AKANT IE RANT L 1 r 1 1 PANDA EN DE YINX INDER V liilllilïl l ''I - J DE NIEUWE, VERWAANDE HOND (2) w 1 Val 7 Ons vervolgverhaal door Marjorie Kinnan Rowlings 1"! tnnwr door dr. Robert van Gulik DINSDAG 3 AUGUSTUS 1965 (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) a 6 V xmx 7 <9 n~ TT*" 17 5 mmmmÊ - A# - VERZAMELING VAN KLASSIEKE WERKEN IMotoren halve Pracht /acht Cf MpM» III GOUDEN OOGST 30) Hij zei: „Je bent dus besloten het hier vol te houden." „Beslist. Ze kenden me die subsi die toe om me hier te houden." Albury veronderstelde: „Het is niets ongewoons voor een jonge man in dit land, om zijn eigen weg te zoe ken en zijn eigen leven te bouwen." Tordell was nog koortsachtig ge noeg om korzelig te worden en dit te laten merken. „U hebt zoiets al eens eerder ge zegd, dokter Albury. De ironie daar in is me niet ontgaan. Maar ik ver tik het om uw Amerikaanse leuzen te gaan meezingen. „Ze zijn me mijn levensonderhoud verschuldigd en daar mee uit." Albury zweeg. Tordell ging voort: „Werkelijk, als ik het hun allemaal daarmee niet zo verduiveld gemakkelijk maakte, was er al lang een schot door mijn kop gegaan. Het hele leven is me geen rooie duit waard." Albury schoof in zijn stoel heen en weer. Zijn gezicht trok vol rimpels. „Ik heb nooit zo'n onzin gehoord. Je bent drieëntwintig. Met 't hele le ven nog vóór je is het waarlijk niet erg snugger jezelf ervoor te sluiten. Je kunt toch niet weten, wat voor goede dingen er nog voor je wegge legd zijn?" Het schrale lichaam trok zich wat op en bleef steunen op een elleboog, de donkere ogen keken hem onderzoe kend aan. „Ik heb het goede achter me, niet vóór me. Ik had een leven dat ik voor geen enkel ander zou hebben willen ruilen. Liefde, genegenheid, respect, inkomsten alles wat waarde heeft. En die het allermeeste waard was, heeft me verraden. Wat blijft er dan nog over of te verwachten?" Voor het ogenblik was er geen ant woord. De grimmige jongeman zelf wenste ook geen antwoord. Tordell maakte bij zichzelf uit, dat hij de mollige kleine man wel mocht lijden. Hij keek naar het rode voor hoofd, dat vol rimpels trok, om zijn moeilijkheden, zijn wanhoop. Hij glimlachte. „Hoor eens dokter, trek het u toch niet zo aan. Het is heel vriendelijk van u, zo met mij mee te voelen. Maar maak u niet bezorgd over mij. Ik red me wel. Ik ben alleen maar ouder dan u, jaren ouder. Ik heb aan het eind van een vertrouwde weg het verraad gevonden, dat is alles." Albury stond op en liep naar het raam. Tordell ging voort: „Dit bos, dit ge zellige oerwoud, is een even beste plek om er te wonen als elke andere. Het is hier zo echt intiem en vertrou welijk. Plezierig om er dronken in te zijn." Albury begreep de uitdaging. Er was altijd iets strijdlustigs geweest in Tordells herhaaldelijk vragen om whisky, alsof hij de geneesheer tartte hem deze troost te durven onthouden. Hij bleef voor het raam staan, en zei, zonder zich om te keren: „Het zal je geen kwaad doen, eens af en toe dron ken te zijn. Ik zou het waarschijnlijk voorgeschreven hebben." Het bleef stil in bed. Was de zieke overbluft? Door het dikke eikeloof aan de zuidoostzijde van het huis drong een bundel zonnelicht en wierp een gouden streep over het raamko zijn. Albury keerde zijn handen erin om en om, alsof hij ze baadde in een geneeskrachtige