De nieuwe fontijn in Artis
DAPPER VINDT EEN TEHUIS (1)
m
J
PANDA EN DE YINX
Kenners
Kopen Kodak
Film
Ons vervolgverhaal
RANT
INDER
AKANTIE
Kattenfeest
ctmr (QJalT «SfêMEf
lijk
door Marjorie Kinnan Rowlings
Sen ogenblik later snellen koeriers
i
door dr. Robert van Gulik
DONDERDAG 12 AUGUSTUS 1965
(Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton)
f vV5*?
Terwul
RSSEPOES-
TE(? HflflS-
TVS HETONT-
0UT KLAAR
Elka
VS
§N wraisom
Hg
JWWWWWWWWWW
GOUDEN OOGST
38)
Toen Tordell zijn haak liet zakken
op de plek die ze aanwees, werd
het aas onmiddellijk gegrepen. Hij
miste de levendige worsteling van de
forellen waaraan hij gewoon was,
maar er was óók voldoening in het
harde trekken aan zijn lijn. Hij vond
voor het ogenblik in elk succes, welk
dan ook, een boeiende stimulans en
begon met aandacht te vissen.
De roeiboot deinde zacht tussen de
drijvende graspollen. De wind bracht
de geuren van het bos mee en de
zware zoetige damnen van het moe
ras. Roodgevleugelde merels streken
neer tussen het Simsonkruid, floten
helder en maakten hun veren schoon
en glad. Een paar meerkoeten zeil
den als kleine bootjes tussen de lelie
bladeren door. Iets dat eerst een drij
vend houtblok leek te zijn, zonk plot
seling weg en verscheen weer op een
kleine afstand. De ruwe bulten op het
houtblok waren een paar alligator
ogen, waarin een heimelijk plezier
leek te leven. Een slangehalsvolgel
zocht een wachtpost blakbij en stond
lang en dun als een mes, op voorn
tjes te loeren. Hij dook, maar kwam
teleurgesteld krassend weer boven en
nam dezelfde wachtpost weer in.
Toen de zon hoger rees, werden de
vogels stil. Alleen een buizerd be
schreef zijn brede cirkels hoog in de
verblindende lucht. De wind ging lig
gen en het meer werd een vlakke
spiegel, als een metalen schijf, slor
dig omlijst met leliebladeren. De ver
re horizon was het omrandende bos.
Tordell soesde weg in de hete blin
king om hem heen. Zijn denken
vervaagde. De palmhoed wierp een
koelende schaduw over zijn schou
ders. Zijn lichaam bakte in de zon,
nam de hitte behaaglijk in zich op.
De brasem heild zich stil in de bo-
demmodder. Het meisje, gehurkt op
haar bankje, was even bewegingloos
als de slangehalsvolgel. Tegen het
morgeneinde wendde ze zich naar
hem toe.
Ze zei: „Het gaat hier niet meer."
Hij waakte op.
„Ik ben bereid verder te gaan als
je dat wilt."
„Zullen we wat gaan rusten op een
prachtige plek hier dichtbij? Dan
kunnen we op de terugweg weer vis
sen."
Ze stootte af van de graspollen, die
tot anker hadden gediend. De merels
vlogen weg als een uiteenspattende
wolk, scherp protesterend. De slan-
géhalsvogel bewoog zich niet. Ze hie
ven de roeiriemen en gleden lang
zaam oostwaarts. Hij vroeg haar niet,
waarheen zij gingen. Hij keek slechts
dromerig naar haar. Ze zette haar
zonnehoed weer op en overschaduwde
haar ogen nog met de hand, spie
dend naar een landmerk dat ze zocht.
Ze zei: „Naar de kust nu, cpa'n."
Hij zag geen enkel onderscheidings
teken in de kustlijn, geen kreekmon
ding, geen hiaat in het waterlelieveld
Naarmate de boot voorwaarts schoot
viel de muur van de verre bosrand
echter uiteen. Er kwam een dunne
lijn van cipressen, die zich weer
scheidden om de eiken zichtbaar te
maken en de magnolia's en de scher
pe speervormige palmstammen.
'n Groepje palmbomen drong zich
op de voorgrond, een eilandje vor
mend. Hij ging begrijpen, dat deze
het landmerk waren, waar Allie op
af roeide.
Ze vertelde hem over haar schou
der, terwijl ze haar riem liet rusten:
„We gaan naar Palmenbaai."
De baai lag voor hen. De groene
bladervelden hielden op, het heldere
water lag open en rustig-glanzend.
