AKANTIE
INDER
RANT
PCLKrW
PANDA EN DE YINX
1
y\\j -:!\v
HET PLAN WORDT UITGEVOERD (1)
Welk woord moet men
hiervan vormen
Mi
en
9
Ons vervolgverhaal
door Marjorie Kinnan Rowlings
IS?
door dr. Robert van Gulik
WOENSDAG 28 JULI 1965
(Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton)
msma
y 4 -y
y'
VERZAMELING VAN
KLASSIEKE WERKEN
near het meesterwerk wn
Jttlef Verne
W
idioot!
AAMVWVIMIWVWW
GOUDEN OOGST
25)
Zijn hart bonsde bij het zien van de
liggende gestalte.
Hij riep weer: „Cap'n!"
Er kwam geen antwoord. Hij buk
te om hem op te nemen. Het leek,
dat Tordell hier in het duister was
neergelegd. Luke kreeg een indruk
van een snelle, donker-schimmige
beweging onder de bomen. Hij droeg
Tordell de stoep op en bracht hem
naar bed.
Allie vroeg: „Waar was hij toch?"
„Hij kwam uit het bos. De koorts
heeft hem plotseling gegrepen."
Hij liep naar de put om fris koud
water; Allie doopte er doeken in en
legde die beurtelings op Tordells
voorhoofd. Zijn huid voelde heet aan.
Toen Luke al sliep, glipte ze zacht
jes Tordells kamer binnen en zat
naast zijn bed, om de muskieten weg
te waaieren en hem koelte te geven.
Hij schreeuwde de hele nacht in
ijlende koortsen.
HOOFDSTUK XI
Dokter Albury zei: „Kom, kom,
m'n jongen. We willen je alleen
maar helpen."
Allie deed haar schone schortje af
en begon de medicijnpoeder weg te
borstelen, die langs de benen van de
dokter gestoven was. Het waterglas
lag in scherven op de vloer, Tordell
had het hem uit de hand geslagen.
Ze haalde een bezem uit de gang en
veegde de glassplinters op een hoop
en droeg ze de kamer uit. De dokter
wiste zich het zweet van zijn rood,
kaal hoofd en ging op de rand van
het bed zitten wachten, tot Tordell
weer tot rust zou zijn gekomen. De
zieke man lag te hijgen. Zijn ogen
waren open, glazig van koorts.
Luke volgde Allie weer de kamer
in, met een emmer vers geput wa
ter. Het meisje doopte er 'n hand
doek in, wrong hem uit en legde hem
zacht op Tordells voorhoofd. Deze
bewoog zich niet en ze waagde het
zijn handen tussen natte, koele lap
pen te leggen. De lange vingers
spreidden zich open, als in reactie
op deze gewaarwording en ze duwde
met lichte bewegingen de lap telkens
tussen twee vingers om koelte te ge
ven. Dokter Albury knikte goedkeu
rend. Hij stond voorzichtig op.
Hij zei: „Laat hem een poosje
uitrusten. Hij heeft zichzelf uitgeput
gemaakt, misschien zal hij slapen.
We zullen het straks nog wel eens
proberen."
Hij liep de kamer uit, zijn rond
dik lichaam balancerend op zijn kor
te benen, om zo min mogelijk ge
rucht te maken en wenkte broeder
en zuster, hem te volgen. In de gang
legde hij zijn kleine dikke hand op
Lukes arm en keek hem onderzoe
kend aan:
„Jongen, ik moet eens met jou
praten."
Twee dagen geleden had bij het
aanbreken van de morgen een stevi
ge klop weerklonken op zijn huis
deur in Sawgrass Landing. Hij had
zelf opengedaan. Een klop op zijn
deur betekende altijd een onver
wacht, moeilijk geval. Hij weigerde
nooit er onmiddellijk op in te gaan.
Ditmaal had hij verbaasd naar de
massieve figuur van de jongeman op
gekeken, die daar had gestaan in het
schemerig licht van de vroege dage
raad.
Hij had gevraagd: „Wat is er aan
de hand?"
Luke had geantwoord: „Er is een
vreemdeling in het boshuis, aan de
andere kant van het meer, de Pur-
leykant, hij gaat, geloof ik, dood van
de koorts."
„Hoe ben je hier gekomen?"
„Over het meer geroeid, sinds
middernacht. Ik kon mijn muildier
niet opvangen."
„Als je naar de schuur gaat en
mijn paard inspant voor de tilbury,
zal ik me in die tijd aankleden. Dat
wint tijd."
