Peter Weiss laat Auschwitzproces
in een toneelstuk herleven
De fraseurs en de piekeraars
„De jager, niet de prooi
s^istitw
hoogtepunt in het oeuvre van Piet van Aken
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 31 JULI 1965
Erbij
PAGINA VIER
Getuige: Tenslotte smeekte ze op haar knieën of ze
doodgeschoten mocht worden. Rechter: Werd
ze doodgeschoten? Getuige: Ja.
Michael Frayn, The tin men uitg. Collins
Nicholas Mosley, Accident uitg. Hodder Stoughton
iff
S. M.
C. J. E. Dinaux
Peter Weiss
moest ze herhaalde malen naakt te
gen de muur gaan staan en men
deed alsof ze doodgeschoten zou
worden. Men gaf de commando's
voor de schijn. Tenslotte smeekt ze
op haar knieën of ze doodgeschoten
mocht worden".
BONN. Een toneel
stuk over het Ausch-
witz-proces staat zo
wel Oost- als West
duitsers tegelijk te
wachten. In oktober
gaat de première van
Peter Weiss' „Die
Ermittlung, Orato
rium in elf Gesang-
en", en wel in Oost
en West-Berlijn, in
Essen, Keulen, Miin-
chen, Stuttgart, Leip
zig en Rostock. Peter
Weiss werd in 1916 in
de buurt van Berlijn
geboren. In 1934 emi
greerde hij naar En
geland en woonde
vervolgens in Tsje-
choslowakije en Zwit
serland. Sinds 1939
woont Weiss in Zwe
den. Hij schreef zes
boeken in het Zweeds
en verwierf 't Zweed
se staatsburgerschap.
Het „Oratorium" van
Weiss is noch littera
tuur in de enge zin
van het woord, noch
documentaire. In het
voorjaar van 1964 was
Weiss herhaaldelijk
op de toeschouwers
tribune van de Frank
furter gerechtszaal,
waar hij uitgebreide
aantekeningen maakt.
Bewust werden in het
stuk drie motieven
dooreen verweven:
Auschwitz zoals de
gevangenen en hun
beulen het beleefden,
Auschwitz zoals het
in Frankfurt werd
gereconstrueerd en
tenslotte de impres
sies van de man op
de publieke tribune.
WEISS HEEFT GEEN POGING y«-
daan een stenografisch verslag te ma
ken. De getuigenisssen zoals hij die
optekende, kregen wel een zekere rit
miek die hun zeggingskracht vergroot,
ook in de gehandhaafde en dikwijls
schijnbare onbenulligheden. De bedoe
ling van Weiss is, zoals hij zelf zegt,
dat „het gebeuren in ons aller bewust
zijn tot een aanklacht, een herinnering
en een vermaning wordt". Weiss is
ook maker van collages, van experi
mentele en documentaire films. Aan
„Die Ermittlung" ligt een werkwijze
ten grondslag waarmee de auteur ver
trouwd is. Niemand zal Weiss er over
aanvallen dat hij de stof voor zijn stuk
niet zelf „verzonnen" heeft. Een gelief
de term in de Duitse krantenverslagen
over het Auschwitzproces is immers:
„Zelfs een Dante schiet te kort wan
neer het om het uitdenken van deze
gruwelen gaat". Dat ook deze „colla
ge" van het Frankfurter proces voor
de auteur een strijd om het juiste
woord betekent, blijkt uit twee uittrek
sels van het stuk, die respectievelijk in
het dagblad de frankfurter Allgemei-
ne Zeitung" en het nieuwe tijdschrift
van Hans Magnus Enzensberger:
,Jiursbuch" verschenen zijn. Hoewel
de versie in Kursbuch beknopter en
kernachtiger is dan die welke in de
Frankfurter verscheen, zal deze laat
ste opvatting, die breedvoeriger klinkt,
het waarschijnlijk in de definitieve
vorm gaan winnen.
