Het omvangrijke oeuvre van de schilder
W
ERE-EXPOSITIE IN HET
GEMEENTEMUSEUM
VAN DEN HAAG
99
99
Een familieroman, het laatste werk van F. Bordewijk
Litteraire
Kanttekeningen
■Hmn
J
ZATERDAG 11 SEPTEMBER 1965
Erbij
PAGINA DRIE
-!
nrnnnrannnin
HimiimimHiiiiiinnfflifflniiinifflinnifflnnnnnniniiiiiiiiniffliinniii
Jan van Heel
WmmMkr:
WmÊM&
IN HET HAAGSE GEMEENTEMUSEUM is een betrekkelijk grote ten
toonstelling te zien van werken van de schilder Jan van Heel. Deze expositie
heeft plaats onder auspiciën van Jacob-Marisstichting en de voorzitter van
deze stichting, mede opgericht door Van Heel, gewaagt van een ere-tentoon-
stelling. Maar die is dan niet gemaakt omdat de betrokkene een aantal jaren
achter zich heeft, waarvan het cijfer eindigt op 5 of 0. Zoiets tekent wel heel
duidelijk de volkomen oprecht hartelijke bedoelingen van de organisatoren en
dit gebaar is mij uit het hart gegrepen. De te Rotterdam geboren Van Heel telt
67 jaren. Nog steeds is hij leraar tekenen aan een middelbare school. Nog
steeds is hij erop uit anderen in hun werk te stimuleren, zonodig door het
helpen bevorderen van aankopen door overheid of particulieren. De rijk geïllu
streerde catalogus bevat een lange, nauwkeurig door hemzelf samengestelde,
lijst van al zijn werkzaamheden. Wie dit wat ijdel van hem mocht vinden ver
gist zich. Deze lijst is voorbeeldig van maatschappelijkheid en daarmee een
stimulans voor een ieder die een plaatsje is ons culturele leven ambieert. Het
valt te hopen, dat een deel van deze expositie ook elders en mogelijk dichter in
onze buurt vertoond wordt en dat dan met dezelfde catalogus, voorzien van
een boeiende inleiding tot Van Heels werk door dr. W. Jos de Gruvter, de
binnenkort aftredende conservator van moderne kunst aan het Haagse Ge
meentemuseum.
,ji
Place du Tertre in Parijs (1945)
De Golbertons
DE TENTOONSTELLING is geen
overzichtsexpositie. Van Heel noch De
Gruyter wensten dit omdat Van Heel
van een ongebroken vitaliteit is en
met nieuw werk zeker nog velen zal
verrassen. Ik gebruik het woord ver-
MET DE ROMAN „De Golbertons", postuum verschenen
bij Nijgh Van Ditmar, heeft F. Bordewijk zijn levenswerk
afgesloten. Tot het laatst toe heeft hij zijn aristocratische
levensstijl gehandhaafd en met een ontzagwekkende zelftucht
waargemaakt wat hem als burgerplicht jegens het leven voor
ogen stond: stand te houden temidden van de ontbindende
krachten, die op onze „gillende planeet" zijn ontketend. Deze
familieroman van de hand van een bijna tachtigjarige, ge
schreven kan men wel zeggen in de schaduw van de nade
rende dood, vertoont geen enkel teken van zwakte. Integen
deel: de hoge ouderdom van de auteur heeft de ontvanke
lijkheid voor het „trans-materiële" steeds als karakteris-
tiek-Bordewijkiaanse creatieve kracht in zijn werk aanwezig
verfijnd tot een luciditeit, die de verborgen menselijke
roerselen in hun onnaspeurlijke wisselwerking registreert
met een haarscherpe nauwkeurigheid. Alle motieven van
Bordewijks oeuvre keren in dit boek over de Golbertons
terug: de magische kracht van de „dode' stof, van stads
wijken, straten, huizen, interieurs; de geheime symboliek van
eigennamen; de even onaanwijsbare als onontkoombare alom
tegenwoordigheid van de dood als tegenkracht van het leven;
de onheilsdreiging die zich onbepaalbaar doet gevoelen in
het overigens doodgewone; de raadselachtige draden die
(fataal vaak) gespannen worden van mens naar mens; het
plotselinge opflitsen van een vreemde spookachtige wereld,
als in een stikdonkere nacht bij bliksemlichtde angstdroom
die een levensmoment, en een levenssensatie die een nacht
merrie kan zijn, het een zowel als het ander is in deze
familieroman thematisch getransponeerd tot een compositie
van voorbeeldig muzikale structuur. Het is Bordewijk nóg
eens, Bordewijk nil, die meer dan ooit aan de uiterste grens
van het leven in de afgrondelijke diepte ziet van het onver
klaarbare, als onverschrokken toeschouwer, zou men zeggen,
maar in zijn hart diep beducht en bewogen, alle onverschrok
kenheid ten spijt.
