AKANT IE PANDA EN DE YINX INDER RANT I I m I door Marjorie Kinnan Rowlings moet naar en door dr. Robert van Gulik MAANDAG 19 JULI 1965 7 Ons vervolgverhaal „De vriendjes van Mik V 1 VERZAMELING VAN KLASSIEKE WERKEN ----- ONDER DE M*--rjrn n<3drhet meesterwerk vm Jules Verne SüfrS® V GOUDEN OOGST (Geautoriseerde vertaling van Mien Gabberton) 17) Luke zei tegen Allie: „Het is -niet dat hij ons niet hebben wil. Hij heeft ons zelf gevraagd te blijven. Wat denk jij dat hem nou opeens scheelt?" Allie dacht eenvoudig: „Hij denkt dat wij minder zijn dan hij." Ze liepen nu zij aan zij. Luke duw de de dikste takken voor haar weg. „Ja," zei hij eindelijk, „in zekere zin zijn wij dat ook." Hij spande de spieren van armen en rug. „Maar geeft jij hem eens een bijl en mij een bijl, juffrouw Allie, en dan zul je eens zien wie het hoogst van de toren blaast. „Je bent net zo verwaand als hij," antwoordde ze kalmpjes. „Er is geen grein verschil tussen jullie." „Ik ben veel inschikkelijker dan hij," vond Luke ernstig. Allie begon te lachen. Ze moest zó lachen, dat hij tenslotte ging mee- lachen, tot ze samen schaterden en de eekhoorntjes in de bomen ervan schrokken en protesterend hun heil zochten in hogere notebomen en ver der verwijderde dennen. Luke erkende ten slotte:„Je moet wel inschikkelijk zijn als de grond van de ander is." Deze opmerking kalmeerde hem, ze liepen nu stil naast elkander voort. Luke keek van terzij naar zijn zus ter. De gedachte kwam bij hem op, dat hij alleen om harentwille inschik kelijk hoefde te zijn. Zonder haar zou hij kunnen weggaan naar de een of andere plek in de wereld, waar een sterke man een bestaan zou kunnen opbouwen, zou kunnen sparen en land zou kunnen kopen. Voor een ogenblik greep een wild verlangen om weg te gaan hem aan. Hij snakte ernaar desnoods over valleien en ber gen te trekken, om eindelijk, einde lijk op eigen grond te belanden. Hij keek om zich heen. Ze waren aan een open plek gekomen, waar hoge cirkelende winden veel oude bo men ontworteld hadden. Het rijke zonlicht drong in wilde stralenbun dels door tot op de bodem en de ver warde doornige wilde-rozestruiken waren één wit-roze bloesemweelde. Een grote zwarte eekhoorn liep over een dode boomstomp vlak bij Luke. Het dier nam een vervaarlijke, roekeloze sprong naar een pijnboom, toen het zich plotseling de aanwezig heid van mensen bewust werd. Van uit de bovenste top hing het daar, en met het kopje omlaag keek het scherp toe. Blauwe gaaien vlogen schel schreeuwend over het open ter rein heen en weer. Hun rauwe kre ten drongen diep het bos in en gaven- het een vrolijke, maar onharmonieu ze levendigheid. Luke liet zijn hand op een tak rusten, en er bewoog iets onder die hand Een konigsslang, een grote boa constrictor, was in de wel doende warmte van de maartse zon bezig te vervellen. Onwillekeurig sprong Luke geschrokken terzijde, maar ziende welk reptiel het was, brak hij een dun takje af en schrap te het papierdunne velletje verder van de gladde, zwart-met-gouden rug. De slang bewoog even, de hulp ken nelijk waarderend. Allie zei met afgrijzen: „Hoe kun je zo'n beest aanraken?" „Ze doen geen sikkepitje kwaad, meisje, deze soort tenminste niet." Plotseling doorstroomde hem het gevoel dat hij hier, hier in het bos, altijd had gewoond en geleefd en thuis gehoord. Hij kon het niet verla ten. Het zou hem van binnen ver scheuren als hij