Albury had af en toe wel gevallen
in Purley behandeld. Luke gaf hem
de nodige inlichtingen, hoe hij het
huis in het bos moest vinden, en de
dokter was er tegen het midden van
de morgen aangekomen. In diezelfde
tijd had Luke na zijn overtocht zijn
roeiboot aan een cipres vastgelegd
en was door het bos naar huis ge
lopen, waar hij de dokter, in hemds
mouwen, druk bezig vond. Allie hielp
hem.
Dokter Albury had weinig geslapen
in de achtenveertig uren sinds zijn
aankomst. Overdag lag hij nu en dan
eens even op de smetteloze dekens
van Allies bed en sluimerde wat; hij
snurkte dan zachtjes, als een astma
tische kat. Precies om de drie uur
was hij present om kinine te geven
en de koelende behandeling toe te
passen. Hij durfde dit niet aan Luke
of Allie over te laten, bang dat ze
niet stipt op tijd zouden zijn. Het
was zijn gewoonte, bij zijn patiënten
altijd zelf de wacht te houden.
Hij zei altijd: „Elke pruldokter
kan wel medicijnen voorschrijven en
dan weggaan. De ware geneesheer
geeft zich helemaal aan zijn zieke,
zolang die in levensgevaar verkeert."
Het was langzamerhand in de ge
hele streek bekend geworden, dat
door het een of andere wonder nooit
iemand anders zo gevaarlijk ziek
werd dat hij dokter Albury nodig
had, zolang deze nog bij een andere
patiënt de wacht hield. Hij zond
nooit een rekening en nam voor zijn
diensten aan wat hem vrijwillig ge
geven werd. Een groot deel van zijn
inkomsten kwam dan ook tot hem in
de vorm van hammen en zijden spek,
meel en suikerstroop, zelfs in mand
flessen met uit maïs gestookte je
never. Hij nam de kleinste gaven
even hartelijk aan als de grootste.
Arme lieden met grote gezinnen, die
geen voorraden bezaten waaruit ze
hem wat meedelen konden, hielden
er dikwijls strikken of knippen op na
en zorgden ervoor, dat zijn tafel af
en toe voorzien werd van duiven en
kwartels.
Hij vond: „Alle mensen vormen
zich een bestaan door iets te ver
schaffen, dat een ander nodig heeft.
Als betaling krijgen zij grondstoffen
voor hun eigen onderhoud. De grond
stoffen in natura zijn even waarde
vol als alle andere."
Hij was een kleine man, met een
eigenaardige eivormige gestalte. Zijn
ronde dikbuikige romp ging geleide
lijk over in zijn korte hals. Zijn kaal
hoofd voltooide de eivorm. Achter in
zijn nek krulde een beetje franje
van zandkleurig haar. Hij had door
lopend een frisse rozige gelaatstint.
Zijn volle wangen, dubbele kin, nek
en schedel, alles wat van zijn huid
zichtbaar was, glom alsof het vaak
met puimsteen gepolijst werd. Hij
was ongeveer zestig jaar oud, reeds
lang weduwnaar, met een volwassen
zoon, Claude, die bezig was te ver
wilderen, en die de grote vreugde
was van zijn hart.
De twee dagen en nachten van
strijd en tobben met de ijlende jonge
Engelsman hadden hem ten slotte
doodmoe gemaakt. Tordell had teke
nen gegeven van terugkerend be
wustzijn en zich op zulke ogenblik
ken hevig verzet, haast gevochten.
Hij wilde geen medicijnen innemen,
geen water drinken. Albury's ronde
buikje hing slap, zijn schouders zak
ten omlaag. Hij maakte het zich nu
wat gemakkelijk op de voor-veranda,
waar een lichte koelte aandreef en
verademing bracht. Hij wenkte Luke
naast hem te komen zitten.
Hij zei: „Vertel me nu eens alles,
wat je van dat Engelse jong daar
binnen weet."
Luke spreidde zijn handen over
zijn knieën. Zijn ruige wenkbrauwen
trokken samen.
„Dok, ik weet helemaal niets van
hem."
„Hoe lang is hij al hier?"
„Sinds februari, als ik het goed
onthouden heb. Ik was aan het ploe
gen voor de maïs, ik wou de eerste
geitenmelker (Virginische nachtzwa
luw. Volgens Floridese boeren moet
de maïs gepoot zijn, vóór de eerste
nachtzwaluw zich laat horen) te vlug
af zijn."
