Een primitief maar gastvrij bergvolk
op de hellingen van de Mount Everest
NEDERLANDERS
OP TREKTOCHT
DOOR 'T LAND
VAN HIMALAYA
EN SLOT)
J. F. de Beaufort
t1
m
door
-
- v ï-
V->:
v^-':V.
f .&■«-&?
°~y.
Gezicht op het T amsirkoemassief boven Namche Bazar.
NEPAL. Een interessante ontmoeting op onze route van Kathman-
doe naar het oosten is die met de jonge lama van Taksindoe, een boed
dhistisch klooster, dat zeer eenzaam op 3000 meter hoogte dichtbij een
bergpas ligt. Als wij de pas overkomen, komt hij ons tegemoet, gekleed
in zijn oranje gewaad. Het is nog een jongen, zo te zien, hoogstens acht
tien jaar. Ofschoon hij maar een paar woorden Engels kent, doet hij zijn
uiterste best om met ons een gesprek te voeren. Het kost ons veel moeite
om te begrijpen, wat hij wil zeggen. We lopen over de pas met hem
naar beneden en hij nodigt ons uit in zijn verblijf achter de „gompa"
waarin zich het altaar met het beeld van Boeddha bevindt. Er wordt
thee voor ons besteld. Wij denken eerst aan Tibetaanse thee, gemaakt
met ranzige boter en zout vermengd. Maar nee, het wordt echte Wes
terse thee. Voor de lama, zijn adjudant, die als teken van zijn waardig
heid een opgevouwen badhanddoek op het hoofd draagt en zijn drie
broers, die voor hem op de grond zitten, wordt Tibetaanse thee ge
brouwen. In een lange houten pijp wordt het mengsel gekarnd. De lama
neemt ons mee naar zijn prachtig altaar. Hij poseert voor ons naast het
beeld van Boeddha, terwijl wij flitsopnamen maken.
Ons kamp bij het klooster Thyangboche.
Met onze trouwe Sherpagroep ver
enigd na terugkeer in Kathmandoe
Geterrasseerde hellingen bij Risingo.
1;ïi~
f
^r. y<
Kennismaking met de Sherpa's
s. -
-r*.'-{%
ONS KAMP wordt vlak voor het
klooster opgeslagen, 's Avonds komt
onze jonge lama het bezichtigen. Hij
toont daarbij meer dan normale be
langstelling voor onze kleding en uit
rusting. Hij probeert zelfs in een van
onze slaapzakken te kruipen. Een rood
bonte zakdoek uit Nederland maakt
hem bijzonder gelukkig. Hij is ons ook
dankbaar voor de geldelijke bijdrage
voor het instand houden van de „gom
pa", zoals dit bij passerende expedi
ties die daar overnachten de gewoonte
is.
Van het klooster dalen wij ruim 1500
meter af naar de Doedh-Kosi rivier, die
regelrecht uit het Everestgebied komt.
Van het punt af waar we de rivier be
reiken en oversteken, moeten we nu
verder noordwaarts gaan tot Namche-
bazar, de hoofdplaats van het district
Solo-Khoemboe, het land van de Sher
pa's aan de voet van de hoge Hima
laya. De rivier stroomt ten zuiden van
Namche door een ravijn met zeer ho
ge, soms bijna loodrechte wanden, zo
dat ons pad af en toe hoog in de flank
van het ravijn klimt, om dan weer in
een zij dal van de Doedh-Kosi af te
dalen.
De komende dagen volgen wij ge
durende drie etmalen het woeste dal
van de Doedh-Kosi. Nu eens dicht langs
de wild voortstromende rivier, dan
weer honderden meters erboven. In dit
gebied liggen slechts enkele verspreide
dorpen.
