i*3 Fré Dommisse over Clare Lennart een beschouwing, geen studie Kanttekeningen Litteraire ZATERDAG 14 AUGUSTUS 1965 Erbij PAGINA DRIE «ar* ZO DRAAIDE DE CARROUSEL IN AMERIKA is een heerlijk boek verschenen, waarop ik al meer dan een jaar in spanning gewacht heb. Het is een zeer mooi uitgegeven boek vol in teressante illustraties (waarvan sommige zelfs gekleurd) en de tekst is voor allen, die van het onderwerp houden zeer boeiend. Het boek behandelt de geschiedenis van de carrousel en vooral van de Stoomcarrousel, zoals die vroeger overal het pronkstuk van de kermissen was, maar die in deze tijd van het lawaai en de loterijspelen helaas verdwenen is. Er staan ook hoofdstukken in over de draaiorgels in die carrousels, over de prachtige paarden en schuitjes. Kortom over alles, wat met de carrousel te maken heeft. Voor de jongeren is dit grote feestpaleis geen begrip meer, maar de ouderen zullen het maar al te goed weten. Herinnert u zich nog de namen Hubert Wolfs, Antoon Benner, J. W. Janvier, Vinken, Dries Giezen? Dit zijn er maar een paar. De carrousels van Wolfs, Benner en J. W. Janvier waren de mooisten en in „A pictorial His tory of the Carousel" vinden we nog een paar foto's van de prachtige facade van de carrousel van J. W. Janvier. Voor mij zelf zijn al deze namen persoon lijke herinneringen, omdat ik in de grote tijd van de kennis met al deze families bevriend was en omdat ik als het ware leefde in deze etablissementen en altijd als vriend des huizes gastvrij ontvangen werd. Als heel klein jongetje, als ik aan de hand van mijn vader in Den Bosch de kermis opging stonden we altijd te kijken naar het sprookjespaleis van Hubert Wolfs. „Carousel noblesse annex cake-walk" stond in lichtende letters op de facade met haar honderden ge kleurde lampjes en prachtige briesende paarden en beelden en beschilderde doeken, waarop liefdeshistories waren afgebeeld. Als het druk was, waren de beide rode pluche-gordijnen aan beide zijden van de kassa, waarin mevrouw Wolfs troonde, opengeschoven en men kon het plezier zien van de kinderen en groteren, die met serpentines en confetti elkaar begooiden. Talloze, later zeer gelukkige huwelijken, hebben elkaar door middel van zulk een serpentine in een van de carrousels gevonden. Want de wereld was toen nog anders en alles ging nog iets romantischer en naïever toe. Tekening van George Cruikshank voor de omslag van „Life in Paris of Dick Wildlife" van David Carey (1822). Een zestiende-eeuws Belgisch carrouselfiguurtj e. Figuur van een Gavioli-orgel. nog maar één kleine in werking te zien is in het plezierpark „De Efte- ling". DE AUTEUR VAN HET prachtige boek heeft blijkbaar weinig gegevens gehad over Nederland en behalve een paar foto's van carrousels en orgels, vinden we er niet veel in over ons land. Daaruit zou men kunnen opma ken, dat onze carrousels in Engeland gemaakt werden, maar niets is min der waar, want deze grote feestpalei zen werden door de firma De Vos in Gent gemaakt en zonder overdrijving „Place du Carrousel" en de „Are du Carrousel". Deze spelen werden over genomen aan alle hoven in Europa en steeds andere variaties werden er be dacht. En zo ontstond de grondvorm voor de moderne carrousel. Men zette een dikke houten paal in de grond en hing daar aan staven beveiligd wat stoeltjes aan op, waarin de hovelingen gingen zitten met hun dames. Mannen draaiden aan dwarspalen deze hoofd- paal rond. Deze eenvoudige installatie werd steeds uitgebreid en verbeterd, maar nog steeds ging het draaien met mankracht. Later, toen het draaiwerk groter werd en er een eenvoudige kap ontstond, ging men gebruik maken van MEN ZAG de molen draaien, hoor de de muziek van het grote Gavioli- orgel en bij iedere rit weer de stoot van de stoomfluit van de kleine ma chine in het midden, die door de fa milie Wolfs „het goudmijntje" ge noemd werd. Want die kleine stoom machine bracht de