AKANT IE V INDER RANT DE HOND NIEMAND (1) >>-- l PANDA EN DE YINX P~\ V. ffiterlMi 23,0130.11 S 'Cl Kenners Kopen Kodak Film GEEF HEM Rechter Tie en de antieke 7 Ons vervolgverhaal door Marjorie Kinnan Rowlings mm- ■f'' M w door dr. Robert van Gulik DONDERDAG 5 AUGUSTUS 1965 (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberto VERZAMELING VAN KLASSIEKE WERKEN ONDER WWWVMMVMWtfVWV GOUDEN OOGST 32) Die was bezaaid met dikke plekken van harde zwarte aar de, waar de metselwespen aan het werk waren geweest. Van een der balken hing een spin aan een lange draad omlaag, heen en weer benge lend, en klauterde dan weer langs zijn eigen kleverig paadje naar bo ven. Een kleine blauwbuikige hagedis kwam uit een scheur in het hout voor de dag, zag hem en trok zich weer terug. Hij begon te lachen, zwakjes en wat hysterisch. Toen hij uitgela chen was, bleef hij doodmoe liggen en zweeg. De weduwe keek hem wantrou wend aan. Ze zei onwillig: „Als een van de jongens ook kan komen, dan zou het gaan. Ik ben niet graag onbehulpzaam voor een zieke." Tordell sloot de ogen, om de zaak als het ware van zich af te zetten. De dokter nam de vrouw bij een arm en leidde haar de kamer uit. „Hij is werkelijk nog zeer zwak," zei hij. „Het doet me genoegen dat u mij hier in helpen wilt. Het wordt natuurlijk betaald." „Laat niemand het zich moeilijk maken over de betaling. Ik ben bijna door mijn hout heen. Het zal me ple zier doen daarvan dan wat te krij gen." Luke verscheen in schone kleren, een rolletje, dat een verschoning be vatte, in de hand. Hij zei: „Ik hoorde dat jullie het eens werden." Albury knikte: „We gaan weg." Hij liep de kamer in, om afscheid te nemen. Tordell lag met het ge zicht naar de muur. Hij zag er zo heel jong uit. Albury zei: „Nu, vaarwel." „Vaarwel, dokter, Uw nota, die komt wel. En veel dank." Albury dacht dat hij doezelde, hij lag zo stil. Hij liep op zijn tenen d kamer uit en de gang door en sta het erf over naar de weg, waar t tilbury wachtte. De weduwe Rayts was weggegaan. Luke had de tas;n van de dokter en zijn eigen bundele al in het wagentje gelegd. Al*ry liep er vlug heen, stapte in en'am de teugels. Op dat ogenblik kwaï Al- lie op hen toedraven. Luke w;htte met instappen. Hij liep haarteSe" moet en sloeg een arm oir haar smalle schouders. „Zusjelief," zei hij, „het g?t alles zoals we gehoopt hebben. If8a nu met dok mee, om alles va he si naasappelen te leren. Het dv»rt maar twee of drie weken. Eénvan he meisjes Raynes, ik denk pss, komt die tijd bij je. Wees maa flink en zorg goed voor cap'n." In de blauwe ogen kwaa een lich te schrik, die echter gauw weer vergleed. Ze knipte even.net de dun ne oogleden, en glimlachte. Voor een enkel kort ogenblik behoef ze haar gezichtje in zijn mouv- Hij klopte haar op de rug. Ze zei verlegen: „Dg, dok." „Goeiendag, jonge came." Ze draaide zich oir en snelde het erf over, naar het luis. Luke ver langde opeens heel erg haar na te lopen en in te halen. Het was on verdraaglijk, in dat karretje te moe ten stappen en van haar weg te rij den. De sinaasappelen en het wilde bos en zeer zeker die toch zo onbe kende vreemdeling waren opeens allf tezamen van zo heel veel minder be tekenis dan dat éne kleine figuurtje, dat daar onder de eiken verdwe<n, met haar blauwe zonnehoed zwaaifld aan de lange linten. Albury voelde zich onzeker. Het meisje was haast nog een kino De verantwoordelijkheid voor een nog zeer zieke man was misschien 'el te groot, te zwaar voor haar. Toh had hij nooit een betere verpleegser ont moet. Tordell, hoe zwak ook,had al leen maar de eenvoudigst goede verzorging nodig. De klamoes wa ren in Purley aangekomen.