wegging. Hij had me delijden met de vreemdeling, die hier niets van begreep, die de schoonheid van het bos niet onder ging. Ze hadden het huis nu bereikt. Tor- dell stond doelloos bij de ingang. Luke zei wat strijdlustig: „Cap'n, u hebt nog nooit goed naar die oude wilde oranjebomen gekeken. Kom er nu eens naar kijken." Groei was hier de natuurlijkste zaak ter wereld, en alles had, om te kunnen groeien, niets anders nodig dan het verdwijnen van de grote eiken en magnolia's. Een beetje vrij heid. Een beetje ruimte en wat zon, en de humusrijke bosgrond zou wel voor de rest zorgen. Een mannen hand met een bijl, die kerven zou door ongewenste bossen, een mense lijk verstand dat kiezen zou welke bo men moesten blijven staan, dat was alles wat nodig was. „Als wilde sinaasappelen hier al op déze manier groeien", zei hij, „moe ten de gekweekte wel gedijen als pompoenen." Hij brandde van ijver. Zijn opge stapelde hoop en verlangens gloeiden binnen in hem. Tordell keek naar hem met een wat nieuwsgierige en toch ook belangstellende blik en volgde hem, een beetje aangestoken door zijn geestdrift, langs het be schaduwd voorpad naar een hoger oplopena bosgedeelte, dat over- strooid was met honderden wilde sinaasappelbomen, knoestig, geha vend en onregelmatig van groei. Het terrein was hier niet zo volkomen vol groeid. Er stonden veel palmen, die de zon gelegenheid lieten binnen te dringen. Scharlaken trompetbloemen en gele jasmijn rankten zich in on beteugelde weelde langs de hoge stammen. Rode kardinaalvogels wa ren overal, ze sprongen van tak op tak. Hun zang vervulde de wilde tuin met zoeter genot, vond Luke, dan honing was voor de tong. Hij trok een bamboestengel omlaag die het vage pad versperde en leidde Tor dell met een wat grimmige vastbe radenheid tot in het hart van zijn oer- tuin. De wilde oranjebomen groeiden er op alle mogelijke plekken. Ze waren smal en hoog, schraal en geel ge worden door tientallen jaren, waarin ze dringend en wringend zich een weg hadden moeten banen door de dichte groei der andere gewassen heen, omhoog naar het verre zon licht. De bladeren waren ook te geel van kleur, zodat het rijpe fruit daar tussen nauwelijks opviel. De stam men waren grijs van boommos. Aan de bovenste takken hingen lange zwaaiende strengen van grauw Spaans mos, wat aan de smalle bo men een patriarchaal aanzien gaf, in het leven gehard en gestaald. De vruchten waren grof en ruw van vlees. Ze waren diep ingekorven aan de steelzijde met wratachtige knobbels over het gehele oppervlak. Ze werden ongelijk rijp, zodat de ene kant van een vrucht soms al een die pe oker-oranje kleur had, terwijl de andere kant geheel groen was geble ven. Stam en takken waren op slechts enkele duimen afstand van el kander met lange fellé dorens bezet, alsof de zure vruchten met haar ru we wrange schil een gulden schat wa ren, die zorgzaam behoed moest worden. Geen enkele vrucht bevond zich binnen bereik. Luke sprong om hoog, greep het eind van een tak en boog die omlaag naar zijn andere hand. Hij plukte een appel en sneed hem met zijn zakmes midden door. Hij zette zijn tanden in de ene helft. Tordell deed het hem na met het andere stuk, dat Luke hem toe reikte. Maar hij was niet voorbereid op de mengeling van scherpe wrang heid en bitterheid die hem wachtte. Zijn mond trok samen en hij gooide de wilde vrucht zo ver weg als hij kon. Hij zei boos: „Waarom