molen aan het draaien. En als ik dan met mijn vader, een beetje angstig, naar binnen mocht en een ritje mocht maken, was ik toch te bang om op het grootste buitenste paard te zitten, zodat mijn vader mee moest. Toen wist ik nog niet, dat ik later kind aan huis zou worden in dit feestpaleis en in de gezellige woon wagens van de families Wolfs en Jan vier. Ik zou er uren over kunnen ver tellen, maar dat is de bedoeling niet van dit artikel. Alleen wil ik nog eens mijn spijt betuigen, dat al deze ker- misetablissementen zijn verdwenen, omdat de exploitatie van deze carrou sels te duur werd en omdat het pu bliek geen belangstelling meer toonde voor de stoomcarrousel, waarvan er •vsr- "'-*3swr— y - t lm. £*«-*. y<H* HWfcirf A«m.> Kmi mag ik zeggen, dat onze carrousels de mooiste van Europa waren. Bovendien waren het binnenzaken, dat wil zeggen dat het draaiplateau in een kiosk was geplaatst, zodat het geheel intiemer en gezellig was, temeer omdat de wanden van deze kiosk aan de binnenzijde ook in barok waren uitgevoerd; de grote kap van de draaiwerken was buitenge woon bont versierd met beelden en be schilderingen. Het merkwaardige is, dat behalve in België, dergelijke ge sloten stoomcarrousels niet gingen en toen Wolfs eens in Duitsland op de grote kermis te Hamburg zijn carrousel had opgebouwd, kwam er geen mens, terwijl de open stoomcarrousel van Hugo Haase goede zaken maakte. Maar dat zijn allerlei bijzonderheden, die te ver zouden voeren. HET WOORD CARROUSEL is. van Italiaanse en Spaanse afkomst. Het is ontstaan in de twaalfde eeuw toen in Arabië en Turkije ruiters spelletjes de den waarbij ze, in het rond rijdend, elkaar met water gevulde balletjes toewierpen, die ze moesten opvangen zonder dat het water er uitliep. In Frankrijk werd dit spel geïntroduceerd in de tijd, dat Columbus Amerika ont dekte. In Frankrijk werden er grote ruiterspelen van gemaakt in 1662 en uit die tijd stammen nog in Parijs de Carrouselpaard uit 1885. een paard en dit was de grondvorm voor de vroegere open „cents" draai molen, die tegenwoordig een dubbeltje kost. IN 1870 VOND Frederick Savage een stoommachine uit, die kon worden gebruikt om het plateau te laten draai en. Door de grotere krachten die toen aanwezig waren, ontstond de „stoom carrousel" of „stoommolen", die wij n,og kennen en die steeds groter en luxueuzer werd. Later heeft men wel geprobeerd om de stoommachine te vervangen door elektriciteit, maar daarmede verdween het karakter van de stoomcarrousel: de lucht van de stoom was weg en vele andere kleinig heden. Deze poging is wel voor ande re draaiwerken gelukt, maar niet voor de stoomcarrousel, die dan ook van on ze kermissen verdwenen is en die men alleen nog kan terugvinden bij enkele miniatuurkermisbouwers, die deze car rousels inderdaad geheel volgens de voorbeelden hebben nagebouwd. Er zijn er twee in ons land en ik kan niet begrijpen, dat de musea deze folk loristische uitingen van volksvermaak niet kopen; als ze op den duur zouden verdwijnen, zou dat onvergeeflijk zijn. J. v. Doveren „OVER CLARE LENNART": deze bondige, onopge smukte titel van het boek, dat Fré Dommisse bij Nijgh Van Ditmar heeft doen verschijnen, duidt eenvoudigweg aan wat ze heeft willen schrijven: beschouwingen van een aandachtige lezeres over een oeuvre, dat haar na aan het hart ligt. Met zoiets houdt men zich bij wijze van „litte raire studie" niet bezig. Fré Dommisse heeft met het werk van Clare Lennart geleefd, ze is er van gaan houden zoals ik er van houd en heeft een (geslaagde) poging gedaan om zich er rekenschap van te geven wat nu eigen lijk de geheime bekoring van Clare Lennarts verhalen bundels en romans is, met wélke stijlmiddelen, door wélke compositietrant, in wélk type van romanfiguren, deze eigenzinnige auteur haar zuivere levenssfeer heeft weten over te dragen aan een proza van een zo waarachtige, gave eenvoud. Misschien drukt