IN „KURSBUCH" gaat de getuigen
verklaring over de dood van een meis
je, dat Lili Tofler heette, als volgt:
„Het was en aardig meisje
van ongeveer twintig of tweeëntwin
tig jaar
er was ergens iets met een brief
maar ik weet niet of het een brief
was aan haar
of een brief die zij zelf geschreven
had
het meisje moest naakt voor de
muur gaan staan
in de loop van het onderzoek vele
malen
en voortdurend deed men alsof men
haar dood wilde schieten
men gaf de commando's maar voor
de schijn
tenslotte smeekte ze op haar knieën
of men haar toch dood wilde schieten
zo werd ze tenslotte dood geschoten
vanwege dat stukje papier".
In een latere versie maakte Weiss er
van:
,Ja, Lili Tofler was een uitgespro
ken aardig meisje. Ze was gevangen
genomen omdat ze een andere ge
vangene een brief geschreven had.
Bij een poging de brief in handen
van de gevangene te smokkelen
werd deze gevonden. Lili Tofler werd
verhoord. Ze moest de naam van de
gevangene noemen. Boger leidde de
verhoren. Op zijn bevel werd ze in
het bunkerblok gebracht. Daar
Rechter: „Werd ze doodgescho
ten?"
Getuige: „Ja".
EEN ANDER TYPISCH fragment
uit de verhoren in het Auschwitzproces
is de dialoog tussen een getuige en een
beklaagde. Het paniekerige antwoord
van deze beklaagde is iedereen die het
proces ooit heeft bijgewoond voldoende
bekend:
Getuige:
„De oud-hospitaalsoldaat Klehr be
schuldig ik van duizendvoudige en op
eigen gezag gepleegde moord door
phenolinjecties in het hart.
Beklaagde:
„Dat is laster. Hoogstens tweehon
derdvijftig tot driehonderd injecties
heb ik op bevel moeten geven en
ook dat niet dan met de grootste
tegenzin".
VAN HET GROOTSTE gedeelte van
de processen tegen oorlogsmisdadigers
die in de Bondsrepubliek worden en
werden gevoerd, blijft de herinnering
hoogstens uit de krantenverslagen
voor het publiek, en de aantekeningen
van de ambtenaren van het „Institut
für Zeitegeschichte" voor het museum
bewaard. Het is opzienbarend genoeg
dat van gerechtswege bij de meeste
Nazi-processen geen woordelijk proto
col wordt bijgehouden.
Dit is anders bij het Auschwitzpro
ces, dat nu bijna aan zijn 180ste zit
tingsdag toe is en deze zomer zijn ein
de vindt. Hier wordt ieder woord dat
in de zaal gesproken wordt op de band
recorder vastgelegd. Deze bandrecor-
cordertekst zal een „document humain
van de grootste betekenis zijn. De
Frankfurter collages van Peter Weiss
hebben echter op dit protocol voor,
dat zij in boekvorm voor iedereen te
koop en in deze vorm het beste toe
gankelijk zullen zijn voor een groot pu
bliek, ook buiten Duitsland.
Bij lezing van de nu gepubliceerde
uittreksels, die een even beheksende
invloed hebben als een ochtend in de
Frankfurter rechtszaal (waar kinderen
achter de ramen op het schoolplein
spelen) verb" ;ekt de betekenis van de
uitspraken van de jury, waarop nog
enige weken zal moeten worden ge
wacht. Het doet er dan niet zoveel
meer toe wat er met „Mulka en an
deren" gebeuren gaat. Iedere straf
blijkt onbelangrijk, gemeten aan het
nu al tot eeuwig monument versteen
de gruwelijke van hun daden.
'WIA/UtAfVI/VVVVWI/VWUMMAfVWVlAAAA/UUWVtfVVVWVtfVVVIM/UVVWWVWVVVVUWVUUVVWVVlA/VUVWWUVIAAA/WW1
DE EERSTE ROMAN van Michael
Frayn is een grappig boek, zoals
iedereen verwacht zou hebben die zijn
wekelijkse bijdragen aan het zondags
blad de Observer kent. Als roman is
het toch niet erg geslaagd, moet ver
volgens gezegd worden, zonder dat
wij een oeroep doen op een of andere
willekeurige definitie van de ware ro
man. Het gebrek is, dat er maar een
mager draadje van verhaal door de
reeks hoofdstukken heenloopt, die
toch niet zelfstandig genoeg zijn om
afzonderlijk gelezen te worden.