vloeistof. Dan keerde hij terug naar zijn stoel. Hij zei: „In elk geval spreek je nu met Luke Brinley en mij af, dat je van plan bent voortgang te maken met de ontginning van een stuk van je bosterrein, om daar van die wilde oranjetuin een kweek te maken." „Ik denk er tenminste niet aan, om een stokje te steken voor de passie van die jonge kerel om bomen te hakken." „Goed, dan zal ik hem meenemen als ik hier wegga en hem onder de hoede stellen van de beste sinaas appelenkweekster van de streek, me vrouw Van Dyne, om van haar te le ren wat er te doen valt. Het proces heeft mij altijd erg ingewikkeld toe geschenen, maar Camilla en de an dere grote telers vinden het niets bui tengewoons." Luke kon haast niet meer stil blij ven staan. Hij stond in de gang, en had getracht niet te luisteren naar het gepraat, dat vanuit de slaapka mer op hem toeklonk. Maar het on derwerp werd zo onweerstaanbaar en 't horen noemen van zijn eigen naam maakte hem nog ongeduldiger dan hij al was. Hij hunderde ernaar, de ka mer binnen te gaan. Toch aarzelde hij nog, onbescheidenheid lag niet in zijn aard. Albury riep: „In orde, Luke", en hij liep gretig naar binnen. „Mijnheer Tordell heeft besloten voort te gaan met de ontginning en de aanleg van een sinaasappelen-kwe kerij." Het was Luke, of hij tot nog toe zijn ganse leven, met zijn hoofd gebogen, tegen een felle wind had opgetornd. Nu was de wind gaan liggen. Hij was vrij om rechtop te lopen, voorwaarts, ongehinderd. Hoewel gewoonlijk rad van tong, wist hij nu niets te zeggen. De dokter ging voort: „Mijnheer Tordell zal de eerstvolgende weken nog heel zwak zijn, lichamelijk. Als ik me niet vergis, is de juiste tijd om de wilde bomen te oculeren of te enten of wat het dan wezen mag dat ze ermee uitvoeren, bijna voorbij. Ik meen wel zowat te weten, dat, als dat karweitje nu niet gedaan wordt, het weer moet wachten tot een vol gend seizoen Als je dat aangenaam is, Luke, zou ik je vandaag mee naar huis kunnen nemen en je op de kwe kerij van mijn buren kunnen brengen voor een week of twee, drie, om je aan de gang te heiepen." Hij wacht te even. „Als mijnheer Tordell weer gezond is, zal hij dikwijls naar de overkant van het meer komen, om met mijn goede vrienden en buren daar kennis te maken. Hij zal dan die sinaasap pelengeschiedenis in korte tijd ook le ren en je kunt zelf op verschilldende tijden nog eens weer poolshoogte ko men nemen, om er de slag helemaal goed van beet te krijgen en er de fijne puntjes van af te kijken. Je zult in het begin natuurlijk fouten maken, maar ze zeggen dat ideréén dat doet, voor wie de zaak nieuw is." Lukes hart bonsde. Het speet hem dat hij Allie weggestuurd had. Hij had nu graag gauw naar haar toe willen gaan, om haar te vertellen, dat ze nu niet langer bezorgd hoefden te zijn voor honger of onderdak, dat hij eindelijk, eindelijk, de vrije hand had gekregen om met het bos om te gaan zoals hij dat bedoelde. Maar een plot selinge schrik greep hem aan en breidelde z'n vreugde, zoals een spot vogel een adelaar plaagt. Hij kon dit niet tegen de vreemdeling uitspreken. Het viel hem in, dat hij hierover met de dokter moest praten, alléén. Mogelijk kon het zo geregeld worden, dat Allie met hem meeging. Maar de zieke had haar verzorging nog nodig. Hij zei moeilijk: „Ik zal