geef je me dat afgrijselijke ding te eten?" Luke had vaker gezien hoe mensen bij een erste contact met wilde si naasappelen zich door de bitter- scherpe zuurte onaangenaam verrast hadden getoond. Hij zelf vond de vruchten eetbaar, zelfs smakelijk, maar hij was niet verwonderd dat Tordell ze niet lekker vond. Hij was wél verbaasd dat de man er boos om werd. Hij zei, niet op zijn gemak: „Ik wou u heus niet opzettelijk wat on aangenaams aandoen." Het kwam hem voor dat de vreem deling buitengewoon gauw beledigd was, alsof hij eigenlijk aldoor ver raad en onaangenaamheden ver wachtte. Luke zei: „Veel mensen hebben nauwelijks geduld om de wilde oran jeappelen tijd te laten wat zoeter te worden. In het vroege voorjaar zijn ze goed voor het bloed." (Wordt vervolgd) >W\^AAJ\AA/\A#\A^A/V\A#WWlAA/IAA/WMWW%f»AAAAAAAAAA*WW*AAA/WWV^#%A/WU\AA»\AfW\A/WWWWVUMV\AiWWWVUM\A/W\A/V Vanaf vandaag beginnen wij met het vervolgverhaal „De vriendjes van Mik" door Mia Robé. De verhaaltjes zullen gedurende de kindervakantie in de speciale vakantièkinderkrant worden geplaatst. MIK WAS BOOS. Erger dan boos nog! Hij was woedend. Hij trapte hard tegen een steentje. Het steentje huppelde met grote sprongen over de straat, zó tegen de poot van een hond. Het was een gro te, zwart met bruine hond. „Waf," grom de hij tegen het steentje. „Kun je niet uitkijken waar je rolt? Je hebt mijn poot bezeerd." Nu zag Mik de hond. Hij keek opeens niet meer boos, want de hond was een van zijn vrienden. „Bin- kie, Hé Binkie," riep hij, „kom eens hier„Kom jij maar hier, Mik," riep Binkie terug. „Ik heb pijn in mijn poot. Zo'n suf steentje sprong in volle vaart tegen mijn poot op. Alsof mijn poten van ijzer zijn gemaakt!" Mik begon te lachen. Die Binkie toch! Zo'n klein steentje kon zo'n grote hond heus niet erg pijn doen. Huppelend ging hij naar Binkie toe. Binkie begroette hem kwis pelstaartend. „Hallo Mik, wat heb je vandaag te vertellen? En heb je een stukje worst in je zak?" METEEN DACHT Mik weer aan dat nare. Hij lachte niet meer. Hij trok een boos gezicht met allemaal rimpels in zijn voorhoofd. „Ik ben verschrikkelijk boos, Binkie. Ik ben boos op mama mia." Binkie hoefde niet te vragen wie mama mia was. Mama mia was de moe der van Mik. Binkie wist, dat andere kinderen hun moeders moeder noemen. Of mam, of mama. Waarschijnlijk was Mik het enige jongetje in Nederland, dat mama mia zei. Binkie wist ook, waarom Mik dat deed. De moeder van Mik kwam uit een heel ver, warm land. Uit Italië. Je kon het wel aan haar zien. Binkie kende geen dame met zulke bruine ogen, en zulke zwarte haren. Ze kon goed Hollands spreken, maar af en toe sprak ze Italiaans. Als Mik in de sloot was gevallen, of een scheur in zijn broek had gemaakt, sloeg zij haar han den in elkaar en riep: „ooh, mama mia!" Dat betekent, mijn moeder! En dat zeggen de mensen in Italië, zo als wij zeggen o, mensenkinderen! En omdat Miks moeder dus vaak riep: O, mama mia, noemde Mik haar mama mia. Binkie geloofde, dat zij dat hele maal niet erg vond. „WAAROM BEN JE boos op mama mia, Mik?" wilde Binkie weten. „Ik vind haar een aardige moeder. Ze vindt het altijd goed als jij een plakje worst voor mij meeneemt. Zeg Mik, heb je nu een plakje bij je? Ik heb zo'n trek". Binkie likte met zijn lange tong langs zijn bek. Het water liep hem altijd uit de bek als hij aan worst dacht. Mik greep in zijn zak. En ja hoor, daar