Eén enkele waterlelie dreef nog,
maar haar vele wasachtige bloem
bladeren, terzijde van de boot. Allie
hing over de bootrand en brak on
der water de stengel af. Ze legde de
druipende bloem op haar knieën. De
man keek naar de kristallen droppen,
die van de bloem en van haar handen
vloeiden. Nu opende de baai haar
armen en omving hen. De zandige
oever blonk wit onder de palmen-
kruinen. Als 'n neergelaten zwart
gordijn stond het bos daarachter. Het
scheen Tordell toe, dat hij het witte
hart van een eindeloze duisterheid
binnendreef. De boot liep vast. Hij
zette voet aan land en stapte daar
mee een geheimenisvolle stilte bin
nen, die, al zijn herinnering en ver
beelding overtrof.
Het meisje zei: „Ik beloofde u een
waterlelie."
Hij nam de bloem van haar aan en
boog zijn gelaat diep over het gele
stuifmeel binnen de groenwitte kelk.
Hij voelde zich loom, wierp zich neer
op zijn rug en vouwde de handen
onder het hoofd. Zijn oogleden knip
ten. Als ze open waren, wiegden de
palmen boven hem tegen de heldere
lucht. Als hij ze sloot, zag en voelde
hij nog de beweging van het water.
■Water en palmen en hemelklaarte
waren als een wieg om hem heen.
Hij wiegde zacht met hen mee en het
ritme suste hem in slaap.
Toen hij ontwaakte, had de zon
haar middagtocht naar het westen
reeds grotendeels volbracht. Ze gloei
de koperkleuring in lange stralen on
der de palmbomen. De grote blade
ren stonden in rood goud gebaad. Hij
was uitgrust en verkwikt. Hij haalde
diep adem en ging rechtop zitten. Dan
keek hij rond naar Allie. Hij zag
haar niet. Hij luisterde scherp, zijn
oren vorsten naar elk geluid, dat ze
afzonderen konden uit het algemeen
geruis en gesuizel van het bos. Een
lijster jodelde in de zoetgeurende
mirtelbosjes. Een slang ritselde over
het dorre blad. Diep in het woud
maakte een grijze eekhoorn zijn eige
naardig babbelgeluid, zacht en wel
luidend snorrend, als het gekoer van
een houtduif. Tordell hoorde 't meer-
water tegen het strand opklotsen.
Dan was er een luid geplas in de
bocht van de baai. Zijn ogen zagen
iets wits, dat heen en weer wiegde
in de wind en hij herkende Allies
neteldoeksen jurk, die aan een struik
hing. Ze was bezig een bad te ne
men in het heldere water van de
baai. Hij stond op, stapte vlug uit
zijn kleren en liep het water in. Het
was koud, en weldadig, en kabbel
de lokkend tegen zijn enkels.
Hij dacht: Ik moet haar niet doen
schrikken.
Hij begon te zwemmen in tegenge
stelde richting. Het was een weelde
zijn spieren te spannen en te strek
ken, zijn ganse lange lichaam vrij
te laten in het waterdiep. Hij sloeg
uit, koers zettend naar de horizon,
maar op eenmaal twijfelend aan zijn
krachten, rolde hij zich om op zijn
rug en liet zich drijven. Op sommige
plekken was het water warm, op an
dere, waar een bron opwelde en hij
door een golf werd opgenomen, was
het ijskoud, geneeskrachtig. Hij rol
de zich heen en weer als een bruinvis.
Toen wendde hij zich op zijn zijde
en zwom behaaglijk naar de baai te
rug.
HOOFDSTUK XVIII
De woning van dokter Albury lag
dicht bij de hoofdweg. Het uiterlijk
van het huis was vriendelijk en wat
plomp, als dat van zijn eigenaar. Het
oorspronkelijke vierkante, witte ge
bouw was van tijd tot tijd vergroot
en aangevuld, zodat er een uitge
breid complex was ontstaan, zonder
stijl, het geheel door vrije ruimte om
geven. Een rechthoekige open gang
leidde van het praktijkgedeelte naar
de witgekalkte puntpaaltjes van het
houten hek, alsof het huis de hand
uitstak naar de zieken en de bedees-
den, en hen aanmoedigen wilde naar
binnen te komen.
Albury's hartstocht voor bloemen
maakte, dat hij altijd en overal en
van iedereen aanbiedingen kreeg van
planten en heesters, stekken en jon
ge loten. Een kleine negerjongen zette
alles in de aarde. Nooit werd iets
weggegooid. Als resultaat was zijn
hof een wildernis. Hij geleek op een
verwilderde proeftuin. Heel gewone
heesters groeiden er naast zeldza
me en exotische.
(Wordt vervolgd).