WAT ZIET HIJ? De menselijke
tragedie: potsierlijk sonis, ontstellend
vaak, verbazingwekkend steeds, klein
in de hoogmoed van een waan, groot
in de wetenschap van het nietige,
zwak in het ontwijkende zelfbedrog,
krachtig in de moed om de (betrekke
lijke) waarheid onder ogen te zien. En
dat hij het zo kan beschouwen, zo kan
zien onverbiddelijk, maar met een
onverzwakte erkenning van de mense
lijke waardigheid als levensbeginsel
is toe te schrijven aan zijn „dubbele
optiek", aan zijn vermogen om de
dood te integreren in het leven, met
stoïcijnse zelfbeheersing.
„De mens is paar": dat was het
grondthema van zijn roman „De Doop
vont". Het is ook het „Leitmotiv" van
„De Golbertons". De mens is deel en
tegendeel, goed en kwaad, bouwend en
vernietigend, geest en stof, organisme
en geraamte, eenling en collectief we
zen, als man een halfheid zonder het
complement van de vrouw. En het
„GOUD, MUNTEN EN PENNINGEN"
Bij de Federatie Goud en Zilver in
Den Haag is verschenen het boekje
„Goud, Munten en Penningen", samen
gesteld door drs. B. W. Buenk en W.
Koonings.
Ruime aandacht wordt besteed aan de
economische betekenis van goud als
basis van het monetaire stelsel van
het Westen. Ook over de goudproduk-
tie en de produktielanden geeft het
boekje veel informatie. Verder worden
genoemd de goudnijverheid en -handel
in Nederland, de kwaliteit en prijzen
van gouden voorwerpen.
Het hoofdstuk over munten en pen
ningen en de bestaande vervalsingen is
voor verzamelaars een rijke en onmis
bare dokumentatie. Het boekje is op
prettige en populaire wijze geschreven.
voortdurend wisselende spanningsveld
van de tegendelen is het telkens voor
lopige evenwicht, dat de mens een
kans geeft menswaardig te regeren
over de duistere machten die in het
verschuivend patroon van de menselij
ke betrekkingen meespelen. Elk werk
van Bordewijk bewerkstelligt een „sta-
tus quo" een zo mogelijk eerbied
waardige wapenstilstand tussen kracht
en verval, tucht en chaos, onver
schrokkenheid en angst, een modus
vivendi, die boven de tegenstellingen
tracht uit te gaan om te ontkomen aan
de- duperende vernietigingskracht van
„la tragédie humaine".
WIE VAN DE DRIE GOLBERTONS
is de sterkste: de Senior, die zich in
het bewustzijn van zijn beperkte toe
reikendheid enkel nog decoratief ver
bonden voelt met zijn zakelijke, bijna
mislukte levenscreatie (een lettergie
terij) en in het isolement van een zon
derling zolderkamertje in een zonder
ling en ontuchtig huis zijn vervlogen
jeugdillusie om een sierletterkunste
naar te zijn omspeelt met een doello
ze nadroom?
