PANDA EN DE YINX 1 door Garcia de Leon m' Rechter Tie en het levende door Marjorie Kinnan Rowlings door dr. Robert van Gulik MAANDAG 30 AUGUSTUS 1965 7 \MnS rCrrC inBl, /A W,, (Geautoriseerde vertaling van Mien Crabberton) tg| |§V' Verjaagd Glorie van het handwerk WAAROM ZIJN DE DIEREN STERKER DAN WIJ _w&i- WEEKABONNEMENTEN "v YAt.iA IWWWWWWWVWWWMW PËUHÈm- wB%MrCm Mij GOUDEN OOGST 53) „Ze is daar". Luke liep erheen en deed de deur achter zich dicht. Bij het bed brand de een lamp. Allie lag onder een berg van dekens. Haar bruine haar viel los over het kussen. Hij stond naast het bed en trok de dekens weg van haar gezicht. Haar ogen gingen open. Ze keek naar hem. Hij had verwacht haar veranderd te vinden, maar het bleke spitse ge zichtje was nog precies hetzelfde. De groenblauwe ogen waren dezelf de, vol verbazing en schrik. Hij ver harde zich jegens haar. Ze stak een hand uit en raakte zijn arm aan. Hij trok zich terug. Hij zei: „Ik heb geen lust je aan te raken". Er kwam geen tranenvloed, als wanneer hij haar vroeger berispt had. Ze streek met de ene hand over haar voorhoofd en bewoog het hoofd heen en weer over het kussen, alsof ook dit nog iets toevoegde aan haar verbijstering. Hij keek op haar neer, zijn gezicht als steen. Ze kon zijn zwijgen niet verdragen. Haar lippen beefden. Ze pakte een van zijn han den en vlijde haar wang ertegen, zoals hij haar met de oude pop had zien doen, met het koude stenen ge laat. Hij vroeg: „Hoe kon je tegen me liegen? Hoe kón je het mij niet ver tellen?" Ze zou deze vragen niet hebben kunnen beantwoorden, al had ze het nog zo graag gewild. Het kón niet verklaard worden aan een ander, zelfs niet aan Luke, dat zoete eigen geheim, di^ tedere behoefte, haar lief de te koesteren met zichzelf alleen. Ze streelde zijn hand met haar wijs vinger. Hij trok de hand terug. Wanhopig barstte hij uit: „Hoe kon je dat doen? Hoen kón jij zoiets doen en nog wel met een vreemde ling!" Ze schudde haar hoofd. „Hij was geen vreemde", zei ze. „Hij is voor mij eigenlijk nooit een vreemde geweest". „Jij, zo schuw, altijd zo verle gen en dan zoiets doen „O Luke, het was me altijd of ik hem zó goed kende, of ik hem altijd gekend had!" Hij wendde zich van haar af. Het koude gevoel van eenzaamheid en el lende werd doorbroken door een golf van begerend verlangen, die hem overspoelde. Hij hunkerde im mers ook, hunkerde diep naar iets onbestemds, naar een vage, verre, vreemde vrouw, die zich in zijn ar men zou geven, willig en liefelijk, en zijn hunkering stillen zou. Hij dacht: „Ik denk, dat als je iemand liefhebt, echt liefhebt, dat je dan bij hem móét zijn, dichter en dichter dan je haast verdragen kunt". Het zou zoiets zijn als zijn liefde voor Allie, maar dan duizendvoudig, met het hartstochtelijke erin van het zingen van de rode kardinalen op een lentedag in april. Hij wendde zich weer naar haar toe. Hij zei: „Ik denk dat je hem lief had". Ze riep het uit: „O Luke, ik heb hem zó lief". Hij zag dat zelfs nu, in dit moei lijke ogenblik, haar liefde haar bo ven alles ging. „Het ziet ernaar uit, of het je ver driet zal brengen in plaats van blijd schap", zei hij. Er viel hem iets in. „Waar is cap'n nu?" vroeg hij. „Ik weet het niet. Mrs Raynes wil het me niet zeggen". Hij wendde zich om. „Blijf jij hier maar uitrusten. Ik zal eens gaan kijken". Hij verliet de kamer. De weduwe keek op. „Waar is cap'n?" Ze was niet op haar gemak. Ze zei: „Ik weet niet precies waar ze hem aangepakt hebben". „Wat! Wie pakten hem aan?" „Bijna al de mannen van Purley". „Ze daagden hem uit? Ze haalden hem naar buiten?" „Zo is het. Ze haalden hem naar buiten, voor een geseling". „Wat!! Ze geselden cap'n?!" Ze zei scherp: „Ik hoop niet, dat jij van plan bent te zeggen, dat hij dat niet verdiend heeft?" „Dat is mijn zaak en de zijne. Niet die van Purley". „Dat heb je glad mis. 