LANGS ONS VOETPAD komen we
talloze „manimuren" tegen. Deze zijn
hoofdzakelijk bedoeld als pleisterplaat
sen voor de dragers. De midden op
het pad in de lengterichting geplaatste
muren hebben een uitspringend gedeel
te, waarop de lasten van de dragers
kunnen worden neergezet. Langs het
bovenste gedeelte van de muur zijn
aan beide zijden een aantal platte vier
kante stenen aangebracht, waarin
boeddhistische gebeden zijn uitgebei
teld. Het bekendste is wel„om mane
padme hum" het geluk is in de
lotTisbloem dat men overal aan
treft. Een gelovig boeddhist zal een
manimuur in het voorbijgaan altijd aan
de linkerzijde passeren, ook al betekent
deze manoeuvre een omweg en wij na
men vanzelfsprekend deze gewoonte
over.
ONS LAATSTE kamp voor Namche
is aan de oever van de Doedh-Kosi,
onder een verticale rotswand. Onze
dragers die meestal in een naburig
dorp gaan overnachten blijven nu dich
ter bij het kamp, want er is geen dorp
in de buurt. Zij overnachten in holen
in de rotswand, waarin zij vuren aan
leggen. Als wij voor het slapen gaan
uit onze tenten kijken, is een deel van
de rotswand spookachtig verlicht door
het flakkerende schijnsel van de kamp
vuren. De nachten worden hier al kou
der en de aanwezigheid van hoge ber
gen en gletschers in de omgeving van
ons kamp, doet zich gevoelen.
Het pad naar Namche slingert zich
van de Doedh-Kosi af met ontelbare
bochten omhoog. Hier en daar is het
niet meer dan een trap in de rotsen.
Het is opmerkelijk om te zien met
welk een zelfverzekerdheid onze dra
gers en draagsters met hun zware las
ten omhoog gaan. Zij dragen deze las
ten op de rug, maar de last hangt niet
aan de schouders, hij wordt met een
band over het voorhoofd gedragen, de
armen en de handen blijven daarbij
vrij.
Namche ligt in een kom, omringd
door hoge sneeuwbergen, ver boven het
Doedh-Kosidal. Vanaf het dorp zelf is
het uitzicht een beetje teleurstellend.
Óm de hoge toppen goed te kunnen
zien, moet men uit het dorp omhoog
klimmen naar de heuvelrug, waar zich
de school bevindt, die door Hillary
voor de bevolking is gesticht en die
bestaat uit een langgerekt gebouw, dat
uit bergkeien is opgetrokken, afgedekt
met een zinken dak. Hier nemen wij
onze intrek, want als wij aankomen is
het koud en mistig weer, de hoge ber
gen gaan schuil achter grijze wolken
DE VOLGENDE MORGEN is het,
na een zeer koude nacht, stralend hel
der weer. Ik haast mij naar buiten
om de bergen te kunnen zien, terwijl
de anderen nog in diepe rust zijn. Ik
moet nog wat hoger klimmen, om het
dal naar het noorden te kunnen afzien.
Even later sta ik op de top van de
heuvel en voor mij baadt het gehele
Everestmassief zich reeds in het vroe
ge zonlicht. De top van de Everest is
duidelijk te herkennen, zoals hij boven
de rug van de Noeptse uitsteekt.
Rechts zie ik de Amadablam en links
de Taweche, een nog niet beklommen
zevenduizender, zuidwestelijk van het
Everestmassief.
Op een hoge drempel aan het einde
van het dal is het klooster Thyang
boche nog juist zichtbaar. Het dak van
de „Gompa" schittert in de zon. Thy
angboche zal onze volgende pleister
plaats zijn, nadat wij een rustdag in
Namche hebben doorgebracht. Onze
dragers van Kathmandoe gaan vanuit
Namche terug naar hun woonplaats,
omdat het verdere gedeelte van de
tocht voor hun te koud en te zwaar
zou zijn. Wij gaan van hier verder met
plaatselijk aangeworven krachten, ste
vig gebouwde sherpa's, die gewend zijn
op grote hoogte te leven en lasten te
dragen.
