Het houden van slangen valt niet mee
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
en IJmuider Courant
door
Kees Maas
Bij de foto's
mNahmrn
Do IJmuidense tandarts W. M. L.
Bleeker is een man met een fasci
nerende hobby: hij houdt slangen.
Hij is pas terug van zijn vakantie in
Spanje, waar hij natuurlijk weer
de nodige exemplaren voor zijn
voorraad heeft verzameld, en waar
hij ook wat aan een andere hobby
heeft kunnen doen: het stierege
vecht. De heer Bleeker houdt niet
van de slachtpartijen, die toeristen
meestal te aanschouwen krijgen,
maar hij vindt het stieregevecht,
zoals dat in het begin van het sei
zoen door de top-matadores wordt
getoond, een fascinerend schouw
spel, waarbij de stier niet onnodig
wordt gemarteld. De heer Bleeker
is ook een man van de daad, want
toen hij hoorde, dat er in Tarra
gona de gelegenheid was een stie-
revechtersdiploma te behalen
ging hij er onmiddellijk naar toe.
Drie minuten lang stond hij in een
arena tegenover een felle jonge
toro, die hem driemaal in het zand
wierp. Maar hij bleef in de arena,
en toen hij na de voorgeschreven
drie minuten op het podium ver
scheen, kreeg hij een prachtig ge
tuigschrift. Het vergoedde de bloe
dende wond, die een stierehoom
in zijn been had gemaakt.
Een van onze redacteuren heeft
in de tijd, dat de heer Bleeker met
vakantie was, op zijn slangen ge
past. Iets over zijn ervaringen leest
u op deze pagina.
"«eken slangenverzorger
wormpje in hun bek, en maakten zich
op met hun maal te beginnen. Maar
of ik had te weinig wormen gestrooid
of de slangen waren te gulzig, want
in een oogwenk ontstond er een krioe
lend kluwen, waaraan geen kop of
staart meer viel te ontdekken. Toen er
eindelijk orde in de chaos was geko
men, dankzij het ijverig rukken aan
staarten, bleek het kluwen nog maar uit
twee exemplaren te bestaan. Of liever
uit één, want van de tWee exemplaren
was de één al half in de maag
van de ander verdwenen. Terwijl
ik nog overwoog of er nog een
kans zou zijn de kleine Thamnophis
uit de bek van wat misschien zijn
moeder was terug te trekken, schoof
de gehele slagorde naar me toe. De
wormen waren verorberd, maar de
honger was nog niet gestild en in mijn
hand had ik nog het lege wormenzak
je. Nog juist op tijd schoof ik de deur
dicht. Ik had de slangen liever in de
bak dan op de grond. Achter me piepte
de python.
De slang, die u links ziet hangen, is
maar een kleintje. Het is een jonge
boa constrictor (afgodsslang), die
zich bij voorkeur om een TL-buis
kronkelt, als hij slaap heeft. Daar
onder twee jonge regenboogboa's,
waarvan u rechtsonder een wat uit
gebreider verzameling ziet. Rechts
boven is een groene boomslang in
al zijn agressiviteit afgebeeld. Tand
arts Bleeker heeft hem de bijnaam
„De Gaper" gegeven, want als deze
pijlsnelle groene gifslang enige tijd
zijn dreighouding heeft volgehouden
begint hij uitgebreid te gapen. Een
gezellig diertje voor kinderen is het
beslist niet. Dat geldt wel voor de
Thamnophis-soorten, waarvan het
jongetje hiernaast een exemplaar
vasthoudt. Ze worden snel handtam,
zijn gemakkelijk te houden en niet
kieskeurig wat eten betreft.
Het „door schade en schande wordt
men wijs" geldt zeker bij de reptielen-
houderij en omdat volwassen slangen
niet goedkoop zijn en jonge slangen op
kweken voor een beginner een bijna
ondoenlijk karwei is, is de geringe be
langstelling voor deze hobby begrijpe
lijk. We hebben de heer Bleeker, wiens
slangen het onderwerp van boven
staand verhaal vormen, bereid gevon
den binnenkort in Erbij eens een in
structief artikel over het houden van
slangen te schrijven.
Voor degenen, die er in geïnteres
seerd zijn, geven we hier enkele prij-
zen. Een volwassen python kost onge
veer driehonderd gulden, een jong
exemplaar is wel eens voor een gul
den of veertig te bemachtigen. Vol
wassen Thamnophis-slangen zijn voor
12.50 te koop, ringslangen voor de
helft van dit bedrag.