Of is het Seniors zoon, steeds Zoon
genaamd, zoon als volbrenger van de
vaderlijke taak, als „manager", als
machtig directeur van een. grootbe
drijf, als dictator in zijn echtelijk
huis; Zóón ook, die zich voor alles
verbonden voelt aan de vader, zoals de
vader zich gehecht weet aan de Zoon?
Tenslotte, in de mannelijke lijn af
dalend, is het Junior, Zoons zoon, de
derde generatie, „overrijp", sceptisch,
scherp waarnemend en analyserend,
beschouwend, zich als distantiërend toe
schouwer afzijdig houdend van bedrijf
(hoewel mede-directeur) en intermen
selijke bedrijvigheid (hoewel in hoge
mate nieuwsgierig naar de achtergron
den van de relatie tussen zijn naaste
verwanten en hun vrouwelijke levens
partners, naar de motieven van hun
doen en laten, naar het wezen en de
verschijningsvorm van het vrouwelijke
als aanvullend deel dat hem ont
breekt)?
SENIOR, negentiende-eeuwer, kent
als grijsaard nog een stille levens
vreugde, hij heeft zijn hersenspinsels,
maar vreest de dood „Zoon" kind
uit het eerste huwelijk van Senior
heeft zijn leven in zaken belegd, trot
seert de dood en sterft. Junior kan
met zijn vlijmscherpe levensontleed
kunst het onheil nauwelijks op een af
stand houden; het doemt in allerhan
de vermommingen op, het kondigt zich
als onwerkelijke werkelijkheid, waarin
de dood, de levensonmacht, het liefde
tekort heimelijk de hand heeft, schrik
wekkend aan.
Drie generaties: er is alle aanleiding
om een vergelijking te maken met
Thomas Manns „Buddenbrooks", al is
het grandioze naturalistisch-detaillis-
me van Thomas Manns jeugdwerk van
een ander maaksel dan het surrealis
tische realisme van Bordewijk. Maar
in beide werken verschuift het wereld
beeld, wijzigt zich het levensgevoel, is
het verval werkzaam. Merkwaardig
èn symptomatisch: „De Golbertons"
wordt door Bordewijk geopend met
een moment van stilstand, van stilte,
van een hiaat in de tijd: de jaarlijkse
twee-minuten-stilte van de dodenher
denking. Het motief werkt na, wordt
door Bordewijk „doorgewerkt" en
wordt zelfs honderdveertig bladzijden
verder beslissend voor de man-vrouw
relatie, het liefdesgevoel in Juniors le
ven: „iets" is niet meer mogelijk sinds
er een breuk in de „tijd" ontstond,
Junior stelt het met klinische scepsis
Paardeschedel (1930)
rassen, omdat hij dat al eerder deed.
Wie hem langer en beter kent, gelijk
De Gruyter dat doet, weet dat de evo
lutie in zijn werk kenmerkend is voor
zijn persoonlijkheid. Schrijver dezes
heeft kennis gemaakt met Van
Heels werk toen hij gefascineerd was
door het Parijse stadsbeeld in de stil
lere buurten, door clowns, poffertjes
kramen, feestartikelen en andere on
derwerpen, die nostalgieverwekkend te
noemen waren. Er waren wel be
schouwers die genegenheid konnen
hebben voor de charme, waarmee Van
Heel zijn schilderkunstige verhaal voor
droeg, maar die zijn ernst te weinig in
zagen. Nadat ik reeds door een latere
tentoonstelling had mogen constate
ren dat Van Heel in Spanje meer ern
stig te noemen doeken was gaan ma
ken bleek bij een weer latere tentoon
stelling in Amsterdam van reisschet
sen uit Spanje dat hij toch niet door
iedereen ernstig genomen werd. Uit
De Gruyters inleiding blijkt dat bij
Van Heel de zin tot een ernstig getui
gen al vroeg aanwezig is. De Gruyter
spreekt van doeken van een pathetisrhe
stemming en maakt ervan gewag dat
veel de beschouwer als een beetje
„overdone" kon voorkomen. Van Heel
dan „was geen wonderkind en hij is
moeizaam op gang gekomen". Van die
eerste periode is op deze tentoonstel
ling maar één schilderij aanwezig,
voorstellende een gevild paardehoofd,
hetgeen dramatischer is dan een ge
reinigde paardeschedel. Aan de voor
stelling voorbijgezien zou het een de
coratief schilderijtje genoemd kunnen
worden, maar de voorstelling is al
een sleutel te noemen tot Van Heels
latere werk, dat dan echter nooit liet
ietwat griezelige karakter van dit werk
je heeft. Tien jaar later, rond 1940
schildert hij een schedel van een ko
nijn, evenmin een schoongemaakte, die
echter door de fijne schilderkunstige
kwaliteiten geheel boven griezeligheid
uitkomt en even doet denken aan werk
van Verster. Daarna herkennen we
steeds echte „Van Heels". Hij is dan de
veertig gepasseerd en dit verklaart
zijn betrekkelijke onbekendheid buiten
Den Haag kort na de laatste wereld
oorlog. En achteraf is men verbaasd
over de uitgebreidheid van zijn oeu
vre.
