AKANT IE INDER V 1 PANDA EN DE YINX V! MS m en 7 Ons vervotgverhaai door Marjorie Kinnan Rowlings NIEMAND VERTELT [1] VIER MANNETJES I J* Oplossing van zaterdag door ALTl&iSNEV ïïeciïsstigf" On de keu- door dr. Robert van Gulik MAANDAG 9 AUGUSTUS 1965 (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) pf ■--* l -mm 1 @e Hcoeee. VEND ARM Ce WENS VAN DE MUIS HAAST ASSEPOESTER ZICH VAN DE Tt>- REWTRAP NAAK DE VREEMDE MUIS, DIE GE VANGEN ZIT !N DE VAL. DIE haaestiefI MOEDER. GE ZET HEEFT mogen elkaar niet/ mwwwwwwwvwv -AMVUUMAIUUWIWW GOUDEN OOGST 35) Het boeide haar, te zien hoe hij het vel over zijn kaak strak trok en het scheermes door de witte zeeplaag haalde. Toen hij klaar was, nam ze de kom water weg en sloot de deur achter zich, opdat hij zich zou aankle den. Nadat hij gekleed was, moest hij een poos boven op het bed gaan lig gen, om uit te rusten. Daarna stond hij weer op en liep langzaam de gang door naar de vóórstoep, zich telekns onder het lopen tegen de muur steu nend. Hij ging op de bovenste trede zitten en strekte zijn benen uit. De frisse wind woei de lange slier ten Spaans mos, die als baarden van de eiken en magnolia's afhingen, heen en weer. Voorbij het zandige erf, aan de overkant van de rijweg, vielen de tekenen van Lukes arbeid al volop te bespeuren. Zoete gombomen en notebomen hadden bruin blad en stonden langzaam af te sterven. Som mige waren reeds bladerloos, en ach ter de beroofde takken was de wil de oranjetuin duidelijk zichtbaar. Terwijl Tordell zo zat, voelde hij zich sterker worden. Een weldadig ge voel nam bezit van hem. Zijn zo ge koesterde bittere stemming zweeg, was althans niet meer dan wat zach te droefmelancholische muziek op een verre afstand. Een zoete geur dreef op hem af. welriekender dan de fijnste odeur. Allie kwam uit de mid dengang op hem toe. Hij vroeg: „Wat is dat, die aange name zoete geur?" Ze rimpelde haar neus en snoof met kleine teugen. „Dat moet mijn Kaapse jasmijn zijn! Die moet dan nog een bloem heb ben. Ik dacht dat hij helemaal uitge bloeid was!" Ze liep de treden af, het erf op, waar in een klein plekje zonlicht een heester stond met donker spits blad. Tordell stond op en volgde haar. Na de eerste onzekere stappen liep hij gemakkelijker. Ze wees op de enige, laatste bloem. Hij zei: „Ze is mooi. Precies een miniatuurmagnoliabloem." „Ze ruikt veel zoeter dan magno lia. Hier Ze bukte om de bloem voor hem af te breken, maar hij pakte haar arm. „Laat ze daar maar. Daar bloeit ze langer." Een schittering flitste langs hem heen. Vlak voor zijn ogen, haast bin nen bereik van zijn hand, dartelde een kolibrie naar de witte bloem. Hij hield zijn adem in. Allie fluisterde: „O cap'n dat is de junivogel!" De kleine juweelachtige schittering onderzocht de bloesem, de vleugel tjes trilden onzichtbaar, zodat het diertje leek stil te staan in de lucht. Allie zei: „Hij is zó bezig, dat-ie geen aandacht voor me heeft. Sta nu héél stil." Ze deed één langzame voorzichtige stap voorwaarts rondde haar twee handen om de kleine kolibrie en hield hem een ogenblik in dit losse, war me kooitje. Toen ze hem weer vrij liet, vloog het vogeltje terug naar de bloem, alsof er niets gebeurd was. Allie zei zachtjes: „Stap nou pre cies vlak achter me, cap'n, en