Voor het eerst stond ik alleen temidden van de kleine en grote terrariums,
.waarin de slangen hun veelal weinig opwindende leven sleten. Ik keek naar het
kluwen slapende ringslangen, naar de prachtige Thamnophis Tetratenia met
zijn rode en groene schittering en zijn collega's met de sierlijke gele overlangse
strepen en naar de regenboogboa, die juist twee dagen tevoren haar dertien
jongen had gebaard. „Gegeten hebben ze genoeg" had de eigenaar gezegd,
toen hij in de auto stapte om met zijn gezin in Spanje met vakantie te gaan,
„maar zorg er wel voor dat ze genoeg te drinken hebben en dat de temperatuur
niet te laag of te hoog wordt". Hij had me de sleutel van de slangenzolder
gegeven en was weggereden.
Dat die ene slang is opgegeten vindt
hij niet zo erg, want hij heeft uit
Spanje veertig nieuwe meegebracht.
De jonge regenboogboa's zijn terug uit
Artis, waar ze hun eerste levensweken
in een crèche hebben doorgebracht, en
er is weer een nieuwe bak bij om de
zandboa's, ook al een nieuwe aanwinst,
te huisvesten.
De python piept niet meer, want hij
mag er nu weer uit' als hij zin heeft.
En ik sta 's avonds weer voor mijn
eigen bak, waarin de padden en ha-
zelwormen gezelschap hebben gekré-
gen van twee lieve ringslangetjes,
kersvers uit Spanje. Ze zijn levendig
genoeg, ze eten goed, wat bij een
slang wel het belangrijkste is, en ze
hebben blijkbaar besloten de padden
ongemoeid te laten, waar ik heel blij
om ben. Alleen één ding mis ik sterk:
ze piepen niet...
de. Het zou een mysterie blijven tot
na de terugkomst van de eigenaar,
die onthulde dat er toch echt drie
slangen in de bak zaten.
De python bleef maar piepen, „Hij
heeft heimwee" zei een bevriende die
renhandelaar. „Als je je arm uitstrekt
glijdt hij naar je toe en slingert hij
zich om je heen". Elke avond stond ik
voor het hok. De python keek me
smekend aan, gleed naar het horre-
gaas en bewoog zijn kop heen en weer.
„Hij wil er graag even uit" dacht ik
bij mezelf, en steeds weer was er de
aanvechting het dier even de vrijheid
te geven. Zijn ogen keken menselijk,
het zachte piepen klonk meelijwek
kend. Maar steeds rees dan weer de
vraag: „Als hij niet meer terug wil,
wat dan?" Elke dag herhaalde zich de
geschiedenis, behalve gelukkig op de
dag dat de waterbak ook hier een af
schuwelijke lucht verspreidde. De py
thon sliep op zijn privé boomtak, toen
ik met een stok de waterbak voorzich
tig aftastte. Er kwam een deel van
een slang boven, zonder enig teken van
leven te geven. Een hevelslang was
gauw gevonden en ijlings (de python
kon ieder moment wakker worden)
maakte ik de bak leeg. Op de bodem
bleef de slang achter. Het was een re
genboogboa. Met mijn hand pakte ik
zijn staart beet, om het dier uit de
bak te halen en een passende begrafe
nis te geven. Maar hevig sissend
schoot het twee meter lange dier weg,
een boom in. Tegelijk kwam de py
thon omlaag, klaar wakker nu. Gauw
deed ik de deur dicht. Het vullen van
de bak moest dan maar tot morgen
wachten. Terwijl de liefhebbers onder
de Thamnophissen even op mijn arm
mochten kronkelen stond de python
rechtop. Hij piepte hartverscheurend.
De eigenaar is nu weer terug. Hij
heeft het raadsel van de boomslangen
ontsluierd en de boa-constrictor die om
de TL-buis was gekronkeld, van die
warme plaats verwijderd, zodat er nu
weer twee buizen licht geven. Nu weet
ik ook hoe de Thamnohissen wèl moe
ten worden gevoerd: hij haalt ze er één
voor één uit, geeft ze een worm of vis,
en doet ze zolang in een emmer.
En nu stond ik er voor het eerst. In
een drukkende hitte, veroorzaakt door
de lampen en de elektrische kachel in
specteerde ik de levende have. Achter
me in de hoge bak veertig Tham-
nophisslangen, al jaren weg uit de Ver
enigde Staten en volledig handtam ge
worden. Toen ik de deur opende scho
ven ze langzaam naar me toe. De grote,
wel een meter lang, en de kleintjes, een
jaar geleden in dezelfde bak geboren
en nu al van een respectabele lengte.