Ik kan mij geen mooier wandeling
waar ook ter wereld voorstellen
dan van Namche naar Thyangboche.
Eerst loopt het pad een eind horizon
taal langs de westelijke helling onge
veer vijfhonderd meter boven de
Doedh-Kosi. Recht vooruit zien we
voortdurend het Everestmassief. links
en rechts van ons bevinden zich ook
hoge sneeuwtoppen en achter ons kun
nen we nog een heel eind het wilde
ravijn volgen, waardoor de rivier zich
een weg baant. Verderop daalt het pad
in vele wendingen af naar de rivier,
die we via een noodbrug oversteken
door de wilde stroom weggeslagen, een
gedeelte van de bruggehoofden is nog
zichtbaar. Aan de overkant loopt het
pad door een prachtig bos omhoog. La
ter wordt de begroeiing struikachtig.
Na ruim 600 meter klimmen slaan we
een hoek om en staan dan plotseling
voor een schilderachtig stenen poortje.
We gaan er onderdoor en dan zien we
de grote „stoepa", een massieve stenen
tempel, die bij de ingang van het kloos
ter is gebouwd. Het klooster zélf ligt
op een heuvel en de verschillende ge
bouwen zijn trapsgewijs achter elkaar
geplaatst. De vierkante „Gompa"
steekt boven de rest uit. De ligging van
Thyangboche is uniek mooi temidden
van de hoogste toppen der aarde en
de contouren van het klooster harmo
niëren met het bergmassief erachter.
Vanuit Thyangboche begint het wer
kelijk alpengedeelte van onze tocht,
want van hieruit willen we allereerst
de beklimming van de „Portse" onder
nemen, een rotspyramide met een lan
ge graat, die in de richting van het
klooster omlaag loopt en die wij op
onze wandeling van Namche hierheen
aandachtig hebben bestudeerd. De
hoogte van deze top weten we niet pre
cies, maar wij schatten haar op onge
veer 5500 meter.
Besloten wordt, dat Bentinck en ik
een poging zullen ondernemen. Wij
worden daarbij vergezeld door Pinoeri.
Met een lichte berguitrusting en wat
voedsel vertrekken we de volgende
morgen zo vroeg mogelijk. Eerst moe
ten we een paar honderd meter afdalen
naar de rivier, die overgestoken moet
worden. Aan de overkant houdt het pad
weldra op en klimmen we langs de
met alpengras begroeide steile helling
gemakkelijk omhoog, zodat na enige
uren het klooster aan de overkant al
weer diep onder ons ligt. Hogerop be-
reiken we zonder moeite de fotsgraat,
die we nu verder volgen. Het uitzicht
op de bergen rondom, vooral op de
zeer nabije Taweche, is van ongekende
grootsheid. De messcherpe ijsrichels
van deze nog maagdelijke berg schit
teren in de ochtendzon. Wat verder
ontmoeten we enkele obstakels, zoge
naamde „gendarmes", midden op de
graat geplaatste puntige rotsblokken,
die we soms rechts, soms links kunnen
omgaan. Enkele zien er zó aantrekke
lijk uit, dat wij ze over het midden
beklimmen. De klauterpartij op deze
hoogte we naderen de 5000 meter
brengt ons Wel even buiten adem,
maar als we een paar seconden stil
staan, wordt de ademhaling weer nor
maal.
DE GRAAT wordt nu steiler. De af
gronden links en rechts indrukwekken
der. We gaan het touw gebruiken. De
top gaat nog schuil achter twee gewel
dige „gendarmes", die het verdere
uitzicht naar boven benemen. Gauwer
dan we hadden vermoed, hebben we de
twee obstakels gepasseerd. De laatste
konden we aan de achterzijde via een
couloir omgaan. De top ligt niet ver
meer van ons verwijderd, maar wat
iiÉ
we nu zien, ziet er niet zo erg gemak
kelijk uit. De graat heeft zich ver
breed en de verbinding met de top be
staat uit enkele steile en gladde rots-
planten. Wji zien geen andere moge
lijkheid om naar boven te komen en
dus moeten we proberen hier verder
te komen.
