RANT NDER AKANT IE V WAT HOORT BIJ WAT PANDA EN DE YINX s ft K 1 M 8 m Ons vervolgverhaal DE NIEUWE, VERWAANDE HOND (3) m en 9 </oor Marjorie Kinnan Rowlings I m mem door dr. Robert van Gulik WOENSDAG 4 AUGUSTUS 1965 (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) VERZAMELING VAN KLASSIEKE WERKEN kim vangenen weeR bMt/nee TOCH... IK. t GOUDEN OOGST 31) Hij zei tegen Albury: „Ik geloof dat ik de boel verknoeid heb. Ik bedenk me, dat ik bespottelijk nonchalant ben geweest wat hun loon betreft. De Brinleys schenen zo onmogelijk wei nig behoeften te hebben, ze spraken nooit over geld het was eigenlijk heel eigenaardig het was of ik gast was in hun huis. Ik gaf hun geld om de huishoudelijke benodigdheden in Purley te kopen en ze brachten er me meestal nog wat van terug. Luke zat er altijd erg over in, dat ze het huis en de plaats zo maar binnengetrokken waren, als kolonis ten. Maar ze hebben er geen schade aan toegebracht, daar ben ik zeker van en ze zijn me niets schuldig. Ik ben natuurlijk bereid hun allebei te betalen, naar wat hier te lande daar voor gewoonte is." Albruy schudde het hoofd. „Ik ge loof niet, dat de moeilijkheid in het loon zit." Hij liep de kamer uit om Brinley te zoeken. Hij vond hem in het muil dierstalletje, bezig met een reparatie karweitje, zoals altijd Lukes gewoon te was, als hij met zijn gedachten geen raad wist. Albury vroeg op de man af: „Waarom aarzel je met mij mee te gaan om het kweekwerk te leren? Ik dacht, dat je daar juist zo naar ver langde." Luke legde zijn gereedschap neer. „Dok. ik verlang er méér naar dan naar het eten als het voor me op ta fel staat. Maar ik kan het beter maar dadelijk zeggen, ik kan niet met u of met wie ook meegaan en dat werk daar leren en Allie hier achterlaten. Alleen in huis met een vreemdeling, een man." „Onzin, jongen. Die man is nog in geen twee of drie weken sterk genoeg om zijn bed uit te komen, als dat je geruststellen kan. Tegen die tijd ben je al weer thuis." Luke schudde het hoofd. „Dok, ik kan het waarachtig niet doen." Albury zei: „Goed, dan zal ik een man uit Sawgrass Landing sturen om met het kweekwerk te beginnen." Zoals een wilde, onverwachte stormwind soms door de palmtoppen kon varen, zo voelde Luke zich als door een plotselinge felle orkaan be wogen. Hij keek met vurige ogen naar de kleine dokter. Hij schreeuwde: „Nóóit zal ik een andere man een voet in dit bos laten zetten!" Albury haalde de schouders op en keerde zich om. Luke volgde hem. Hij praatte vleiend, dringend. „Luister nou es dok. Laat Allie dan met me mee gaan. We kunnen toch wel iemand uit Purley krijgen om hem te verzorgen zo lang we weg zijn?" „Ik lever hem niet over aan de een of andere onbeholpen slons, waar ik niets van afweet. Dat kleine meisje dat zusje van je, is van nature een fijn verpleegstertje. En schoon. Kijk eens, kerel, kun je het niet klaarspe len, dat een van de oudste meisjes Raynes zo lang hier komt, bij Allie? Zou dat je tevreden stellen?" Luke zei langzaam: „Dat denk ik wel. Maar ik geloof nooit, dat mrs. Raynes een van haar kinderen hier zal laten komen. Zij en cap'n hebben zowat ruzie gehad." „Ga dan nu naar haar toe en zeg haar, dat dokter Albury haar graag wil spreken." „Dan moet ik het muildier gaan op vangen." „Span mijn paard maar voor mijn karretje. Dan ben je er gauwer." Albury was ongeduldig. Zijn patiënt was buiten gevaar en hij verlangde ernaar, hier nu weg te gaan. Hij ging het huis binnen en pakte zijn dokters tas en zijn andere bagage. Allie had zijn kleren gewassen en gestreken en hij had plezier in hun gestijfselde smetteloosheid, terwijl hij de ver schillende artikelen in het koffertje legde. Hij had weinig lust in verder gesprek met de zieke op dit ogenblik. Tordell riep hem en hij liep de zie kenkamer in; hij deed wat stijf en beroepsmatig. Maar Tordell glimlachte innemend. „Wilt u niet een glas whiskey met me drinken, dokter?" Deze nam de uitnodiging