Frayns grootste kracht is altijd zijn
vermogen om gangbare frasen, van
de journalistiek of liet reclamewezen
of de conversatie, in hun absurditeit
te laten zien ,door ze in een iets ander
verband te zetten dan we gewend zijn.
Hij kan dat heel goed op de korte
baan van een enkele krantekolom,
tweehonderd pagina's heeft hij niet
nodig, en hij weet eigenlijk nog niet
precies wat hij er mee aan moet.
NIETTEMIN, zijn boek is beter lees
baar dat het werk van veel auteurs die
aan tweehonderd pagina's lang niet ge
noeg hebben om zich te luchten. Zijn
grappigheid is niet een uiting van ge-
mak- of behaagzucht; hij wordt geob
sedeerd door frasen die op zichzelf al
haast niets betekenen en die, als ze in
verband met andere frasen gebracht
worden, een draaikolk van onzinnigheid
teweegbrengen.
DAT PIET VAN AKEN met zijn jongste roman „De jager,
niet de prooi" een „psychologische thriller" wat is dat
eigenlijk? zou hebben willen schrijven, zoals het stofomslag
van dit bij Ad. Donker verschenen boek vermeldt, kan ik
moeilijk aannemen. Wel is er sprake van een sterfgeval onder
min of meer verdachte omstandigheden, die moord, subsidiair
zelfmoord niet uitsluiten en dan ook leiden tot een gerechtelijke
lijkschouwing, maar een rechtgeaarde thriller prikkelt tot de
laatste bladzijde de nieuwsgierigheid van de lezer naar de
identiteit van de „dader", terwijl Piet van Aken door de betite
ling van zijn compacte roman al suggereert, dat niet de ge
storvene te weten: de echtgenote Elly van een gewezen
schoolmeester Louis het slachtoffer is, maar de overlevende
„jager". Alle nadruk valt dus op degene die het meest de dupe
was van Elly's erotisch loszinnige levenswandel: haar man
Louis. Hij heeft in zijn hart haar beeld proper, zijn liefde voor
dat beeld zuiver gehouden, hij heeft haar ontrouw en heengaan
verdragen, haar voortdurend overspel met de brutale slagers-
zoon Dis Steep, de dorpse „Rooie", aanvaard als een onver
mijdelijk gevolg van zijn eigen schuwheid, maar aan de
vernederende schimpscheuten op Elly's zedeloosheid van zijn
vader, die hij daarom is gaan haten, is hij ontvlucht door als
huursoldaat naar Korea te vertrekken en de in zijn noodlottig
levenspatroon passende nederlaag te incasseren. Want Louis is,
als vele figuren in Van Akens oeuvre, een geboren verliezer,
een „underdog", een door zijn idealiserende, eerlijke gemoeds
gesteldheid „voorbestemde" dupe, en düs een type dat Piet van
Aken na aan het hart ligt. Hijzelf immers heeft door zijn on
buigzaam en integer nonconformisme steeds tot de uiterst ge
ringe minderheid behoort van onafhankelijke geesten, die zich
door geen leuze, welke dan ook, om de tuin laten leiden, en
daarvoor betaald met gekrenkte idealen, bezeerde gevoelens
en opstandige strijdbaarheid, waaraan wij tenslotte zijn beste
boeken ik noem „De duivel vaart in ons", „Alleen de doden
ontkomen", „Het begeren", later „De wilde jaren", „De nik
kers", „De onschuldige barbaren" en vooral de van 1954 da
terende „Klinkaart" (zijn felste aanklacht en diepste belijde
nis) te danken hebben.