Fré Dommisse zich in enkele passages wel eens wat te „hooggestemd" uit en signaleert zij soms het „idyllische", waar een door niets vertroebelde natuurlijkheid tot uiting komt. Maar ze storen nauwelijks, deze sporadische ontboezemingen van een bewonderende lezeres, de ideale lezeres, dunkt me, van een werk als dit van Clare Lennart, waarin ondanks alle harde en bit tere levenservaring het kind-zijn zo ongerept bewaard ge bleven blijkt te zijn. „Ik ben", schrijft Clare Lennart in haar roman „De ogen van Roosje", „vannacht weer een kind geweest". Dat is-voor Fré Dommisse in niet mindere mate als voor mij de essentie van Clare Lennarts schrijver schap: dat de herinneringen aan de kinderjaren, het alleen zijn met de natuur het ruisen van de bomen, de stilte van een zomeravond, de betoverende aanwezigheid van iets onzegbaars in de geur van een bloem, de wazige blauw- te van de verte, een ijle kinderstem in de schemer, kortom het wonder van een buiten- én diep-in-zichzelf-zijn tegelijk een levensklimaat hebben opgeroepen dat de „toon", het halo om de woorden, het stil-bewogen ritme van de zinnen, eens en voor al heeft bepaald. „HET IS HEEL WONDERLIJK als kind een grote, groene tuin te hebben lief gehad": wie dat niet uit eigen er- vring kent, zal nooit helemaal kunnen beseffen dat de „verdroomde sfeer" van Clare Lennarts beste creaties niets met zogenaamde romantiek uitstaande heeft. Fré Dommisse is bijzonder geluk kig geweest in de keuze van citaten en haar interpretatie daarvan: die droom, maakt ze duidelijk, is geen fantasie, geen „wereldvreemdheid" maar levenswerkelijkheid, doorzichti ger, wezenlijker, dieper doordrongen van een heimelijk weten, dan het da gelijks doen van wereld en mensen. Clare Lennart beschrijft in „Serenade uit de verte" een vrouwenfiguur, on der wier invloed de gasten de wereld met andere ogen gingen zien: „Het was of er dauw viel op hun gemoeds wereld"; ze laat Anja over het tuin pad naderen: „in een zachtgetint, soe pel, doorschijnend jurkje of ze in een tuin was gegroeid, uit dauw, nevel, maneglans" Fré Dommisse denkt daarbij aan Renoir, ik noteerde bij die zin destijds in marge: Thijs Maris; maar waar het op aankomt is wat Fré Dommisse terecht als kenmerkend van Clare Lennarts schrijftrant „het ver vloeien van contouren" noemt, „waar door de gestalten zich nauwelijks los maken van een achtergrond, die voor hun persoonlijkheid karakteristiek is". DEZE ONTVANKELIJKHEID voor visuele indrukken, dit verborgen deel hebben aan een leven dat buiten de tijd, buiten de actualiteit en ver van asfalt, beton en neon gevoed wordt door het groene bloed van de aarde, brengt een kwetsbaarheid met zich mee, die Clare Lennart uit zelfbehoud genoodzaakt heeft tot een voortdurende waakzaamheid, de tegenpool van haar wezen, die Fré Dommisse kern achtig geanalyseerd heeft zonder het weefsel van Clare Lennarts droomer varing waar dan ook te verstoren. Op een in het boek opgenomen jeugdfoto, waarschijnlijk daterend uit de jaren die de schrijfster als leerlinge van de Franse school te Epe (ze werd in Hat- tem geboren) doorbracht, is hetgeen ik haar dubbele blik zou willen noemen onmiskenbaar: ze kijkt „naar buiten" in een vijandige wereld, naar wat ze wantrouwt en vreest (Fré Dommisse omschrijft het als een „nooit-zeker-we- ten"), maar tegelijkertijd ziet ze bin nenwaarts, naar datgene waarvan ze houdt, met luisterende ogen, opgeno men in (ik citeer uit „Scheepjes van papier") de „donkere stroom van een zaamheid, die uitmondde in het onbe kende". In het werk van Clare Lennart is dat „onbekende" altijd vlakbij; ze leeft er in, ze leeft er mee, ze verdedigt het als het kostbaarste van haar onschend baar levensgeluk, ze herkent het in het gonzen van de regen, in een stembui ging, in „de geurige duisternis, de spe ciale avondgeluiden het zachte sui- zen van fijnverdeeld water op geblader te als een tuin begoten