^uke had ze gehaald en er haken oor in de zolderingen geslagen. Albry had ze om de bedden gehange» Deze be vrijding van insekten verekerde ten minste aan verpleegster en patiënt beiden een rustige onggtoorde slaap. De weduwe Raynes -wam te voet thuis. Ze had verwacht,Areer met de tilbury weggebracht *e zullen worden. Haar kinderer zwermden om haar heen. Haar ïf ,van,,le dag was hinderlijk on^roken. ®?et het verdwijnen van persoonlijk heid van de dokter, srdween ook haar inschikkelijkhe' was veJ" bolgen. De vreemd?1® was niet te ziek geweest om a,een Sek *e "8" gen lachen. Ze mfte onmiddellijk de gevolgtrekking/at "et niet; van haar geëist kon w^an> een van naar telgen in gevaar3 brengen. Ze marcheerd<naar huis in- haar kinders links e/^ts van zich af duwend, als eePatrUshen haar kul' kens. Ze romjdde tussen allerlei papieren op d dennehouten schoor steenmantel fvond een met vlie" gevuil bespKeide briefkaart. Ze srhrppf hpt ires: Luke Brinley, Sawgrass lading". Dan keek ze naar de woden- Luke zou daar on bekend zij' had de kaart aan de dokter mcen adresseren. Ze zocht tussen e de schoorsteenrommel, maar vo> 8een radeermesje. Het kwam b baar op, dat ze de spel ling vajdohters naam niet wist. Ze draaide0 kaart ongeduldig-geprik- keld o> en schreef: Luke, ik kan toch geen van mi'jn ieisjes naar het boshuis laten gaan'k geloof dat je niet weg had moen gaan. Ik wil Bess en Joey van'ond en morgen erheen sturen, omit ik het gezegd heb, maar daar- ng.ioeten ze weer thuisblijven. Kom jidan ook weer thuis, of stuur an- dS een oudere vrouw. Je weet dat i mijn handen vol heb, anders zou zelf komen. Je vriendin, mrs. Ina .aynes." HOOFDSTUK XV Zo er al beweging was, er was géén geluid. Alles wat er door het bos trippelde, vogel of viervoeter of hagedisje, liet zijn poten licht en ge ruchtloos neerkomen op het blader dek en veroorzaakte niet meer dan een kort, schier onhoorbaar geritsel. Geen takje bewoog. De palmen tril den van de hitte. Hun groene hoof den glommen hoog in de zengende zon. Tordell merkte, dat hij op zijn bed met aandacht lag te luisteren. De stilte had iets onheilspellends, iets dreigends. Hoog boven de boomtop pen schreeuwde opeens een havik, omdat zijn prooi, een jonge kwartel misschien of een konijn, hem ont snapte. Daarna trok de stilte weer dicht. De jonge man zuchtte, een zucht van ontspanning. Hij had zelf niet geweten, dat hij zo wars en zo moe was van alle geluid. Gedurende twee dagen en nachten na Lukes ver trek, waren een jongen van een jaar of tien en een meisje met een plat gezicht, van Allies leeftijd, beiden Raynes-kinderen, in het huis ge weest. De jongen had veel drukte ge maakt. Het meisje Bess was donker van huidkleur en kreeg af en toe buien van geweldige woordenrijkheid met een stem die even vlak was als laar gezicht. Nu waren ze weg en de woning was weer rustig. Ergens in huis of bos was Allie be zig met haar werk. Ze had hem gis teren iets te drinken gebracht, dat ze gemaakt had door het sap uit de eer ste wilde druiven te persen, dit zoet te maken met suiker en met koud welwater aan te vullen. De drank was smakelijk en verfrissend ge weest. Ze had gezegd: „Luke zegt dat ik een echt roofdiertje ben in het vin den van de eerste rijpe druiven." Hij stelde zich met een glimlach het spitse gezichtje voor, dat tussen de ranken en bosjes neusde als een wouddiertje. Als ze weer eens bij hem kwam, zou hij om nog een glas van dat druivensap vragen. Hij verlangde opeens erg naar een zuive re, friszure smaak. Hij vroeg zich af, waarom ze zo lang wegbleef. Mis schien was ze met de kinderen Raynes meegelopen. Ze had gezegd: „Bess en Joey moeten weer thuiskomen. Er komt waarschijnlijk iemand anders." (Wordt vervolgd). 'i nnnnnnnnnnnnnnannnimn. w TERWIJL MIK, BINKIE, poes Pluim pje, Petty en Pingpong niewsgierig ke ken, kwam de vreemde hond steeds dichterbij. „Wat is hij mager" fluisterde Pluimpje. „Hij kijkt erg hongerig" tjilpte Patty. „Hij is natuurlijk een vrouwtje en hij doet aan de slanke lijn" gromde Binkie. „Ik geloof, dat hij een aardige hond is" zei Mik. Nu had de hond het groep je van Mik en zijn vrienden bereikt. Hij bleef staan en bekeek Mik, Binkie, Plump je, Patty en Pingpong met be langstelling. Hij vond ze vast wel aar dig, want toen hij uitgekeken was zei hij vriendelijk: „woef, hallo!" „Wiet, wiet, dag!" zei Pingpong, „Wiet, wiet, hadieho", jubbelde Patty, „Mauw, ook goeiedag" mauwde Plumpje. „Wat moet je