't Is altijd de zaak van de hele dorpsgemeen schap, alles wat erin gebeurt. Purley heeft het recht ervoor te zorgen, dat geen vreemdeling zich op die manier met de jonge meisjes inlaat". „Hoe wist Purley het?" Hij schreeuwde het uit. „Hoe wisten zij het, nog vóór dat ik het zelfs wist?" Ze stond pal. „Door mij. Ik vertelde het hun. En jij en ik hadden naast hem horen te staan en slag voor slag met hem mee moeten krijgen; we hebben Al lie aan haar lot overgelaten". Hij had willen zeggen: „Niets had het kunnen tegenhouden". Hij begreep, dat het van den be ginne af aan onvermijdelijk was ge weest. Hij zag weer zichzelf, zoals hij van de aanvang af, blind en hul peloos, ide ganse ontwikkeling had meegemaakt. Dat éne onuitspreke lijke tussen Allie en cap'n zou er wel altijd zijn geweest, even onzichtbaar als groei in boomtakken en even ge heimzinnig verborgen, tot het ten slotte vrucht dragen moest. Hij kon de woorden niet vinden om uit te spreken wat er in hem omging. Hij zei: „Ik vind het ellendig, ik schaam me d'r over, dat heel Pur ley van mijn zaken afweet en van die van Allie en cap'n, en zich er mee bemoeit". Ze meende droogjes: „Je zou het zelfs voor een kat niet lang meer verborgen hebben kunnen houden". Hij voelde zich moe, uitgeput, als of hij sinds de dageraad geploegd had in nieuwe aarde. Hij zei: „Hij was niet thuis, toen ik daar aankwam. Denk je, dat hij er nou wezen kan?" Bart Newton was op de terugweg bij haar aangekomen, om verslag uit te brengen. Ze antwoordde: „Ze lieten hem ge bonden achter, aan de overkant in het bos." Het was hem of hij stikte. Hij schreeuwde: „Zulke laagharti ge bastaarden! Zulke schoeljes! Ze hadden er het recht niet toe, hem aan te raken! En jij had geen recht ze tegen hem op te hitsen! Je hebt hem altijd gehaat! Omdat hij je schoenen niet wou likken! Jij bent de hoogmoedige, niet hij!" Ze stond zijn uitbarsting met open mond aan te horen. Toen zei ze giftig: „Pas jij maar liever op, wie je bastaarden durft te noemen. Het woord is al op je eigen hoofd terecht gekomen." Hij maakte de deur open en liep strompelend naar buiten. Hij liep de weg af zonder iets te zien, werd spoedig iets kalmer. Zijn blik verhelderde en hij begon te dra ven. Hij bereikte de rand van het loofbos. De maan stond zilverglan- zend boven de palmkruinen. De weg was even helder verlicht als in de uren van de dag. Hij kwam bij het eigen erf. Het nieuwe hout van Tor- dells bijgebouwde vleugel scheen blinkend satijn. Aan de overkant van de zandweg glinsterden de nieuwe scheuten van de oude oranjetronken als bebladerde speren. Hij zag nu de veelvuldige voetsporen het erf op- zwenken. Hij volgde ze, waar ze het huis weer uitkwamen. Hij liep met lange stappen, zo snel hij kon. Zijn keel was droog. Het spoor liet het bos in en hij kon het door de dikke bladlaag niet meer volgen. Schadu wen van stammen wisselden af met witte vlekken van zilverlicht. Hij liep haastig rond onder de grote eiken en magnolia's, aldoor maar roepend: „Cap'n, cap'n!" Ineens stond hij stil. De ineenge zakte gestalte aan de jonge stam was Tordell. Het hoofd rustte op zijn eigen schouder. Het zwarte haar hing sluik naar beneden en verborg het gezicht. Een ogenblik dacht Luke, dat de donkere banden over de witte rug schaduwstrepen waren. Hij ging naar hem toe en raakte hem aan. Daarna trok hij zijn handen terug en keek er verbaasd naar, en ont steld. Ze kleefden van Tordells bloed. Hij schoof de andere hand onder het afhangende haar en hield het terug, om het gelaat te kunnen zien. Het was nu besmeurd met modder en bloed. De ogen waren gesloten. (Wordt vervolgd). f J*-- w iaiiMi MARKTDAG IN TETUAN Een hellend straatje met trappen leidt naar de medina (links). Op een miniatuurpleintje hangen, als een coulisse, kleurige repen stof, zo uit het verfbad, te drogen (hierboven). ONGEVEER ZESTIG KILOMETER ten westen van Tanger ligt, aan de Middellandse Zee, Tetuan, vroeger de hoofdstad van het Spaanse protectoraat. Evenals in Tanger kan men er terecht met Frans, Spaans en Arabisch, maar hoe mooi deze laatste taal ook in woord, geschrift en beeldend vermogen is, ze is net iets te moeilijk om haar