werd, koffie malen, het oefenen op de hoorn van een lid van het fanfarecorps, het drukke gekwetter van vogels voor ze in boom kruinen en in de klimop gingen sla pen" en in die ogenblikken („le mo ment poëtique" van de dichter Francis Jammes) weet ze dat „nooit helemaal kan vertwijfelen". Dat is de kracht van haar levensinnigheid, dat is de moed van haar hart, de „dwaasheid van haar hart", waarin ze zich terug trekt om zich te vereenzelvigen met de dingen die ze liefheeft. ZE HEEFT DAARVOOR gestreden, niet om iets te veroveren, maar om iets te behouden in een tijd „dat we steeds knapper en steeds eenzamer wor den": haar innerlijke onafhankelijk heid, haar eerstgeboorterecht van 't na tuurkind, haar respectabele eigenzin nigheid, die haar liet schrijven zoals ze is en leeft, zonder de valse schaam te voor de taal die haar hart spreekt. Die ongekunsteldheid, die volstrekte oprechtheid heeft haar ervoor behoed ooit sentimenteel te worden. Fré Dom misse verzuimt dan ook niet, de na druk te leggen op de „ontledende zelf kritiek, het steeds weer vorsende zoe ken en een zich afvragen naar de be weegredenen die tot een bepaalde han deling voeren" een introversie die door de oorlogservaring (men herleze haar „Ter herinnering aan Rotter dam") een levensaanvaarding heeft Clare Lennart doen rijpen, die haar kon doen schrij ven: „wat mij bezig houdt is dit leven hier op aarde, dat we bezig zijn te vernietigen. Dit eigen bekende leven, dat we tegen alle verstandelijke rede nering in zo fanatiek liefhebben, dat we in de grootste ellende, in pijn en verschrikking, hardnekkig vechten om het te behouden." FRE DOMMISSE heeft de biografi sche feiten terecht alleen dan en daar in haar beschouwing betrokken, waar ze essentieel zijn voor het „andere kli maat" waaruit Clare Lennart haar le venskracht heeft geput. Het zijn voor namelijk de jeugdjaren: het geboorte huis in Hattem, de kwekerij in Olde- broek, het dorpse van het vroegere Epe natuurindrukken, poppenspel, de sfeer van de huizen waarin ze haar kinderdromen droomde, van het kunst zinnige huiselijke milieu, dat haar voor een kromgroeien behoedde. Een afzonderlijk hoofdstuk heeft Fré Dommisse gewijd aan de plaats die Utrecht haar latere woonstad in Clare Lennarts leven en werk in neemt. „Utrecht was voor de schrijf ster steeds de stad harer dromen. Vooral in „Huisjes van kaarten", in artikelen en korte verhalen herleeft Utrecht. Wij denken aan de artikelen „Van tijd tot tijd" in het „Utrechts Nieuwsblad" waarvan ze een hoog gewaardeerd medewerkster is en de verhalen opgenomen in „Rouska", „Maanlicht", „Liefde en Logica" en „Scheepjes van papier". Zoals wij Am sterdam niet meer kunnen zien zon der de, zij het ook dikwijls onbewuste, invloed te ondergaan van de schilde rijen en tekeningen van bekende kun stenaars als Rembrandt, Breitner, Wil lem Witsen en zovele anderen, zo zal de lezer die de verhalen kent, ook Utrecht niet meer zien zonder op som mige plaatsen, of bij een bepaalde belichting, aan haar boeken herinnerd te worden." De stilte van het verleden in oude gevels, de nagebleven waardig heid van de grachten, de wijze rust van een eeuwenoude kastanje die aan de vraatzucht van een moderne we reld moet worden opgeofferd dat al les is geen „heimwee naar vroeger", maar eerbied voor hetgeen door de tij den heen standgehouden heeft in een levensgevoel, dat zich verbonden weet aan een onbepaalbaar „iets", een diep in het wezen van Clare Lennart beslo ten liggend besef van onvergankelijk heid. Eens, ééns zal men naar dat levens gevoel terugverlangen. Men moet maar hopen dat het dan niet te laat is om het zogenaamde beleid van de zoge naamd „vooruitzienden" te niet te doen. Maar ook dan is er altijd nog het werk van een Clare Lennart, dat Fré Dommisse heeft herkend als een weerstand tegen de dom-nivellerende óngeest. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 13