hier!" gromde Binkie. „Dag hondje" zei Mik, „ben je hier in de buurt komen wonen? Hoe heet je?" DE HOND ZUCHTTE. Toen zei hij: „Ik ben een beetje moe. Mag ik er bij gaan liggen?" Hij wachtte niet af, of de anderen dat goed vonden, maar hij vlei de zich langzaam neer. „Hè, hè, ik ben blij dat ik lig. Ik ben werkelijk zo moe als een hond. Wat vroeg jij, jon getje?" „Ik heet Mik" deelde Mik hem mee, „en ik vroeg, of je hier in de buurt bent komen wonen en hoe of je heet". De Een paddestoel van dit formaat heb je vast nooit gezien. Hij is dertig centimeter hoog en werd gevonden in het Taunus-gebergte in W est-Duitsland. Advertentie VOOR BRILJANTE KLEURENFOTO'S 21. Ie inspecteur van politie geloofde niet in Yinx. „Bakepraat!" gromde hij. „Als u nog eens de politie met vergelijke onzin lastig valt, zult u er grote last mee crijgen! Laat u dat gezegd zijn!" „Ja meneer," zei landa bedrukt. „Maar het was toch heus geen onzii, hoor! De Yinx.„Genoeg!" viel de beamb te Tem in de rede. „De politie heeft wel wat anders te coen, dan achter geesten aan te jagen. Uw bijgelo vig: praatjes interesseren mij niet!" De verslaggever had daar echter wel belangstelling voor. Hij had al les ijverig opgeschreven en nu haastte hij zich naar zijn dagblid. Korte tijd later verkondigden krantever- kópers het laatste nieuws: „De Yinx zijn in de stad! Lees de vreemde gebeurtenissen in Huize Hobbel donk!" Een van die verkopers ventte aldus zijn krantenvoor- raad in het park, waar Joris Goedbloed weer eens een bank bewoonde. „Tut tut," mompelde deze. „Wat be tekent dat geschreeuw in mijn voorportaal? Zelfs als men buiten woont, wordt men tegenwoordig achter volgd door geroep en gerucht!" Maar toen hij de naam Huize Hobbeldonk opving, veranderde zijn ergernis in belangstelling. „Zo heet het woningske van de kleine Panda," dacht hij. „Wat mag daar wel geschied zijn? Hm, om dat te weten zal ik me toch een krant dienen aan te schaffen." Dus verborg hij zich in de struiken achter de venter en schafte zich een krant aan. hond schudde treurig met zijn kop. „Ik woon nergens en ik ben Niemand". „Wat is dat nu voor een mal ant woord" blafte Binkie. „Je moet toch er gens wonen en je bent heus niet nie mand, je bent een hond en je heet mis schien Fikkie". Er biggelde opeens een traan langs de hond zijn neus. „Heus, ik woon nergens en ik heet Niemand. Als ik niet zo moe was en zo'n honger had, zou ik het jul lie allemaal vertellen.". „Ach, heb je zo'n honger?" zei Mik medelijdend. „Nou, wacht dan maar even, dan haal ik een boterham voor je met een stuk worst". Meteen ging hij op een holletje naar huis. „Mama mia" riep hij, „mama mia, er is een hondje, dat zo'n honger heeft. Mag ik hem een stuk brood en een stuk worst ge ven?" MAMA MIA, DIE in de huiskamer een grote winkelhaak in een broek van Mik aan het dichtnaaien was, kwam naar de keuken. „O mama mia" zei ze, „heb je nu alweer een andere honde vriend? Je kunt toch niet alle honden die honger hebben eten geven?" (Wordt vervolgd). Oplossing van gisterentovenaar (1-2-3-4-5-6-7-8). IN DB VERLATEN STUURHUT RUKT EN TREKT NCO LAND WILD AAN ALLE HANDEL OM VB NAUTILUS OP 'T LAATSTE MOMENT VAN KOEOS Tls LATEN VERANDERDEN WEGING WE K KECH' WE GAAN NAAR (OJK- NU «TAAN DB WVZEES soep. ZD GAAT HET GOED! NU M'JN TW66 VRIENDEN eeVRD DEN HOREN ■BgMBMNINgSLEPgN VeRBL'JVBN, MAAKJ HUTTEN STAAN OP DAT MOMENT KR'JÖT DE NAUTILUS EEN ENORME 'SCHOK.HET «CHIP op een Rotspunt seLOPEN.' PEIDEM HEM [NNI 'TSPLIT ME VRIEND! E HESSEN GEEN VOOREEN EE© LUK PRRT'JTOE^ - CONSEIL TOEN IK WIST OAT WEY Z'N VROUW'S MOOISTE JAKJE VERBRANDDE WERD DE ZAAK MIJ DUIDELIJK. nmMaenm. IMMERS, 'N VROUW LAAT NIMMER HAAR LIEFSTE JAKJE ACHTER ALS ZE WEGGAAT.... TROUWENS HAAR VOLLEDIGE VERDWIJNING STOND ME TOCH AL NIET AAN. IK VOND OOK, NA JOUW VERS.AG, DAT DIE SCHUUR EEN GOEDE PLAATS ZOU ZIJN OM HET LUK TE VERBERGEN. IK COMBINEERDE TOEN WAT DE KROEGBAAS JOU ZEI OVER ME VROUW' WEY'5 LIEFDE VOOR GEVULDE KOE KEN EN JOUW VERHAAL OVER DE MIEREN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7