aan. Hij schonk twee glazen gedeeltelijk vol en voegde er koud water bij. Hij voelde zijn genegenheid voor de vreemdeling weer toenemen. „Nou, jonge man, wanneer je weer beter bent wij leiden daar een heerlijk leven. Je moet mijn vrienden leren kennen. Camilla van Dyne zij is het, naar wie ik Luke ga brengen. Ze zal je aan de godin Juno doen denken. Juno, die door een heilige tuin rijdt, een sinaasappelenkweke rij." Hij leunde over het bed heen en zei, als een kind dat zijn laatste verras sing nog bewaard heeft: „En ik heb je nog niet eens over zijn zoon Claude gesproken. Maar ik heb grote ver wachtingen van jullie kennismaking. Een beetje ouder dan jij, en een ver schrikkelijke schavuit." Hij leunde weer in zijn stoel. Hij straalde. Tordell zei: „Erg aardig van u." Toen zwegen ze beiden. Albury schonk opnieuw in en zij dronken langzaam, met kleine teugen, ieder in eigen gedachten verdiept. Opeens was er het geluid van rij tuigwielen, het kraken van een licht wagentje. De vlugge hoeven van dok ters merrie wolkten geluidloos door het mulle zand. De weduwe Raynes was onmiddellijk met Luke meegeko men. Ziekte wiste evenals dood alle vijandigheid uit haar weg. Ze kwam regelrecht uit haar keuken en zag er wanordelijk uit, het lijf van haar ka toenen japon vol vlekken, gaapte bij afwezige knopen. Haar grijs haar hing in vochtige slierten in haar dik ke nek. Ze liep rechtstreeks de slaap kamer binnen, haar handen om een pak, dat ze in haar schoot droeg. Ze ontrolde het schort als een stuk ta- pijtgoed en op het bed rolde een gla zen pot, gevuld met een dikke, am berkleurige vloeistof. Ze zei: „Ik ben er niet een die zou horen, dat er ook maar een gele hond ziek lag en die hem niet wat zou ko men brengen. Ik ben in lang niet in Purley geweest en ik wist helemaal niet dat je zo erg malaria had en dat de dokter geroepen was, totdat Allie zoëven bij me kwam. Goeiendag, dok." Ze klapte tegen de glazen pot en hij rolde tegen Tordells zijde. Hij keek met afkeer naar de vrouw. Ze zei: „Dit is oranjebloesemho- ning. Ik heb de korf verleden jaar juist leeggeroofd, toen de wilde oran jes in het bos klaar waren met bloei en." Hij dwong zichzelf tot beleefdheid. „Dat zal heerlijk smaken," zei hij. „Dank u wel." „Als je méér wilt, zeg je 't maar." Albury luisterde ongeduldig naar de uitwisseling der vriendelijkheden, hij wilde weg. Hij zei wat bruusk: „Ik heb u ge vraagd hier te komen, mrs. Raynes, om te bespreken, of het mogelijk zou zijn, dat een van uw dochters hier bij Allie komt, terwijl Luke voor za ken met mij mee naar Sawgrass Landing gaat." „Voor hoe lang?" „Twee weken denkelijk." Haar scherpe blik ging van de ma gere zieke op het bed naar de dok ter, heen en weer. Ze zei, even bruusk als hij: „Dat weet ik zo opeens niet. Ik denk van niet." Albury zei: „Tordell, de moeilijk heid zit in de kwestie, of het wel gepast is voor Allie, om hier alleen met je achter te blijven om voor je te zorgen." De weduwe werd zichtbaar verle gen bij dit duidelijke blootleggen van de feiten. Tordell kreeg een kleur. Hij voelde de begeerte in zich opko men, ze allemaal de kamer uit te zwe pen en er een eind aan te maken. Hij verlangde scherp en bits te zeggen, dat de positie van een vrouwelijke bediende in de huishouding van een gentleman nooit een punt van kwes tie uitmaakte. Terwijl de woorden zich al vormden in zijn geest, moest hij er plotseling om lachen. Hij keek naar de zoldering. (Wordt vervolgd). r «wmmm Egypte is het land van de kamelen, zoals Nederland het land van de fietsers is. Vroeger had ons leger een regiment wielrijders en tegen woordig heeft Egypte nog een ka meelruiterij, die steevast bij elke parade komt opdraven. Hier is dan een plaatje van het beroemde kameelkorps. Zoek bij het ei de eierdop, enzovoort. In de volgorde van de cijfers 1-8 bij de bovenste plaatjes komt dan uit de acht letters, die bij de onderste zijn geplaatst een geheimzinnige figuur