DE GRUYTER VERGELIJKT enke
le werkén van hem vervolgens met
werk van Andrea. Ook ik moest aan
deze en ook aan andere door De Gruy
ter genoemde figuren denken. In die
gevallen blijft dan echter toch sprake
van een aan Van Heel eigen geest.
Het lijkt mij echter tekenend voor
Van Heel, man met een open oog voor
wat anderen maken, dat hij de blik
laat leiden naar de door anderen aan
gewezen onderwerpen en soms ook
even de wijze van behandeling daar
van, die onder zijn handen een toch
eigen schriftuur en kleur heeft. Niet
genoemd werd door De Gruyter de
vast (al is ten opzichte van één vrou
wenfiguur uit deze roman hier juist
zijn hart in het geding): „alles is een
voudig, verwondering bestaat er nau
welijks meer, geestdrift is uit de mode,
de lach is het certificaat van de intel
ligentiequotiënt."
JUIST DE CRITISCHE registratie
van Juniors waarnemingen moet de
lezer volgen: hij immers is het, die
als „man-van-vandaag" de mensenwe
reld van gisteren ziet, en men kan aan
zijn reacties, zijn overdenkingen (die
allerminst bijkomstig zijn) aflezen in
hoever de erfenis van een „levensstijl"
nog realiseerbaar is in een wereld,
waarin de „dodenherdenking" nood
zaakt tot een innerlijke afweer, wil de
„junior" niet de dupe zijn van een
door de tijd achterhaalde senior, zon
der daarbij zijn zelfrespect te verlie
zen. Enfin een roman als deze, een
typisch-Bordewijkiaanse roman, is der
mate samengesteld, dat hij voor vele
interpretaties vatbaar is, met uitzon
dering van één aan tijd noch plaats ge
bonden facet: namelijk dat het spel
der menselijke relaties onberekenbaar
èn onvermijdelijk is; dat de één in
haakt op het leven van de ander,
zonder te weten hoe en waarom, en
dat dit samen- en tegenspel essentieel
is voor hetgeen ik, in overeenstem
ming met de inzet van Bordewijks
oeuvre, de menselijke tragedie noem
de.
„DE GOLBERTONS" lijkt op het
eerste oog een „familieroman", een
zij het voortreffelijk gecomponeerde
traditionele roman. Bijna valt de
„doodgewone" dagelijkse realiteit sa
men met een werkelijkheid van een
andere orde. Bijna! Maar juist in de
fractionele afwijking tussen het her
kenbare en onbepaalbare, tussen het
werkelijke en meer-dan-werkelijke, ligt
die spleet, die kier tussen het ratio
nele en het buiten- en boven-rationele,
opent de poort tot de wereld, waarin
een figuur als F. Bordewijk zich met
voorname manmoedigheid staande
hield. Zijn laatste roman is daarvan
èn menselijk èn als romancreatie een
indrukwekkend getuigenis.