voor een kort bezoek aan Tetuan te leren. De medina de in heemse wijk met zijn dertiende eeuwse kasbah is nog interessanter dan die van Tanger. Op de markt voelt men zich verder van Europa dan in de voonnalige internatio nale stad. Een hellend straatje, waar ezels soms voorzichtig tastend hun po ten uitstrekken alsvorens verder te gaan, brengt me in een wijde boog naar de markt. Anders dan in Tanger, mijn tijdelijke verblijfplaats, word ik hier minder lastig gevallen door koop lieden en jongetjes, die me allerlei in heemse produkten willen opdringen. Ik wordt ook niet herhaaldelijk gedwon gen, langzamer te lopen of mijn pas te versnellen om niet in het kielzog te raken van groepen toeristen, Ameri kanen, Fransen, Zweden, met gidsen die hun verblufte kudden handig naar winkeltjes leiden, waar ze een dikke provisie krijgen van wat er wordt aan gekocht. Nee, dit deel van Tetuan is veel minder geciviliseerd, dus natuur lijker. DAT NEEMT niet weg dat er even goed op vreemdelingen wordt gerekend en de stalletjes liggen dan ook vol voortbrengselen van een oeroude huis vlijt. Het typische Marokkaanse leer werk mag dan voornamelijk uit Fez komen, ook hier weet men van scha pehuiden kostelijke gebruiksvoorwer pen te maken, soms overdadig be strooid met kleuren, waarbij rood en blauw domineren. Daarnaast zie ik pot- terie, biezen mandjes, geel koperwerk en gevlochten tassen, met bonte ver scheidenheid waarmee de zon char mant speelt. Overigens heeft het kli maat de Marokkanen wel geleerd el ke mogelijkheid van schaduw te benut ten, wat de fotograaf voor uiterst moei lijke problemen stelt. DE VERLEIDING is groot bij elk ty pisch tafereeltje te blijven stilstaan. Tegen een muur zit een oud vrouwtje met een mandje droevig kleine eieren voor zich. Ze doet geen moeite door roepen de aandacht op haar koopwaar te vestigen, maar toch krijgt ze een klant: een donkere Berber in djelabbe, het overkleed van de mannen uit het Rifgebergte. Hij pakt de eieren een voor een op en kijkt door zijn tot ver rekijker gevormde hand naar het licht of ze wel vers zijn. Een verkoper van water, limonade en groentesap in een soort maskeradekostuum met blinkend koperwerk en bellen loopt tussen de menigte door, één vuile kroes in zijn handen waaruit iedereen moet drinken. Een neger spreekt van een verhoging een auditorium van hoofdzakelijk vrou wen toe. Kennelijk probeert hij zijn ge hoor ervan te overtuigen dat zijn stof fen ongeëvenaard zijn. Wanneer hij mij op de achtergrond met de camera in de aanslag ziet staan, houdt hij op en kijkt alleen maar. Die blik is mij al te veel en ik sluip weg zonder te hebben afgedrukt. Ik hoor hier echt niet bij, want even later word ik door een driftig ge barend man uit het voorportaal van de Sidi es Saido weggejaagd, zodat ik u van deze moskee alleen maar kan ver- a 42 Verbaasd staarden allen naar de vreemde wezent- tjes, die uit hoeken en gaatjes te voorschijn kwamen Zelfs Mo zette grote ogen op en dat was heel ongebrui kelijk voor deze dommelige reus. „Yinx!" riep hij. „Mo begrijpt niet! Yinx altijd in schuilhoek en loer loer! Maar nu tevoorschijn en kiekeboe! Vreemd o vreemd! Wat Yinx willen?!" Het was duidelijk, dat het onver wacht te voorschijn komen van de plaaggeestjes de reus angstig maakte. Maar Panda bekeek het anders. „Ik ben blij, dat ik die Yinx nu eens eindelijk zie", zei hij. „Het is veel griezeliger, als ze aldoor in de scha duw naar je zitten te loeren!" Ook de lieden dia een Yinx-verzekering bij Joris hadden afgesloten, waren blij. „Hoera!" riepen zij. „Yinx bestaan echt! Zij heb ben het plafond op ons hoofd laten vallen! Het bewijs is geleverd, dus betalen!" „Nee! Nee!" riep Joris ver schrikt. „Dat zijn geen Yinx, maar .