te voorschijn. Oplossing morgen op deze pagina. „Maar wat heeft hij je dan gedaan?" wilde Mik weten. „Heeft hij je gebe ten?" „Gebeten?" Binkie sprong met zijn vier poten tegelijk in de lucht. „Dat moest hij eens proberen! Denk je, dat ik me door zo'n straathond laat bijten, Mik?" „WAT HEEFT HIJ dan wél gedaan?" mauwde Pluimpje. Kwaad sloeg Binkie een paar maal met zijn poot op de grond. „Dat heb ik toch verteld? Hij loopt hier rond, alsof hij hier thuis hoort. Waarom blijft hij niet in zijn eigen buurt?" „Hi, hi," lachte Pingpong, „hij is ge woon jaloers, dat heb ik toch al ge zegd? Dit is de buurt van Binkie en daar mogen geen andere honden rond lopen. Vooral niet, als ze hun neus in de wind steken." Lachend streek Mik Binkie over zijn kop. „Malle Binkie, je moet niet zo flauw doen. Misschien is het een heel aardige hond; een leuke vriend voor je." „Nooit," bromde Binkie. „En dat zul je met me eens zijn, zodra je hem ziet." „En dat gaat nu gebeuren," tjilpte Patty vanuit de boom, „want ik zie hem juist de straat inkomen." Allemaal keken ze en ja hoor, daar kwam de nieuwe aan. „Hij loopt heel gewoon," zei Mik. „Ik vind, dat hij zijn kop juist een beetje gebogen houdt," mauwde Pluim pje. „Alsof hij iets zoekt." „En ik zeg jullie," gromde Binkie, „dat hij verwaand is. Hij loopt met zijn neus in de wind." (Wordt vervolgd). Oplossing van de kettingpuzzel van gisteren: klok - kever - rok - kok - kers - spin - nar - rook - koe - even - nul - lek - kier - ren - nar - rest. Lepels - Vorken. rr.i wv;ri iir-i 20. Mo had zijn belagers van zich af geschud. Zij lagen over de vloer, zwaaiden aan lampen en hingen aan de gordijnen. Hij was juist bezig een laatste wets- dienaar in een judoknoop te leggen, toen de inspecteur van politie tussenbeide kwam. „Laat hem los, Hen- drikse," zei hij tegen de agent. „Er schijnt hier een misverstand te zijn. Deze Oosterling hoort niet tot de buitenlandse indringers, die we hebben moeten." Daar na wendde hij zich tot Panda en vervolgde geprik keld: „En waar zijn dan nu wèl de buitenlanders, voor wie jullie de politie hebben gehaald?" Dieeh.,tf zijn er niet, meneer de inspecteur," antwoordde Pan da benauwd. „Ik bedoel.eh.... ze zijn er wel, maar je kunt ze niet zien. Het zijn Yinx, weet u?" „Yinx?" herhaalde de hoge politiebeambte. „Nooit van gehoord. Wat zijn dat dan?" „Een soort plaaggeestjes," legde Panda uit. „Ze komen, als je een spiegel breekt, of onder een ladder doorloopt, of iets niet afklopt en ne. Maar de inspecteur had al genoeg gehoord. „Wat?!" riep hij. „En voor die bijgelovige onzin heb je de politie laten komen?!" OMGELOVI6 MINUTEN TOL EEN VULCANIfi NflAR KAPITEIN NE MO' RL MUN l/eieM ALTiJD JUU.IE TOEKOMST DROOM ZOU WEI? KELyKHElDWoe- 00*4... VERNIETIG PE2E NIET HET ENIGE Wfi-r VRHAG IS EEN EK L'JKE KANS OM HIER UITTE KOMEN «LUIT DE GE. W l/tfr KAPITEIN... OP... EN LET OP DflT l0F/W •SMEEK U ER. DE 0EMANNINGS- /oPlAZ'JN BELANGRIJKER LEDEN IN HUN /Mg- ,Ti piNSEN DAN ONS HUTTEN &LV>VEN.'NeeE't=w«=M LAAT, PRO FESSOfZ.\ ZICH l^UD .PBOFESSOft 0BONNAX SN CONSEU. LEGGEN B'J HET ONVERM'JDEl'JKE NEER. MAAR NEP BLUFT VECHTEN DE HARPOENIER POET ALSOï» HU i UITGEPUT 15, OM Z'JN BEWAKERS IN SLAAP TE SUSSEN... EN DAM... I WEL VRIEMOOBS IK GELOOF NIET, DAT - i HET NUT HEEFT, NOG-TE KLETSENIJ SPRINGEND OVER OE TWEE NEERGESLA GEN MANNEN RENT NED NAAR DE VERLATEN STUURHUT OM IN EEN LAATSTE WANHOPIGE POGING DE KOERS VAN DE NAUTILUS TE II W Ul. ~n~i vWJZKSEN t HET STUURWIEL OM KLEMMEN E,fZ ALS ee NOG AR T'JD IS OP WSG NAAR mis ALS WE THUIS ZIJN MAG JE ME EEN KOPJE THEE INSCHENKEN.. JE HEBT PRACHTIG WERK GEDAAN VANDAAG! DE NACHT IS VERFRISSEND NA AL DIE NARIGHEID.» IK SEN BLIJ DAT WIJ DEZE OM WEG HEBBEN GEKOZEN IK, EDELACHTBARE? JA, JIJ» JE HEBT ME OE OP LOSSING OP EEN PRESENTEER BLAADJE AANGEBODEN—TOEN JE MIJ VERTELDE DAT WEY Z'N VROUW D'R MOOISTE JAK VERBRANDDE»,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 9