IK MOET NOG IETS meer over Van
Aken zeggen om het valse spoor van
de „psychologische thriller" uit te wis
sen en de auteur van deze vlijmscherp-
doordringende „misdaad"-roman op de
rechte baan van zijn vechtleven te
plaatsen. Van Aken dan is na de poë
tiserende periode van zijn jeugdjaren
de tijd dus waarin hij met De-Pil-
lecijnse woordkleuren de steenbakkers
misère en het landschapschoon van
zijn geboortestreek mythiserend „schil
derde" in „De falende God" en „Het
hart en de klok" een geëngageerd
schrijver geweest, een man (dat voor
al!) die zich met huid en haar betrok
ken voelde bij wat er (mis)gaande is
in onze menselijke situatie, individueel
en maatschappelijk. Roman na roman
heeft hij stelling genomen tégen de
domme heerschappij van de baatzucht,
de bezitsdrift, en de haat, de begeerte,
de liefdeloosheid die er mee gepaard
gaan, en vóór een menswaardige ge
meenschap van vrije gelijkwaardigen,
die de kwasi-cultuur niet verkwanse
len voor de natuur. Hij heeft de poëti
sche droom van zijn jeugd ervoor
prijsgegeven in het besef, dat de over
macht van het onrecht in een versplin
terde samenleving alle kans krijgt om
de individualiteit te verkreukelen tot
een machteloos spartelen in de stroom
van gesanctioneerde utiliteiten. Voor
de schrijver betekende dit, dat zijn
stijl versoberde, zijn compositie ver
strakte. Zijn geëngageerde thema's lie
ten geen gedroomde of verdroomde
werkelijkheid, schoner dan de bestaan
de, meer toe, maar spitsten zich met
verbeten zelfbeheersing toe tot een
scherp mikken op het mensonwaardige
van ons persoonlijk èn sociaal bestel in
hun onderling verband.
Die onvervaardheid was (en is) zijn
integriteit, zijn respectabele onwil om
te pacteren met het onzindelijke, en
het is juist die integriteit, dit hartsen-
gagement, dat hem in deze jongste ro
man, waarin de jager de prooi is van
het hart, nóg koeler, zakelijker, bondi
ger, samenballender en daardoor door
dringender de „understatement" in
acht deed nemen dan in vorig werk.
Er is in deze roman een felle span
ning tussen bedwongen bewogenheid
en haast nuchter noterende zinnen, tus
sen dramatiek en strenge compositie,
tussen wat er staat en verzwegen
wordt, maar zo dringend, zo beklem
mend verzwegen, dat het door alle
hardhorende wanden van het gevoel
heendringt.
EEN ROUWBRIEF, het overlijdens
bericht van zijn vrouw Elly, heeft
Louis teruggedreven naar zijn vroege
re woonplaats, zijn geboortedorp, zijn
Om te voorkomen dat het allemaal
uit de hand zou raken, heeft hij in The
Tin Men als leidraad een kleine intri
gue gebruikt in een instituut dat expe
rimenteert met nieuwe computers. Een
goede entourage om de absurditeit van
frasen in te demonstreren, maar moei
lijk om in bedwang te houden, Tenslot
te is het enige wat er als verhaal over
blijft een aanstaand bezoek van de ko
ningin, waardoor de organisatie in de
war loopt. De grappigheid daarvan is
aardig, meer niet. Op zijn best is het
boek veel beter, in sommige van die
niet helemaal afzonderlijke hoofdstuk
ken.
EEN VAN DE figuren, Goldwasser,
experimenteert met een computer om
kranten te schrijven; hij heeft met
problemen te kampen zoals de keuze
tussen „het is in de mode om te spot
ten met de traditionele moraal van hu
welijk en gezinsleven" en „het is niet
langer tn de mode om te spotten met
de traditionele moraal van huwelijk en
gezinsleven" een mooi voorbeeld
van Frayn's fijne gevoel voor vraag
stukken van fraseologie.
Intussen is een van de aanzienlijkste
geleerden van het instituut een compu
ter aan het bouwen die een morele keu
ze kan doen. Een ander heeft zichzelf
opgeworpen tot contra-spionagedienst
en noteert ijverig kleine verdachtma
kingen in zijn zakboekje. Een van de
geslaagde figuren is ook Hugh Rowe,
die weinig aan het werk van het in
stituut bijdraagt omdat hij voortdurend
probeert op gang te komen met een
roman die hij wil schrijven, een in
spanning die hij afwisselt met het ont
werpen van teksten voor de stofomslag
llllillllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
ouderlijk huis dat hij als Koreasoldaat
verliet en waarin hij met een gruwe
lijk verminkte arm en hand („het
klauwtje", een afzichtelijk merkteken
van zijn uiterlijke en innerlijke ge
schondenheid) terugkeert.