„Dit is zijn eigen grondbezit? Ja,
natuurlijk. Ik herinner me de naam
Tordell van jaren geleden. Die man
was hier toen alleen maar lang ge
noeg om het huis te bouwen en weer
weg te gaan. Die lage bosgrond hier
is niet gezond, jongeman, voor geen
mens."
(Wordt vervolgd).
/(/MfVMVVWMWVVVWVVVVWVAAAAMVtA/VVtA/VVt/WIMMAWIA/VVVUVWVWX/VVVVVVWVVVVWVVVVVVVVVVVVVUVtA/WVVtfV
CORA HOORDE DE torenklok voor
de derde keer één slaan. Dat betekende,
dat het al half twee was. En om twee
uur zouden die gemene mannen komen
om het geld en de ringen van die arme
juffrouw Kommerbeen te pakken. Cora
stond te trillen op haar benen. Ze had
den een mooi plan bedacht, maar zou
het plan ook lukken?
„Zeg Pico", zei Cora, „zet jij het hek
vast wijd open. De boer komt nu toch
niet meer. Hij zal wel lekker liggen te
slapen."
Pico geeuwde. „Ik zou ook graag lek
ker willen slapen, maar ik moet wakker
blijven."
Cora snoof. „Jij kunt gerust gaan sla
pen, kleine uk," zei ze uit de hoogte.
„We zullen ons best reedden zonder
jou."
Pico schudde wild met zijn manen.
„Dat had je gedroomd, dat jullie het
zonder mij kunnen. Ik heb maar wat
een belangrijk werk te doen!"
„Zit dan niet te zeuren, dat je zo
graag wilt slapen!" Cora keek boos op
de kleine Pico neer. Toen voelde ze iets
op haar neus. Gooide iemand met een
steentje? Maar nee, het was Patty.
„Hoe kunnen jullie nu ruzie maken!
tjilpte Patty bestraffend. „Sta liever
klaar voor het plan. Die mannen kunnen
best iets eerder komen dan twee uur."
PICO DRAAFDE NAAR het hek en
duwde het met zijn snuit zover open,
dat Cora er gemakkelijk uit kon rennen.
Toen liep hij rustig terug naar Cora,
die nog steeds Patty op haar neus had
zitten.
„Dag paarden," zei Patty, „ik ga er
weer vandoor. Denk erom, dat jullie nu
verder stil zijn, anders horen jullie het
weest-op-je-hoede-fluitje niet."
„Dag vogel," zei Pico, „het komt in
orde, hoor!"
Daar stonden Cora en Pico doodstil in
de wei met boterbloemen. Het enige ge
luid dat te horen was, was hun eigen
ademhaling. Af en toe zuchtte een van
de twee paarden. Wat duurde wachten
toch lang!
Opeens hoorden ze heel in de verte een
vogel fluiten. Het klonk als wiet, wiet,
wiet, wit, wit, wit, wiet, wiet, wiet.
„Het sein!" fluisterde Pico zenuwach
tig. „Hu, Cora, wat eng. Het gaat be
ginnen!"
„Hou je hoofd!" zei Cora kort. „Let
op en wees paraat."
Pico wist helemaal niet wat dat bete
kende: wees paraat. Maar hij durfde
het niet te vragen. Cora zou dan vast
heel boos worden.
„DAAR KOMT PATTY AAN," fluis
terde Cora nu. Ze had het nog niet ge
zegd, of Patty streek ween op haar neus
neer.
„Ze komen er aan, ze komen er aan!"
tjilpte Patty. „Ze zijn met een auto ge
komen en die auto staat twee straten
verder. Ze hebben een opgerolde zak on
der hun arm. O paarden, wat spannend.
Welk diertje staat op de bovenste regel
van dit tekeningetje geschreven? Als
je het wilt lezen moet je eerst de letters
compleet maken met de stukjes van de
tweede regel. Oplossing in de krant
van morgen.
14. Panda dacht even, dat hij iets schaduwsachtigs in
een donkere hoek van de kamer zag bewegen. „Laat ik
mezelf nou niet bangmaken" hield hij zich voor. „Door
het flakkeren van de kaars lijkt het allemaal zo. Ik
moet niet meer naar griezelverhaaltjes luisteren vlak
voor ik ga slapen". Hij sloot zijn ogen, maar het duur
de nog lang, voor hij eindelijk in een onrustige slaap
viel, waarin hij geplaatd werd door beklemmende dro
men. In zijn droom zag hij lichtende oogjes, die naar
hem en Mo gluurde, en hij hoorde vreemde fluister-
stemmetjes. „Kijk, daar zit Mo", zei een van die stem
metjes. „Laten we hem platen". „Kan niet" antwoord
de een ander. „Hij zit te dicht bij die kleine geluks-
hebber Panda. Laten w eliever naar de knecht gaan,
die ons heeft uitgedaagd door niet af te kloppen". „Ja,
ja, Naar de knecht! klonk het daarop van alle kanten.