Maar terwjjl ik beneden naar de
krioelende dieren keek en meteen wat
afgestroopte vellen uit de bak haalde,
gleed boven me een schuwe dobbel
steenslang weg en meende ik onder een
steen nog juist een esculaapslang te
zien. De bezetting van deze bak was
klaarblijkelijk veel groter dan ik ver
moedde, want op een steen ontdekte ik
ook nog een jong dobbelsteenslangetje,
dat me met zijn varkensoogjes argwa
nend gadesloeg.
Ijlings moest ik de deur sluiten,
want de brutaalsten deden al een po
ging de vrijheid te verkiezen. Verder
ging de inspectietocht. Voor me stond
de kleine bak met de twee groene
boomslangen. „De giftanden staan
achter in de bek" had de eigenaar ge
zegd, „veel kwaad kunnen ze dus
niet". In een poging vertrouwelijk te
worden, tikte ik even op de ruit. Ver
schrikt sprong ik meteen naar achte
ren, want onmiddellijk vloog de spitse
snuit naar me toe. De bek wagenwijd
open, de felblauwe tong agressief
naar voren gestrekt. Sissend wiegelde
de boomslang op en neer, terwijl zijn
grote broer op de achtergrond onver
schillig toekeek. „Ik hoef er toch niet
bij", dacht ik opgelucht, maar ge
zien de toekomst wat te optimis
tisch, en wendde me naar de afdeling
van de reuzenslangen, waar de drie
meter lange python me belangstellend
lag te bekijken. Toen hij zag dat hij
de volle aandacht kreeg gleed hij sta
tig langs het horregaas van de voor
deur omhoog tot zijn kop op gelijke
hoogte was met mijn hoofd. Uit zijn
keel kwamen piepgeluidjes die me nog
naklonken toen ik al weer op weg was
naar beneden.
„Doodeenvoudig, voor slangen zor
gen" dacht ik, toen ik de volgende
avond weer de trap opklom, een zak
je wormen in de hand. De Thamnophis
sen hadden de vorige avond zo honge
rig gedaan dat ik maar had besloten
aan hun eetbehoeften tegemoet te ko
men. Toen ik de deur had geopend
gooide ik de wormen naar binnen. Het
was een alleraardigst gezicht. Stuk
voor stuk pakten de slangen een
De volgende keer had ik mijn les
geleerd. De wormen had ik thuisgela-
ten en ik had me voorgenomen me
strikt te beperken tot het verschaffen
van drinkwater. Opgewekt ging ik
naar de bak van de groene boomslan
gen. Tenslotte hoefde ik alleen maar
het ruitje een centimeter opzij te
schuiven, en dan met een plantenspuit-
je even het drinkbakje vol te spuiten.
De grote groenigaard lag rustig te
filosoferen maar waar was de kleine?
Ik keek in alle hoeken maar het an
ders zo felle dier bleek zich afdoende
onder de stenen te hebben verstopt.
Het enige spoor was het vel, dat in
een boom hing. Het rook overigens da
nig in de bak. De slang zou toch niet
dood zijn? Opeens bespeurde ik boven
me een lichte beweging. Roerloos hing
tegen de turfschors een bruine slang.
Zijn kop was even spits als van een
boomslang, zijn pupillen waren even
verticaal. Kon een slang door vervel
ling van kleur veranderen? Geen en
kel boek vermeldt het, maar hier leek
een levend bewijs aanwezig te zijn.
Erger was, dat ik wat aan die stank
zou moeten doen, want in het drink
bakje bleek een dode kikker te liggen.
Nu volstond het niet de ruit een cen
timeter opzij te schuiven. Het bakje
moest schoon en snel ook. Gelukkig
lagen er handschoenen. Na mijn han
den ermee beveiligd te hebben schoof
ik het ruitje iets opzij. Eerst moest
die bruine slang weg. Met de planten
spuit gaf ik hem de volle laag, in de
hoop dat hij achteruit zou gaan. De
reactie was echter heel anders. Onmid
dellijk gleed hij naar de ruit en begon
de druppels van het glas te likken. Met
een vuurrode tong.
Zo snel ik kon deed ik de deur open
en viste de drinkbak eruit. Toen ik het
bakje, gevuld met fris water, terug
bracht, was de bruine slang nog druk
bezig. Ongestoord kon ik de operatie
drinkbak voltooien, van een kleine
groene slang was nog steeds nergens
een spoor te bekennen. Het raadsel
bleef bestaan. Toen ik de zolder af
wilde gaan piepte opnieuw de python.
Elke dag was voortaan mijn eerste
gang naar de boomslangen. Maar al
tijd zag ik óf de kleine groene óf de
bruine, óf de blauwe tong óf de ro-