Wat zoekt Louis in dit onbewoon
baar geworden verleden? Met al zijn
zintuigen wordt hij geconfronteerd met
zijn jongensjaren, zijn eerste en vóórt-
durende vernederingen, zijn ontwaken
de liefde voor Elly, zijn oplaaiende
haat voor de schimpende vader en me
deplichtig zwijgende stiefmoeder, zijn
duistere jeugddriften, zijn avontuurlij
ke belevenissen, z'n kinderlijke natuur
indrukken, zijn bittere ervaring van
een mislukt huwelijksleven, die hem
uit zinloos protest tegen zijn misluk
king naar Korea dreef en verminkt
deed terugkeren, hiér, waar Elly's
dood meeteert op de herinneringen.
Waarom bezoekt hij achtereenvolgens
allen, die met Elly in levenscontact
stonden en voor een mogelijke moord
aanslag in aanmerking komen allen,
die Elly beter gekend hebben dan hij,
allen die willens en wetens de dupe
waren de slagerszoon uitgezonderd
misschien van dit bronstige wijfjes
dier?
Het is voortreffelijk, zoals Piet van
Aken deze Louis de bittere nasmaak
laat proeven van een geschonden jeugd
hem in gesprekken de achtergronden
laat aftasten van de gevoelens die de
„anderen" aan Elly bonden, aan de El
ly die aan hem voorbijging, aan zijn
Piet van Aken
liefde voorbijging en hem door haar
ontrouw bevestigde wat hij heimelijk
wel weet: dat hij, hoe dan ook, waar
dan ook, een verliezer is, onder wiens
voeten de levensgrond telkens wordt
weggetrokken.
IN EEN VAN de hoofdstukken, die
bij wijze van terugblik thematisch
meesterlijk verwerkt in het geheel van
de compositie het verleden actuali
seren, beschrijft Van Aken een jeugd
herinnering aan een dijkdoorbraak, die
het werk is van de wroetend-ondermij-
nende ratten. Het zijn bladzijden van
een proza, dat een ereplaats verdient
in een bloemlezing van perfecte schrijf
kunst. Ogenschijnlijk is dit hoofdstuk
niet anders dan een herinneringsinter
mezzo, maar wie de teneur van deze
„underdog"-roman begrijpt, leest deze
bladzijden als een symbool en herkent
er de sleutel in, waarin het levenswerk
van Piet van Aken geschreven staat:
de mineur-toon van een levensbeschou
wing, die geen ruimte laat voor mislei
dende en ontmannende illusies en des
ondanks juister: dientengevolge!
aanspoort tot voortdurende waakzaam
heid, strijdbaarheid, onverzoenlijkheid
ten aanzien van de talloze onaanvaard
baarheden van het menselijk tekort.
Ik moet hier in het midden laten of
Elly een natuurlijke dan wel een ge
welddadige dood stierf en wie als
ze het „slachtoffer" werd van een
moordaanslag dan wel de dader is.
Zonder de ,,thriller"-suggestie in de
kaart te willen spelen, houd ik de „ont
knoping" voor een dusdanig essentieel
In het Congrescentrum Pietersoerg
te Oosterbeek werd vorige week in
tensief gerepeteerd door het Natio
naal Jeugdorkest o.l.v. de dirigent
Nico Hermans. Uit alle delen van ons
land waren de ruim honderd jeugdige
musici voor enkele dagen naar dit
fraai gelegen oord gekomen om zich
voor te bereiden op een tournee door
Zweden en Denemarken in de eerste
helft van augustus. Concerten zullen
o.m. gegeven worden te Kopenhagen
en in Malmö.
van zijn boek en van kritieken die het
zal ontvangen.