erover denken en het u dan zeggen." Hij haastte zich de kamer uit. Tor dell en Albury keken elkander ver wonderd aan. Tordell zei: „Wat een eigenaardi ge kerel. Ik zou gezworen hebben, dat hij daar nu juist al zijn zinnen en wensen op gezet had. Hij heeft er mij, zo lang ik hier ben, over aan mijn hoofd gezeurd." Albury keek peinzend. „Ik zal eens met hem praten. Als hij om de een of andere reden de zaak in de steek laat, kan ik je altijd nog iemand uit mijn buurt toezenden, die het werk kent." Hij vond het vervelend. Hij had volkomen op Luke Brinley gerekend, die, naar hij meende, er juist zo naar verlangde de jonge Engelsman tot wat belangstelling in zijn grondbezit te krijgen. Tordell keek ernstig. De stoere, door de zon geharde vitaliteit van Luke hinderde hem niet meer. De zachte handen van het meisje Allie had hij leren kennen in hun volle troostende en helpende waarde. Indien broeder en zuster hem zou den verlaten, zou hij misschien wor den overgeleverd aan de ongenade van wie weet welke ruwe onhandig heid en onhebbelijkheid. Hij dacht met benauwenis aan de grote, wel gedane weduwe Raynes, met haar hem aangapende nakomelingschap. (Wordt vervolgd). „Nu hou je meteen op met ruzie maken," kwetterde Patty, „anders pik ik in je neus." „EN JIJ HOUDT ook je mond," tjilp te Pingpong op de neus van Pluimpje, „anders pik ik jou in je neus." Binkie en poes Pluimpje durfden niets meer te zeggen, want ze wisten, dat Pat ty en Pingpong echt zouden pikken. Dat hadden ze al eens een keer eerder ge daan. „Wat is het nu rustig, hè Ping?" lach te Patty. „Ze durven hun mond niet meer open te doen." Pingpong giechelde. „Laten we zo een uurtje blijven zitten." „Dat zou je niet eens kunnen," zei Pluimpje minachtend, „je kan niet eens vijf minuten op mijn neus blijven zitten, Pingpong." Pingpong wist, dat dit waar was. Daarom vloog hij op de grond voor Pluimpje en zei streng: „beloof je, dat je geen ruzie meer maakt met Binkie?" „Binkie begon!" riep poes Pluimpje boos. „Stil, of ik pik," kwetterde Pingpong. „Binkie, zul jij ook niet meer verve lend zijn?" „DAT BELOOF IK," riep Binkie, die niets liever wilde, dan dat Patty met zijn scherpe nageltjes van zijn neus zou verdwijnen. Gelukkig deed Patty dat meteen toen hij Binkies belofte hoorde. „Hallo, wat doen jullie?" Dat was Mik. Door hun gekibbel hadden ze hele maal Mik niet zien aankomen. Ook had den ze de torenklok niet gehoord, die hun altijd vertelde, wanneer Mik uit school kwam. Pluimpje streek met haar kopje langs Miks benen. „Ik ben blij, dat je er bent, Mik. Nu zal Binkie misschien ver tellen, waarom hij zo boos op hem is." „Op hem?" Mik keek verbaasd naar zijn vriendjes. „Wie is hem?" „Dat is een nare, verwaande hond," legde Binkie uit. „Hij loopt hier sinds gisteren rond met zijn neus in de lucht. Hij denkt zeker, dat hij een Schotse col lie is of een Duitse herder. Maar hij is helemaal niets. Hij is een echte straat hond. Een lelijke straathond." (Wordt vervolgd). 1 3 d 70 13. 