éh .een soort huisdiertjes!" Ditmaal misten zijn beweringen echter overtuigingskracht, vooral omdat zij niet door Mo on dersteund werden. „Betalen!" hielden de verzekerden vol. En zonder zich verder nog iets van Joris' kreten aan te trekken, begonnen zij diens geldtas te plunde ren. tellen dat het de beroemdste van de zeventien Tetuaanse moet zijn. Maar ik vergeet deze vernedering snel bij het aanschouwen, op een pleintje, van een wonderlijk kleurige verzameling stoffen die daar, juist uit het verfbad, in de zon te drogen hangen. GELEIDELIJK BEN IK weer wat van de markt afgedwaald, laat me door mijn reisgidsje verleiden het Marokkaans museum te bezichtigen (veel rijker dan dat van Tanger) en waag ook een blik in de school voor handwerk. „Door de Spanjaarden ge sticht", zegt een oude suppoost veront schuldigend, alsof hij me meteen wil inprenten dat de vreemde overheersers niet zo heel veel goeds tot stand heb ben gebracht. Aan deze school is een permanente expositie van kunst- en ge bruiksvoorwerpen verbonden: schitte rend besneden secretaires van ceder en notenhout, allerlei meubilair, le der- en koperwerk, tapijten en andere weefprodukten. Alle takken van het oude handwerk worden er onderwezen; ik zie in de afdeling houtbewerking hoe aan de hand van ingewikkelde mal len een plafond stukje voor stukje aan elkaar wordt gepast, een fascinerende demonstratie van geduld. Een klein jongetje, op de vingers gekeken door een baardige leraar, is even verder be zig een koperen plaat te graveren. Hij kan ten hoogste twaalf jaar zijn maar zijn vaardige vingers bewegen de ets naald feilloos in een patroon waarin zijn blik al spoedig verdwaalt. „BENT U al in het paleis van de sultan geweest?" vraagt de suppoost, terwijl hij een dirham deskundig tus sen de plooien van zijn gewaad laat verdwijnen. Ik mag het niet missen, insisteert hij en hij blijkt gelijk te hebben. Ik wandel door ruime zalen, die in een fraaie symmetrie zijn ge bouwd en gedecoreerd. De grote patio waar een fontein klatert, is bij wijze van uitzondering van een cederhouten plafond voorzien en ik kan nogmaals het vernuft en de schoonheidszin van de onbekende Marokkaanse meesters bewonderen, als ik nu in het groot zie wat op de school wordt onderwezen. Hier en daar zijn in de wanden pane len glas in lood in fonkelende, bran dende kleuren aangebracht. In de cor ridor naar de vroegere woonvertrekken wijst men mij op regelmatige afstan den in de muren uitgespaarde diepe nissen. „Daar sliepen de wachten", vertelt een gids. „U moet straks ook het huis hiernaast zien, dat is de wo ning van de laatste kroonprins ge weest." De laatste kroonprins, verwerk ik snel, dat moet dan de huidige ko ning Hassan II zijn. Toeristen ziet men hier nog weinig. Bijna alle marktbezoekers zijn in tra ditionele Marokkaanse klederdracht. ALVORENS daar dezelfde schoonheid en zin voor evenwichtige versiering te zien, sta ik stil bij een klein kamertje aan het einde van de voormalige ont vangstzaal. Ik kijk erin: een eenvoudig vertrekje met een tafel en een paar stoelen. „Ik mag nu wel vertellen welk» functie dat vertrekje vroeger had," zegt de gids met een fijn glimlachje. „In de verbindingswand zijn geheime panelen gebouwd, waardoor het moge lijk was gesprekken van bezoekers in de ontvangstzaal af te luisteren". Toen de verre .verre voor. -fr ouders v.d.mens nog op i tW. handen en voeten hepen hoefde het hart het bloed biina alleen door horizon, tale aderen te stuwen, wat het hart niet zoveel energie kostte. Toen demens rechtop ging lopen kwa. men alle aderen etc verti caal enmoesthet bloed omhoog worden gepompt. Dat is voor het hart veel moeilijker. Vandaar dat ons uithoudingsvermogen zo gering is in vergelijking met dat v.ri weeste dieren dieoen urterttjk op woeatodai te worden betaald, daar de besorgoc* op dondar- rekenen. DC ADMINISTRATIS y*. ft' r* Ar- .VOLGENS DE LANDKAART LIST DE OUDE HOEVE NABIJ DE REGERINGSZOUT- PANNEN.HIER VERDEROP IS DE ZEEARM, DAN DE KUST... NOU, ALS DIE BAAL ZICH OP DE GROENE DRAAK BEVINDT PIKKEN WE'MER ZO UIT, WANT IK HEB 'M DUIDELIJK SE MERKT, EDELACHTBARE ALS WE DE HEREN VANAVOND OP DE GROE NE DRAAK VERRASSEN, DAN HEBBEN WE ONS BEWIJSSTUK BIJ DE HAND.TSJIAO TAl Ktoezrr<MVM

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 7