„Geef het verzamel sein in zijn kamer!" Kort daarop
schoot Panda overeind, opgeschrikt door een harde bons
die door het huis weergalmde. „D-dat was in J-Jollie-
pop's kamer!" mompelde hij. „W-wat zou daar ge
beurd z-zijn. Zijn bezorgdheid voor Jolliepop won het
van zijn angst en het volgende ogenblik sprong hij zijn
bed uit en snelde naar boven. Mo, die dicht bij Panda
wilde blijven volgde hem op de hielen.
Ik heb Binkje en Pluimpje al gewaar
schuwd. Houden jullie je nu ook gereed,
hoor." Weg was Patty weer.
Pico trappelde van opgewondenheid.
Wat verschrikkelijk spannend! Precies
een televisiefilm. Ja, Pico had wel eens
een film gezien op de televisie. Op een
avond, toen de boer vergeten had 't hek
achter zich te sluiten, was Pico naar de
boerderij gewandeld en toen had hij door
het raam naar de televisie staan kijken.
Hij had een groep slechte mannen ge
zien, die paarden wilden stelen. Nu wa
ren er maar twee mannen en die wilden
geen paarden, maar geld en ringen stelen.
Geld en ringen waren natuurlijk lang
zo erg niet als paarden, maar toch was
het opwindend genoeg. Het leek nu pre
cies, of hij, Pico, in een film ging spelen.
Hij.
„Pico!" De stem van Cora klonk
kwaad pal naast zijn oor. „Pico, wat
zijn dat voor domme manieren! Je staat
te dromen in plaats dat je oplet. Wat
vroeg ik je?"
PICO BOOG BESCHAAMD ZIJN
hoofd. Hij had niet gehoord, dat Cora
iets tegen hem zei. „Ik weet het niet",
fluisterde hij. „Ik vroeg, of je nu precies
weet wat je moet doen."
„Ja Cora, ik moetPico zweeg
verschrikt. Hij was helemaal vergeten
wat hij moest doen! Zacht begon hij te
huilen.
„Niet huilen Pico, ik zal het je nog
een keer zeggen. Als Patty jou een sein
tje geeft, ren je naar het huis van juf
frouw Kommerbeen en dan ga je met
je rug tegen de keukendeur aan staan.
Je zorgt, dat ze er niet uit kunnen."
„Ja Cora," zei Pico met een snik, „ik
zal mijn best doen."
(Wordt vervolgd).
y -
Jr"ï ''MM
- 'At
Als je goed kijkt tel je op deze plaat
vijf olifanten. Ze staan op de Lijnbaan,
't winkelcentrum van Rotterdam, klaar
om hun medewerking te geven aan „Op
geruimd staat netjes," een actie om de
Maasstad in de vakantie schoon te hou
den.
Oplossing puzzel van gisteren: een kikker.
MEESTER-HARPOENIER NEDIAND KLIMT OP DB
STUURHUT EN...DUIST OP DAT MOMENT DRENST
De P«JL-INKTVIS KAPITEIN NEMO TRAAG NAAR-
ZUN PRPEGRAI- ft^HTIGE
Hilii
WANNEER NED'S PUL DIEP TUSSEN
DE OGEN VAN HET ENORME MONSTER
DOORDRINGT VERSLAPT HET MON.
STER EN GLIJDT WEG IN DE DIEPTE
MET KAPITEIN NEMO IN Z'JH DODEL'JKE
GREEP
ONDER WATER DOET NED HEVIGE FOG IN
GEN OM DE BEWUSTELOZE KAPITEIN NEMO
TE BEVRIJDEN UIT DE ARMEN VAN HeT
MCJWSTER
LAND
LflflT
VLUG
HET NOG
IK MISSCHIEN
WAAROM?
AMATEUR WERK
MAAR TOCH NIET ONAARDIG—
KUK.DEMIEREN GAAN NAAR DEZE
SPLEET...U IS AAN TMETSELBsI GE
WEEST, MENEER WEV..?
VOORMAN!
jkIJF UEM