13 7r 16 Dit is een kettingraadsel dat van links naar rechts op de ene en van rechts naar links op de volgende regel loopt. De laatste letter van het ene woord is steeds de eerste van het vol gende. Begin bij 1 en vul woorden in die de volgende betekenis hebben: 1-2 uurwerk, 2-3 tor, 3-4 kledingstuk voor meisjes, 4-5 man die eten kookt, 5-6 vruchtje met een pit, 6-7 beest dat een web maakt, 7-8 zot (aan het hof), 8-9 stof uit de schoorsteen, 9-10 geeft melk, 10-11 ogenblikje, 11-12 één min één, 12 13 rivier in Nederland, 13-14 spleet, 14-15 kippeloop, 15-16 zot (aan het hof) 16-17 overschot. Als je het goed hebt gedaan dan staan op de twee zwart omrande rij tjes van boven naar beneden twee hulpmiddelen bij het eten te lezen. Op lossing morgen. -1 19. Enkele minuten nadat Jolliepop de politie had gebeld, kwam er een overvalwagen met loeiende sirene aanstuiven. Gewapende agenten sprongen er uit en drongen Huize Hobbeldonk binnen, waar een ogenblik later een hevig lawaai losbarstte. Dit trok de aan dacht van een oplettende verslaggever. „Daar schijnt iets aan de hand te zijn," mompelde hij, terwijl hij de deur in ging, die de politiemacht achter zich had opengelaten. Hij had goed geraden; daarbinnen trof hij een tafereel aan, dat hem haastig naar de pen deed grijpen. Een Oosterse reus verdedigde zich dommelig, doch met grote kracht tegen een aantal agenten, die hij door het vertrek wierp of in knopen legde. „Dat wordt iets voor de voorpagina," stelde de verslagge ver tevreden vast. „Ik moet alleen nog even weten, wat de bedoeling van dit alles is. Dat zal de inspec teur me wel kunnen vertellen, denk ik." Maar Panda was al met de inspecteur in gesprek. „Laat uw man nen ophouden!" riep hij. „Ze hebben de verkeerde te pakken! Meneer Mo is geen buitenlandse indringer. Hij is wel een buitenlander, maar geen indringer, bedoel ik!" „Zozo, het gaat dus om buitenlandse indringers," mompelde de verslaggever. „Heel interessant! En dat ventje schijnt er meer van te weten. Eens even horen, wat hij nog meer te zeggen heeft." En rondvliegende agenten ontduikend, schuifelde hij in de richting van Panda. w :-'vv >5 Deze obelisk werd ten tijde van farao Ramses II aan de oever van de Nijl geplant, maar alweer zo'n honderd jaar staat deze met oud-Egyptische letterte kens bezaaide zuil in Parijs, midden op het beroemde plein „Place de la Con corde". Als er in de Franse hoofdstad een grote parade is gaat die altijd over de Champs Elysées, tussen Place de la Concorde en Place d'Etoile; ook vlieg tuigen volgen die weg zoals je kunt zien aan deze foto die werd gemaakt op „Quatorze Juïllet", (14 juli), de Franse bevrijdingsdag. ZDNoett Nornne tb nemo VAN Z»JN WOND IAAT KAPITEIN J NEMO DE NAUTILUS WEER/ DUIKEN... EN 3UIST OP DAT AIO- MENT 0EJ2EIKEN DESOLDATTBN HET LUKT OF D6 NAU TILUS VOELT, PAT PE KRACHTEN VAM KAPI. TE IN NEMO AFNE MEN AL* HET DOOR. wnelnabrzee T EINDE3LUK MERKT DE DOOTS- MflN IETS- HOS EENS VAART DE NAUTILUS ONDER DE OORLOGSSCHEPEN PODÏ2....MAAR NU VAM VULCAN IA WEG.... (lili (SEEN SPRNNING TEKENT DE GEZICHTEN VRN DB PEMANNINGS LEDEN.. PU DEZE FATALE WOOR DEN Cojrt Worfd Klghu Kn«vN waoonuW) tf PROFESSOR.CONSEIL.. WM£QM?LLAND... DE NAUTILUS GAAT 6.'.N 1 C LAATSTE KEER. NEMO... U J V NAAR BENEDEN... MAAR. NT.... f "Z'JNGRftF |N DE EVEN LATER WORDEN PROF. flRONNAX EN ZVN SALON KAPITEIN DE HAND DE WEREN KWAMEN OP DEZE GEVULDE KOEK AF, DIE U OVER HET HOOFD HAD GEZIEN ZE MOEST HAAR HONGER DAARMEE STO LEN— EN HAD DEZE WAARSCHIJNLIJK N HAAR MOUW- ZOET TREKT MIEREN ZET DE MOORDENAAR. IN GEVANG,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7