«wvwvwwwvwwvwwwwwvwvviiwwvvin/wvwwvvwwwwvwwwwvMMVuwwvwiAnnAiuwviivwwwwMiuuwwiMiiwiiiwwvwiiiiwv»
„KIJK EENS CORA, kijk eens Pico,
we hebben een nieuwe vriend", zei Mik
en hij wees op Dapper. „Hij heette r.rst
niemand, maar ik heb hem Dapper ge
noemd. Vinden jullie dat een mooie
naam?"
Cora en Pico knikten allebei met hun
hoofd. Ja, Dapper was een fijne naam;
een naam om trots op te zijn. „Ik hoop,
dat we goede vrienden zullen worden",
zei Cora deftig.
Dapper kwispelde wild met zijn
staart. „Dat zullen we vast wel. Ik vind
jullie hier allemaal zo aardig. Ik ben
echt blij, dat ik hier terecht ben geko
men".
„Nou", zei Pico, „je moet echt niet
denken, dat iedereen hier zo aardig is.
Zie je die jongen, die daar in de verte
aankomt? Hij is een akelige, nare jon
gen". Dapper keek naar de jongen in
de verte. Hij zag er heel gewoon uit.
Dapper vond zelfs, dat hij er wel aar
dig uitzag. „Waarom is hij zo'n nare
jongen, Pico? informeerder hij.
„HIJ HEEFT MIJ geschopt", vertelde
Pico verontwaardigd. „En hij heeft er
nog steeds geen straf voor gehad. Zeg
Binkie, hoe zit dat eigenlijk met die
straf? Heb je al iets verzonnen?"
Binkie schudde zijn kop. „Nee Pico,
nog niet. Het valt niet mee een goede
straf te bedenken".
„Ja", mauwde Pluimpje, „het valt ze
ker niet mee. Ik had Binkie voorge
steld hem eerst te krabben en daarna
zou Binkie hem in de sloot moeten
gooien, maar dat vond Mik niet goed".
„Natuurlijk niet!" riep Mik. „Wie zou
hem dan uit de sloot moeten halen?"
„Zelfs de uil kon niet zo vlug een goe
de straf bedenken", tjilpte Pingpong.
„Waarom schopte hij eigenlijk?" wil
de Dapper weten. Ze keken allemaal
verbaasd naar Dapper. „Hoe kunnen wij
dat nou weten?" zei Mik.
„DOOR HET HEM te vragen", vond
Dapper. Op dat moment had Peter-Piet,
de akelige jongen, het groepje bereikt.
„Vraag het hem eens", blafte Dapper
tegen Mik. „Ja," hinnikte Pico", vraag
het hem eens, Mik". „Hé. Peter-Piet",
riep Mik, „kom eens hier, ik wil je wat
vragen". Peter-Piet liep naar Mik toe.
„Vraag maar. Ik hoop, dat ik je antwoord
kan geven".
„Ik hoop het ook", mauwde Pluimpje.
Mik keek Peter-Piet streng aan. „Jij
hebt een poosje geleden Pico een trap
tegen zijn poik bedoel, tegen zijn be
nen gegeven. Waarom heb je dat ge
daan?"
PETER-PIET KREEG een kleur.
„Waarom begin je daar nu over? Weet
je niks anders?"
„Nee", zei Mik, „ik weet niks anders.
Ik wil graag weten waarom je dat hebt
gedaan, want dieren schoppen is erg ge
meen". „Als je het dan precies wilt we
ten, ik deed het omdat ik zo verschrik
kelijk boos was. Ik had zo'n leuke hond
gezien en die mocht ik van mijn vader
hebben. Ik was verschrikkelijk blij en ik
ging meteen weg om hem te halen.
(Wordt vervolgd).
Spuitend water heeft een onweer
staanbare aantrekkingskracht voor
de jeugd. Of het regent, of de zon
schijnt, altijd spelen er kinderen bij
de nieuwe fontein in de tuin van
Artis.
M'N TANTE FIETJE in de straat
die heeft een kat of zeven.
En elke nacht om twaalf uur
dan is het daar een leven
Een lapjeskat speelt tikkertje
met een gestreepte kater.
Tot dat de buurman, paars van nijd,
gooit, met twee emmers water!!
M'N TANTE FIETJE in de straat
vindt al haar poezen „schatjes".
Maar andere mensen in de buurt
die houden niet van katjes.
Een dons-behaarde angorakat
schreeuwt trouw het hoogste lied.
Onze buurman roept wanhopig
„Nou stil... of ik schiet!!"
M'N TANTE FIETJE in de straat
die heeft een kat of zeven.
En één der poezen schonk vandaag
aan vijf kleintjes het leven
Mijn tante roept, totaal verrukt:
„Twaalf poezen, 't groeit als kool".