doe uw armen als ik deed. Eens kijken, of we hem voor de gek kunnen houden." Hij stapte achter haar, dicht tegen haar aan. Hij strekte zijn armen ter weerszijden van haar en toen hij ze ophief, bracht ze ook de hare om hoog, en geleidde de zijne. Voorzich tig vouwde ze zijn handen tot elkaar en de kleine kolibrie zat gevangen in de holte van zijn vingers. De strelende aanraking van de veertjes tegen zijn handpalmen was zachter dan satijn. Het vogeltje beefde, het kleine leventje klopte en trilde. Op eens vond hij het naar, het diertje langer gevangen te houden en hij opende zijn handen. Alsof het zijn vreemdheid had ge voeld en ondergaan, vloog het koli- brietje weg, in een reeks van grote sierlijke bogen, tot het uit het gezicht was verdwenen. De man en het meis je bleven staan en keken naar de snelle vlucht, het sierlijk verdwijnen. Het meisje was warm en zacht te gen hem aan. Alsof zijn handen weer de junivogel wilden omsluiten, zo sloeg hij zijn armen zacht om haar tengere figuurtje heen. Ze bewoog zich niet. Hij boog zijn hoofd naar het hare. Het bruine haar was zo glad en zacht als de vogelveertjes. Hij legde zijn wang ertegen aan, dan bukte hij nog dieper, om zijn lippen tegen de holte van haar keel te druk ken. Haar bloed klopte daar, zoals het hartje van de vogel geklopt had. Hij omsloot haar dichter in zijn ar men en voelde haar beven, zoals de kolibrie gebeefd had. Zij lippen be wogen zich langs haar keel en ble ven rusten in de kromming van haar schouder. Honig noch witte jasmijn kon zoeter gewaarwoding geven dan haar zo teer en zacht vast te houden en in zijn armen te voelen. Toen hij haar losliet, vluchtte ze weg naar het bos, zoals de kleine vogel heen gevlogen was. Hij was bang, dat hij haar ver schrikt had. Maar ze was alleen van hem weggelopen, omdat ze haar kinderlijke gewoonte van vluchten nooit zou verleren. Toen het bonzen van haar hart tot rust was gekomen, keerde ze zonder vrees terug. Zijn kortstondige kracht had hem begeven en hij was tastend en steunzoekend teruggegaan naar de stoep. Hij zat met het hoofd ach terover, de ogen half gesloten, tegen de deurpost geleund. Ze kwam naar hem toe en ging naast hem zitten. Zijn hand reikte naar de hare en ze gaf ze willig in zijn palm. Hun vingers strengelden ineen. Ze zaten een lange tijd heel stil en zwijgend en het was of het bloed vanuit zijn vingers in de hare stroomde en het was niet in woorden te zeggen, waai de ene levensstroom ophield en de andere begon. HOOFDSTUK XVII Allie, het meisje, was hem als de zon en de wind en de nieuwe gezond heid, die door zijn aderen stroomde. Tordell nam de zoete vreugde die hij in haar vond aan, zonder enig gevoel van vreemdheid. Zij was een deel van de vrede die hem vervulde, een nevelige onberedeneerde vrede, die geen vragen kende. Het was alsof de nieuwe activiteit van zijn lichaam hem volkomen opeiste en geen ener gie overliet voor gedachten. Hij liefkoosde haar, zoals hij vroe ger, thuis, zijn spaniel geliefkoosd had Hij hield haar teder in zijn armen, zoals hij de kolibrie omsloten had, ontroerd door het verstillend erva ren, dat zoiets wilds en zachts zo'n zuiver deeltje natuur, vatbaar was voor zijn aanraking. Ze kon het niet verdragen van hem weg te zijn. Als zij