat niet zeg Jij krijgt voortaan zwemles bij meester Eg. O WAT WAS ons eendje benauwd het vond 't water altijd zo koud. Geen een eendje wou nog met hem spelen. Maar altijd op het land dat gaat vervelen. Zij speelden in het water. Het eendje hoorde hun gesnater. O JE, DAAR kwam de meester aan. Het water in, zei de meester kwaad Kwik volgde maar gauw meester's raad en dacht: Ik kan het toch wel eens proberen. Ik heb tenslotte veren Anneke d. Buur (11 jaar), Bomeostraat 35, Haarlem. B. en W. van Utrecht hebben de ge meenteraad machtiging gevraagd in oe- roep te gaan bij de Kroon tegen een be slissing van de minister van Cultuur, Re creatie en Maatschappelijk werk, waarbij het door Utrecht ingediende verzoek om vergunning tot het dempen van het noor delijk en westelijk deel van de Stadsbui- tengracht werd afgewezen. 9 9 9 ER WAS EENS een geitje, Dat was gaan schrijven op een leitje. Van aap, noot en Mies En: jouw trui is vies. Toen zei zijn moes: „Dan moet je naar de geitenschool gaan, Die is in de Graslaan. Ik denk dat je komt te zitten bij juffrouw Loes". Het geitje lachte blij: „Ik ga de geitentaai ook leren lezen, Net als moes", zei hij. Evelyne Schagen (8 jaar), Vijverweg 37, Bloemendaal. Prof. dr. J. Th. Ubbink, rusteqd hoog leraar aan de rijksuniversiteit te Gronin gen en emeritus-predikant der Nederland se Hervormde Kerk, is op 80-jarige leef tijd in Smilde overleden. Hij diende als predikant de gemeenten Roodeschool en Oost- en West-Souburg en werd in 1930 hoogleraar in de uitlegging van het nieuwe testament en de oud christelijke letterkunde aan de rijksuni versiteit te Groningen. IK BEN KAPITEIN yDiT IS NED LAND. 1 lEMO.COMMAM "meester- harpoenier, NAUTILUS. PROFESSOR ARONNAX fl IK KEN UW STUDIES MAAR De WERKELDKE GESCHIEDENIS VAN DE OCEAAN- DIEPTEN BE- WAAR U OPHOOPT. J -.32": IK ben ARONNAX NATIONALE MUSEUM ALLE AFDELINGEN EREED.... KLAAR VOOR KALM AAN, NED' HET HEEFT GEEN ZIN as TE VERZETTEN BRENG DIE NAAR KUNT 0LÜVEN SLUIT VVV moet zich maar wat vermaken, -TOTDAT IK PRECIES WEET WATfKMETU GA DOEN. U VINDT HIER verbazend! 1/EN ALLES IN ZO'N ^Kleine ruimts «amen gepakt. ALS EEN REUSACHTIGE HAAI SCHIET DE NAUTILUS SNEL BENEDEN HET ZEE-OPPERVLAK... VOORTGESTUWD DOOR KRACHTEN DIE TOT NOG TOE SLECHTS IN 'SMENSEN VERBEEL DING VOORKOMEN. -ï qjiJ fl wocM Righn WERKEL'JkTn ZOIETS IS REVOLUTIONAIR IN DEZE WERELD ONGELOOFLIJK OM ZO IETS TE SCHEPPEN... DAT OVERTREFT DE «STOUTSTE DROMEN VAN de WETEN- AP» ZOU DE KUNNE VERNIETIGEN} m LATEN WE OM MAAR EERST KUKEN WAT ER IN DIE SCHUUR ZIT, SOEMEI. ER ZIT EEN SLOT OP DIE DEUR-VREEMD! HET IS SLOEDNIEUW! K0M,VLUS...Ek is NIEMAND IN DE TUIN MAAR IK2IE LICHT DODR DE VENSTERS VAN THUIS. STS3

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 17