Hier toont Pinoeri, die aanvankelijk
achter mij klom, zijn capaciteiten.
Voorzichtig klimt hij langs de gladde
wand omhoog. De uitsteeksels waaraan
hij zich vast kan houden zijn onbe
tekenend klein en hebben slechts „mo
rele» waarde. Ik volg hem direct en
daarna komt de tweede rotsplaat aan
de beurt.
De eerste poging mislukt. Het boven
ste gedeelte biedt absoluut geen hou
vast. Iets meer naar links gaat het
wel. Een paar minuten later staan we,
een beetje hijgend, vlak onder de top,
die nu verder zonder moeilijkheden is
te bereiken. Als we boven zijn, zien
we, dat er nog een tweede top is, die
ongeveer vijftig meter hoger is dan de
onze. Beide toppen zijn met elkaar ver
bonden door een graat, die eerst van
onze top omlaag loopt en daarna met
een bocht naar rechts omhoog.
De weg erheen ziet er niet moeilijk
uit, maar een blik op ons horloge over
tuigt ons van de noodzaak om zo gauw
mogelijk terug te keren. Bovendien
hebben zich diep onder ons in het dal
wolken gevormd en de bergen aan de
overkant beginnen dicht te trekken. We
zien nog juist de Everest, nu voor het
grijpen, tegenover ons, de Taweche, de
Amadablam en aan de andere kant
met zijn bijna loodrechte ijswand, de
Tamsirkoe. De hoogtemeter wijst 5420
meter aan. We hebben de Portse II
beklommen, de Portse I moeten we
dan maar voor de volgende keer laten
liggen, al is het een hard besluit, want
de weg is niet ver en niet moeilijk
BIJ DE AFDALING is de graat ein
deloos en we voelen nu pas, dat we
flink vermoeid zijn. Als het donker
wordt, zijn we nog honderden meters
boven de rivier. We hebben de
grootste moeite om de route terug te
vinden. Maar Pinoeri heeft wat dat be
treft een zesde zintuig en doodmoe
staan we om tien uur in de inktzwarte
nacht bij het kleine bruggetje. Een
goed uur later strompelen we het
kamp Thyangboche binnen, waar de
drie artsen ons zichtbaar opgelucht
verwelkomen.
Van Thyangboche trekken we verder
het dal in, noordwaarts, in de richting
van de Everest. We kamperen bij het
gehucht Dingboche op 4460 meter. Het
dorp is slechts een gedeelte van het jaar
bewoond, 's Winters trekt de bevolking
met haar vee, dat uit „yak's" bestaat,
naar lager gelegen, minder koude
streken.
VAN DINGBOCHE vervolgen wij het
dal omhoog tot naar Choekoeng, een
gehucht dat uit enkele kleine stenen
stalletjes bestaat, gelegen op 4830 me
ter, dus juist iets hoger dan de top
van de Mont Blanc. Van hieruit zien
we een mooie top, die vlak vóór de
Noeptsewand is gelegen met niets meer
dan een puindal ertussen. Na een kor
te verkenning, die we nog de middag
van onze aankomst in Choekoeng uit
voeren, vertrekken we de volgende
morgen met onze voltallige groep van
vijf en twee sherpa's.
De touwen, die we hebben meegeno
men, blijven ongebruikt, want de graat
is gemakkelijk en het los klimmen is
wél zo plezierig, omdat we daardoor
om de beurt eens kunnen stilstaan om
op adem te komen. Onze top draagt
géén naam, maar de hoogte staaf op
de kaart vermeld als 5550 meter en
dat klopt met onze meter.