aan haar werk was in de keuken en hij slenterde over het erf, verliet ze haar arbeid om even bij hem te komen. Als hij een arm om haar tengere schouders legde, of zich buk te om zijn lippen langs het zachte haar te laten glijden, hief ze het hoofd naar hem op. Als hij wat stond te dromen, of naar een vogel keek, of met aandacht enig exotisch gebla derte door zijn handen liet glijden, stond ze dicht bij hem te wachten, tot hij wat zeggen of vragen zou. Een week nadat hij weer was be gonnen te lopen, ontwaakte hij met zulk een gevoel van gezonde kracht dat hij nauwelijks meer geloven kon, zo ziek te zijn geweest. Hij lag in zijn bed, onder de weelde van de mus kietentent en luisterde naar de gelui den van de vroege morgen. Allies makke haan begroette de dag met een fors gekraai en als een echo kraaide een jong lentehaantje hem na. De kardinalen waren aan het nes telen en zongen niet meer, maar de spotvogels waren bandeloos druk in de hoge bomen, sjirpend en kwette rend en soms lachend met hoog, lok kend geroep, dat af en toe opeens uitschaterde in brokjes rijke, maar volkomen toevallige melodie. Tordell hier zijn armen op. Ze wa ren nog schraal en dun, maar de spieren werden weer zichtbaar onder de bleke huid. Hij beurde zijn benen op en was in staat ze weer beheerst te laten zakken, in volledige contro le over hun beweging. Hij voelde zich koortsvrij. Zijn huid was voch tig, maar koel. Hij kwam met een snelle beweging overeind en duwde het muskietengaas terzijde. (Wordt vervolgd). DE HOND NIEMAND keek nog even de kring rond en haalde toen diep adem. „Nou, daar gaat-ie dan! Ongeveer een jaar geleden werd ik geboren. Ik had nog twee broertjes en drie zusjes. We waren dus een zesling. Mijn moeder was erg lief, maar ze keek altijd heel treu rig. Dat zag ik, zo klein als ik was. Op en dag vroeg ik haar waarom ze zo be droefd keek. Ach kindje, zei ze ik heb nu eenmaal geen reden om te lachen. Ik heb het heel slecht met mijn baas ge troffen. Hij geeft me weinig eten en veel klappen en trappen. Hij is een heel ge mene man. Ik hoop maar, dat jullie een betere baas zullen treffen. Moeten wij dan bij jou weg? vroeg een van mijn zusjes. Mijn moeder legde ons uit, dat hondjes altijd bij hun moeder weggaan als ze een week of zes zijn. Wij von den het niets leuk. Wij wilden veel lie ver bij moeder en bij elkaar blijven. Maar dat ging niet. Toen wij zes we ken waren, kwamen er mensen naar ons kijken. Ze bekeken ons aan alle kanten. IK WIL DEZE, zei een klein meisje en ze wees een van mijn zusjes aan. Ik vind deze de mooiste. Mijn zusje keek heel trots. Maar toen zij als eerste ver kocht werd aan de moeder van het klei ne meisje, keek ze niet langer meer trots. Toen kwamen de tranen. Na mijn zusje werd mijn sterkste broertje ver kocht. En zo ging de een na de ander. Alleen ik bleef over. Ik was zo blij. Als niemand mij wil hebben, kan ik fijn bij jou blijven, moeder, zei ik. Maar mijn moeder zuchtte. Dat zal de baas nooit doen, lief kind. Als hij je niet kan ver kopen, zal hij je wel aan iemand weg geven. En hij kon me aan niemand ver kopen en..." even stopte Niemand en pinkte een traan uit zijn ogen, „en nie mand wilde mij hebben. Er was geen mens, die mij voor niets wilde hebben. Ik schijn 'n