C. J. E. Dinaux
Jan van Heel
schilder Croin, aan wie ik moest den
ken bij Van Heels doekje van oester
schelpen. Hoewel ik het voor het eerst,
zag is het tekenend voor een geest in
de schilderkunst van enkele Neder-
landse schilders van rond de laatste
oorlog. Naast Croin waren dat Hor
dijk, Klein, Jeanne Bieruma Oosting
en nog enkele anderen, die zoveel aan
Parijs te danken hebben. Het was voor
mij een verrassing bij die groep van
min of meer gelijkgestemden een
nieuwe figuur aan te treffen. Die ver
rassing blijkt dan zijn oorzaak te heb
ben in het feit dat Van Heel zo
moeizaam op gang gekomen is.
Croin heeft kort voor zijn dood nog
kunnen laten zien tot welk een verdie
ping hij wist te komen; Jeanne Oos
ting is altijd een beweeglijke figuur ge
weest. Van Heel, die in enkele werken
eigenlijk al had getoond verder te wil
len reiken dan een wat „Frans" te
noemen schilderen, verrast dan mis
schien niet geheel met zijn eerste
werk uit Spanje, maar het is toch ver
heugend in zijn werk de zekerheid te
vinden dat we te doen hebben met een
van onze belangrijkste Nederlandse
schilders. Het Spaanse landschap was
al eerder een onderwerp tot projectie
van eigentijdse gevoelens gebleken. Ik
denk nu onder meer aan werk van An
drea, stadgenoot van de van 1926 af
in Den Haag gevestigde Van Heel.
DOOR SPANJE WERD Van Heels
schilderkunst eerst een strakkere, zij
het nog via studies aan het uiterlijk
van de werkelijkheid gebonden ver
beelding van het landschap daar
Niet onmogelijk is het bij Van Heel,
de man van het open oog voor anderer
werk en kwaliteiten, dat abstract wer
kende kunstenaars hem iets geleerd
hebben. Maar als Van Heel gaat ab
straheren, dan is dit toch voor het be
langrijkste deel een gevolg van zijn
gedreven zijn tot de meest zuivere
picturale vertolking van zijn voelen.
Dat is een vertolken in kleur. Kleuren
verkrijgen hun uitdrukkingskracht in
een samenspel van harmonieën en als
memhet zo wil noemen zelfs dissonan
ten. In dat spel gelden ook de vormen,
waarin de kleurvlekken ten opzichte
van elkaar staan. En, zo leerden wij
in de laatste halve eeuw, de in de na-
tüur waarneembare vormen dienen
terwille van de hoogste uitdrukkings
kracht, ook van de kleur, bewust „ver
tekend" te worden, ondergeschikt ge
maakt te worden aan een zinvolle
rangschikking van de kleuren. Door
zich los te maken van de in de natuur
waarneembare vormen bevrijdt Van
Heel zich dan ook geheel van het „ver
haal", van het bijna anekdotische en
stijgt zijn werk boven het onderwerp
uit.
Na deze tendens naar abstracte
kunst is Van Heel inmiddels weer tot.
een figuratieve tendens teruggekeerd.
Hij lijkt geraakt door het nieuwe rea
lisme van deze dagen, misschien zelfs
door „pop-art". Eerder dan een mee
gaan met zijn tijd is dit toch vooral
een onderzoeken van alle schilderkun
stige mogelijkheden, waarbij hij duide
lijk Van Heel blijft. En behalve een
ernstig onderzoek is er voor hem ook
het spelen met kleur en vorm, een spel
dat kan bevrijden en nog onbevroede
dingen in hem los kan maken. Daar
om was het nog geen tijd voor een
overzichtstentoonstelling. Wel voor een
ere-tentoonstelling van werk van deze
figuur, die door zijn warme menselijk
heid en inzicht zo'n goed collega onder
zijn vakgenoten en onvermoeibare
werker in ons culturele leven is.
Bob Buys