MICHAEL FRAYN houdt ons uitvoe
rig onledig met een heel aantal van
die verschillende fragmenten, waar een
paar heel mooie parodieën van roman
stijlen bij zijn. Dat zij weinig te ma
ken hebben met de rest van het ver
haal doet er niet toe: alles is hier frag
mentarisch, en als Frayn nog eens een
roman schrijft is het te hopen dat hij
een beter gebruik maakt van de be
schikbare ruimte. Maar dit is in ieder
geval een aannemelijk begin, in zijn
beste delen zó goed dat men het weg
moet leggen om uit te lachen.
DE GEK STEKEN met manieren
van romanschrijven is één ding; ande
re manieren vinden om tweehonderd
pagina's te vullen zodat ze allemaal on
misbaar lijken, is moeilijker. In Frank
rijk wordt er meer naar gezocht dan
in Engeland, vandaar dat Nicholas
Mosley's „Accident" op zichzelf al be
langstelling wekt als wij horen, dat het
afwijkt van de gebruikelijke vor.j. Het
blijkt dan bovendien nog de uitwer
king te zijn van een gewetensprobleem,
en moet in zoverre geschikt, zijn om
velen van ons vlot aan te spreken.
STEPHEN JERVIS, een docent aan de
universiteit van Oxford, heeft te kam
pen met een auto-ongeluk dat een leer
ling en een leerlinge van hem over
komt en dat de eerste het leven kost.
Hij heeft redenen om er de achter
grond van niet te nauwkeurig in de
openbaarheid te willen zien, en zijn
vriend de romanschrijver Charlie heeft
er nog meer; tegelijk is hij juist veer
tig jaar aan het worden en onrustig
gestemd over de loop van zijn bestaan,
wat zich laat geleden in zijn relaties
met zijn vrouw die haar derde baby
verwacht.
DEZE DINGEN pluist hij allemaal uit
naar aanleiding van het ongeluk, in
scènes van het verleden vermengd met
scènes van de volgende dagen, in een
stijl die er op berekend is om korte bij
gedachten tot hun recht te laten ko
men naast de hoofdzaken. Het is wel
ongewoon, vaak met een intensiviteit
in de beelden alsof er een gedicht van
moet komen: „Mist, regen, wijn; duis
ternis als fosfor. Voor iedere goede
daad was een ontstellende oorlog nodig.
Ik kon hier geen antwoord op beden
ken." En soms met een slordige wille
keur: „De tijd werd volgepakt, als een
koffer." Er is teveel van. Voor een le
zer wiens gedachten niet vanzelf met
die van Mosley of Stephen Jervis mee
gaan, leidt de manier van schrijver te
veel af van de inhoud; maar als po
ging om iets nieuws te maken is het
achtenswaardig.
Een boer stelde een mohammedaanse
ordebroeder deze vraag: „Als ik me
uitgekleed heb voor een religieuze
wassing en de zee ben ingegaan, wel
ke kant moet Ik dan opkijken?" Zon
der aarzelen kwam het antwoord:
„Dat is geen probleem. Je moet je
blik richten naar de plaats waar je
kleren liggen, zodat ze niet gestolen
worden. (Ev. Luth. Weekblad)
knooppunt in het verliezers-patroon,
dat ik het aan de lezer moet overla
ten, de levensdraden die onvermijde
lijk in een catastrofale situatie ver
ward moesten raken te volgen. Maar
ik kan, zonder voorbarig de levens
pointe van dit boek te onthullen, de
thematisch-veelzeggende slotpassage
citeren van de beknopte roman, waar
in Piet. van Aken met het zuiverste en
vaardigste van zijn talent in de roo»
heeft geraakt van zijn integer noncon
formisme: „Hij wist," schrijft hij,
„wat hem twee dagen geleden uit de
stad weer naar het dorp gedreven had:
niet de dolle speurtocht naar het ver
leden, het ontrafelen van het hem ont
houden geheim, maar de duistere
drang om zijn oude bezit te bevesti
gen, zijn eigendomsrecht gaaf te stel
len, de dode Elly te ontrukken aan wie
haar beter gekend, meer bezeten had
den dan hijzelf." En dan: „Het wa*
onzinnig geweest, het had niets uitge
haald." Die laatste zin geeft veel te
denken: over het werk van Van Aken,
over de menselijke conditie.