Maar buurman die is snel verhuisd,
hij zit op de NOORDPOOL!!!!!
©ANK Z'J 06SLIMME ORCK ONTSNAPT HET KLEINE
muisde ftRN De wrede klauwen vbn lucifer
maakt be
ginnen HAAR
■STIE FWE.
DER EN
BEIDE STIEF
ZUSTERS
HUN GEERUI-
KEL'JKE
GESCHREEUW.
yVWWWWWWWVWWWWWWWW\AA#WWWW%An
Advertentie
LIEVE
Assepoester mcèt werken heel
HARD WEEKEN, MflRR. INTUSSEN
GflRN W'J EENS K'JKEN IN HET KONINKLIJ
KE PALEIS, WAAR DE KONING EN DEHER-
ToQ DEUK SPREKEN OVER DE PRINS...
MOET
-HOPUWE
EN ALS DE PRINS
2ELF GEEN VROUW UIT->
KIEST DOEN W'J HET
VOOR. HEM NODIG ALLE
MEISDES UIT VOOR
EEN KONINKLIJK BAL.../
WBNBVOND NOS
XXXt HET LAND MET DE KONINKLIJKE UITNOPI-
5IN6...T-
EEN KCNINKL'JK BAL TER ERE VAN DE PRINS
IEDER AARDIG MEISDE WORDT VERWACHT
VANAVOND...!
il Oitntf r(M«cna*
World Kifh» RcxnrJ
VOOR SPRANKELENDE KLEURENDIA'S
27-35
PRINS'I
M'J
VIND H'J
VAST WEL
MODI i
„VÜDR ALLE MEISDES VAN HET LANDT
IK PAN OOK MEE
MOS
NIET?
tenslotte
ISAS5E-
KESTER
OOK EEN
MEISDE
VAN HET
LAND
OOK AL
WORDT ?'j
ALS EEN
SLAVIN
BEHANDELD
DOOR
HAAR
STIEF-
MOEDER1
(VEKVOUSTJ
27. Gretig kwam de lijfwacht van de heer Goudnagel
naar voren, om Siroj Doelbdoeg en zijn metgezellen
naar buiten te smijten. „Wacht!" riep de demonoloog,
terwijl hij zich haastig achter de brede rug van Mo
verborg. „Als ge niet in demonen gelooft, moet ge er
deze heer maar eens naar vragen. Hij is een deskun
dige, die u alles kan vertellen over Yinx!" Dat kon
Mo zeker! „Yinx plaaggeestjes," begon hij. „Zij vol
gen Mo. Maar zolang Mo bij gelukhebber Panda
Genoegdruiloor!" zei een der gorilla's, terwijl hij
Mo vastgreep. „Dit wordt de ongelukkigste dag van je
leven!" durven zij Mo niets doen," vervolgde
de Oosterling, terwijl hij zijn aanvaller door een dak
venster van de kajuit wierp. De beide andere gorilla's
stonden hier wel even van te kijken! Toen balden zij
hun machtige vuisten en kwamen tegelijk op Mo af.
Maar hoe sterk zij ook waren, ditmaal vonden zij
iemand tegenover zich, waar zij niet van terug hadden.
Terwijl Mo hen met de hoofden tegen elkaar sloeg,
wendde Siroj Doelbdoeg zich glimlachend tot de heer
Goudnagel. Wat is mijn metgezel sterk, hè?" sprak
hij trots. „Stel u voor, dat hij u onderhanden nam!"
De magnaat stelde zich dat voor en slikte. „Maar kom
aan," vervolgde Siroj, „laat ons niet afdwalen. Wij
hadden het zoéven over een kostbaar klavertje-vier,
dat u. van mij kopen wilde, nietwaar?"
IK VERTROUW REDER LAU EN LOODS
SOE-MEI .HADDEN ZE IET5 ONTDEKT,
DAN ZOU IK HET WETEN.. .SOE-MEI IS
LAU'S RECHTERHAND...IK HAD EI
GENLIJK GEDACHT DAT DIETWEE
NOG EENS ZOUDEN TROUWEN
ZE IS ERG OP LAU GESTELD
MEN ZIET ZE DE LAATSTE TUD
MEER ZO VEEL SAMEN
ld.maafA
TUD NIET
AARDIGE KEREL DIE WANG.
MAAR VAN VROUWEN BE
GRIJPT HIJ NETS ...DAT EEN
RINKE MEID ALS SOE-MEI
GESTELD ZOU ZUN OP EEN
KWAST ALS REDER LAU..
NU MOETEN WE LAU
NOG VERHOREN. ALS HIJ
TENMINSTE THUIS IS.
gV" ■dl.»;