Wij hebben er een adembenemend
uitzicht op de Noeptsewand, maar he
laas is de Everest er achter verdwe
nen, omdat we te dicht onder de wand
zijn genaderd. Ook de bergwereld
rondom kunnen wij vanuit deze hoge
kansel prachtig bezien. Als we naar
beneden gaan houden we even halt bij
ons kamp in Choekoeng en dan gaan
we meteen nog door naar ons 5200 me
ter hoge kamp aan de voet van de
Amphoe Laptchapas, die 6015 meter
hoog is en die voor de volgende dag
op het programma staat.
Na de beklimming van onze 5%-dui-
zender voelen we ons al enigszins ver
moeid en de mars naar het 5200 meter
hoge kamp, dat nog drie uren verder
ligt, valt niet mee. Als we er aanko
men, zijn we weer helemaal met deze
extra-inspanning verzoend. Het kamp
ligt prachtig mooi onderaan een stei
le ijshelling en beschut ons tegen de
koude wind. De dragers zijn naar het
warmere Choekoeng teruggekeerd. Al
leen de sherpas' houden ons hier gezel
schap. We eten een stevig maal en
kruipen dan met onze kleren aan
uitgezonderd onze schoenen, maar wèl
met muts en handschoenen in onze
slaapzakken.
De nacht is koud, maar we kunnen
er tegen. Af en toe voelen we ons wat
kortademig, maar overigens slapen we
best na de inspanningen van de afge
lopen dag. De volgende morgen vriest
het buiten vijftien graden Celsius. Bin
nen in de tent meten we -8 graden
Celsius.
Langs een lange moraine klimmen
we omhoog naar het dal, dat onder
aan de Amphoe-Laptchapas ligt en dat
omgeven is door een krans van hoge
sneeuwtoppen. Aan het eind van het
dal, dat geleidelijk omhoog loopt, be
gint de steile helling, die direct naar
de pas leidt en dik onder de sneeuw
ligt. Helaas moet één lid van onze
groep terugkeren naar het hoge kamp,
omdat hij last heeft van bergziekte.
De sirdar is daar achtergebleven, om
alles nog dezelfde dag naar Chokoeng
terug te laten brengen. De twee sher
pa's, Pasang-Sonom en Pinoeri verge
zellen ons op deze tocht. Als we onder
aan de steile helling zijn gekomen ma
ken we ons vast aan het touw. We zijn
nu met zijn zessen. Het klimmen door
de diepe zachte sneeuw is uitermate
vermoeiend, soms zakken we er tot de
dijen in weg en ook de hoogte speelt
hier een rol.
We vorderen toch vrij vlot, maar de
helling is lang. Uren gaan zo voorbij
en langzaam klimmen we omhoog. De
sneeuw blijft zacht en we zakken er
diep in weg. We bevinden ons op een
punt onder een rotsrichel, op circa
honderd meter onder de pas, als we
beseffen, dat we terug moeten gaan.
Het laatste stuk ziet er niet onover
komelijk uit, maar het klauteren in de
rotsen, die gedeeltelijk met losse
sneeuw zijn bedekt, zou veel tijd ver
gen en we moeten niet alleen naar ons
hoge kamp terug maar bovendien door
naar Choekoeng.
Op ruim 5900 meter wordt er een
hard, maar wijs besluit genomen en we
keren om, terug. De sneeuw is door de
betrekkelijk warme middagzon nog
zachter geworden. Het gevaar voor een
lawine is niet denkbeeldig. Gelukkig
komen we onderaan de steile helling
zonder moeilijkheden en door het dal
dalen we nu verder af. Het is al half
acht, als we bij ons hoogste kamp
aankomen, waar een sherpa van de
keuken is achtergebleven om ons een
warme dronk te geven. We zouden het
liefst op de grond gaan slapen, maar
het wordt al koud en we moeten ver
der. Een uur voor Choekoeng komen
enkele van onze sherpadragers ons te
gemoet. Zij nemen onze lasten en rug
zakken van ons over en zo strompelen
wij, door deze morele steun wat aange
moedigd, naar het Choekoengkamp
voort. En daarmee eindigt het alpen
gedeelte van onze expeditie.