verschrikkelijk lelijke hond te zijn. Ik..." MIK SPRONG OP en nam Niemand in zijn armen. Zacht streek hij de hond over zijn kop. „Je bent helemaal niet lelijk, hoor, Ik vind, dat je mooie ogen hebt." (Wordt vervolgd). ïV 5". De tekenaar van dit viertal heeit zich wel heel erg vergist, vind je niet. Hij heeft de bovenlichamen en de on derlichamen verwisseld. Kun jij ze weer goed op elkaar zetten? Oplossing morgen. Mijnheer van Dralingens hoofd is nummer 8 en nummer 22. m 24. „Ik ben een overtuigd demonenbestrijder", her nam Siroj Doelbdoeg. „Doch in dit goede werk word ik ernstig gehinderd door het ongeloof, dat ik maar al te vaak ontmoet. Neem bij voorbeeld dat krante- bericht over de vreemde gebeurtenissen hier in Hob beldonk. Hoewel die toch een duidelijk bewijs zijn voor het bestaan van Yinx, zijn er toch nog vele lieden, die het bijgeloof noemen en daarom geen passende tegenmaatregelen nemen. Deze onwetenden begrijpen niet, aan welke demonische gevaren zij zich daardoor blootstellen." Hij sloeg een andere pa gina van de krant op en hernam: „De bekende geld magnaat Goudnagel, die ge hier met zijn lijfwacht ziet afgebeeld, is zo'n ongelovige. Uit magische voor tekenen weet ik, dat demonen op hem loeren, aan getrokken door zijn goud. Maar dacht ge, dat hij naar goede raad wil luisteren en de fluwelige zwarte kla vervier kopen? Neen! Hij vertrouwt op zijn lijfwacht om zoals hij in dit artikel zegt lastige lieden weg te werken. Een welmenend demonoloog wordt niet eens bij hem toegelaten! Daarom moet gij me helpen." „Wij u helpen?" herhaalde Panda. „Maar hoe?" „Door hem te overtuigen, dat er Yinx be staan", antwoordde Siroj. „Daarbij wil ik een beroeo doen op de welsprekendheid van onze Yinx-deskundi- ge Mo. Het is immers onze plicht, om onwetende medeschepselen voor gevaar te behoeden?" Dit wa ren mooie woorden en dus gingen zij even later op weg naar de heer Goudnagel. Twee kunststukjes op één foto. Heel bijzonder is de waterstaart, die deze zwemster uit het water opslingert, maar zeker even bijzonder is het kunststuk van de fotograaf om deze staart op de gevoelige plaat te vangen. VRIENDeW KOM MARE GAUW... we RE. yevpEwae-' TBeW'A. HET UEVtfc MUISDE OP Pe UIT. xuk strot,-nee ktt Assepoes-re R pk GEEN RNGST, HOOR! ve BENT vey PAAR NIET EN WE NOEMEN 3E OCTAVIU5. MAOfZ OB ROEP NAAM ZAL GlDO ZUN! EN DRne hepben we dan lucifer: die valse kat, MAf*? DE LIEVELING VAN ASSEPOESTERS STIEFMOEDER? NU MOET IK GAUW WEG, JACKIE GOED OP <31 DO PAS-, SEW. HOOR' VERGEET NIETX GIDO TE WRARSCHU WEN VOOR. LUCIFER TSP'JT me DAT UWE HOOS HEID NIET ERG GELUKKIG IS MCTEcW VROEG ONT0UT... AR.'TIS NIETAVJW DEE PASOP. BRUNO, 36 WEET WAT IKOB ÖEZEGP HEB.' OH... IS DAT LUCIFER EENS EVEN K'JKEN.1 NEE,GIDO NJEE...! KEN MAKEN pJ .ftsseFcesttR's TROUWE VRIEND, De OUDE 0RUNO EN LUCIFER HUW GEBRUI KELIJKE RUZIE. ZE ...IK GELAST U DE GENOEMDE WANG EN LAU ONMIDDELLIJK TE DOEN AR RESTEREN EN 5TRENG TE VERHOREN NOU.NOU ONZE PREFEKT ZIET DE ZAKEN WAT AL TE EEN - VOUOIG WE ZULLEN ZE BEIDEN VERHOREN .TE BEGINNEN MET RIJSTHANDELAAR WANG. .DIE TWEE BALEN ZOUT DROEGEN RIJST HANDELAAR WANG'S MERKTEKEN EN WER DEN DOOR DE GENDAR- MERIE AANGETROFFEN OP EEN BOOT VAN REDER LAU...

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7