was het stukje worst. „Hier Bink, eet maar lekker op." Bink zwiepte met zijn staart heen en weer toen hij langzaam op de worst kauwde. De meeste honden slik ten zo'n stukje worst meteen in. Maar Binkie was slimmer. Iets, dat niet lek ker is, zoals een stuk oud, droog brood, moet je meteen doorslikken. Maar op lekkere dingen moet je zuinig zijn. Toen hij het laatste kruimeltje worst had doorgeslikt, zei hij: „Waarom ben je nu boos, Mik?" MIK PROBEERDE nóg meer rimpels in zijn gezicht te trekken. Hij wilde er verschrikkelijk erg boos uitzien. „Ik moet morgen naar school!" schreeuwde hij. Binkie schudde met zijn kop. „Schreeuw niet zo, jongetje. Dat doet pijn aan mijn oren. Maar waarom ben je nu boos?" Mik stampte met zijn voet. „Dat zei ik je toch al, domme hond. Ik ben boos, omdat ik morgen naar school moet." Binkie keek verbaasd. „Dat is toch heel gewoon? Alle kinderen moeten naar school als ze groot zijn." (Wordt vervolgd) t. Plotseling kraakte het in het struikgewas en uit het duister maakten twee gemaskerde figuren zich los, die dreigend op Panda afkwamen. „G-goedenavond", zei Panda benauwd. „W-wat wilt u van me?" „Geld", antwoordde de kleinste grimmig. „Al je geld willen we hebben en ook je horloge en ringen!" „D-dat heb ik n-niet!" stotterde Panda. „Laat me gaan! Help!" „Stil", siste de struikrover. „Als je nog één keer om hulp roept, zal ik je„HELP!" brulde de andere rover. Geprikkeld keerde de kleine zich om, maar toen hij zag, wat er aan de hand was, veranderde zijn er gernis in ontzetting. Want zijn maat, die toch heus geen kleine jongen was, spartelde weerloos in de greep van iemand, die nog veel sterker was dan hij. Het was Mo, die op het geroep van Panda te hulp was gesneld. Met enkele geoefende judogrepen legde hij de schurk in de knoop en pakte vervolgens de andere op, om die de zelfde behandeling te geven. Tijdens dit werkje wendde hij zich tot Panda en sprak: „Vergeef arme Mo, dat hij toch gevolgd is. Mo bang in donker. Bescherm ar me Mo", Leven onder water was niet alleen een droom van Jules Verne. De Fransman Jean Cousteau is een ern stige concurrent van kapitein Nemo. Hij is al zover dat hij een onder waterhuis heeft gebouwd, dat voor de kust van de Franse Riviera op de zeebodem zal worden neergezet. Cousteau wil uitvinden hoe hem het leven onder water bevalt. mmm:: HONDBRDVUFTIG METER ONDER PJ5 OCBAAM VERZAMELEN DE VA£ P® NAUTILUS ffypgEi op het GEZONKEN EILAND GRESPO.... PLOTSELING ONTDEK KEN CONCEIL EN NED LAND HET HALF Vee- GANE GERAAMTE VAN EEN GAL;X>eN! NED RUKT HET DEKSEL OPEN EN EEN RUKDOM VAN EEUWEN GELEDEN OPENBAART ZICH.... ONBEWUST VAN het gevaar dat boven hun hoofd JHANGT.. DE KAPITEIN VAN DE NAUTILUS PAKT EEN VREEMD UITZIEND WAPEN, LEGT AAN EN.... KAPITEIN NEMO EN PROFES. SOR ARONNAX PIE OP KORTE AFSTAND TOBK'JKENZIEN EEN ENORME T'JGERHAAI PIE DE TWEE HULPELOZE MENSEN WIL AANVALLEN. ILATER BIS DB DUIKERS PB:ïKEN« getrokken WORDEN IN DE UITRUS- ITIN GS KAMER U WAS MAAR LATEN DIAMANTEN NAUTILUS PRULLEN PROFESSOR ARONNAX EN DE GgREODe MANNEN STAREN ON GELOVIG NAAR HET MONSTER. PAT IN Z'JN DCODSSTR'JD HEVIG RONDSLIN NOUALS U ALLEEN MAAR WAT OUWE ROMMEL AAN T OPRUIMEN WASIS HET IN ORDE .MENEER P NU IK HIER TOCH BENDE RECHTER. WILDE NOG WETEN OF RANS FAMILIE HAD HIER IN DE STAD WATBDATNOU? DAT 15EEN DIEF...ER LOOPT EEN DIEF IN M'NTUIN*.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7