Marinus Adam neemt dinsdag a.s. afscheid van N.Ph.O. k Na het orkest ruim vijfenveertig jaar gediend te hebben Disco discoucs AARTSBISSCHOP HULDIGT BEATLES ZATERDAG 2 OKTOBER 1965 Erbij PAGINA VIER MMM! Een tentoonstelling, gewijd aan haar werk HET HEEFT hem niettemin aan blijken van waardering niet ont broken vooral tijdens de viering op touwgezet door de Vrienden van het N.Ph.O. in 1954; tevens toen men hem om zijn 25-jarig dirigent schap huldigde en in 1959, toen het 40 jaar geleden was dat hij plaats nam in het orkest. Bovendien is hij bij de jeugdconcerten vaak gul in het zonnetje gezet. Aangename indrukken van Adams steeds lenige interpretaties bewaren wij van zijn geliefde Frans repertoire: onder meer van de Fantastique van Berlioz, de Symfonie van Franck, de Orgel symfonie van Saint-Saens, La Mer van Debussy, I'Apprenti sorcier van Dukas, Ma Mère l'Oye van Ravel trouwens van alle roman tische muziek waarmee hij zich in beeldende klankvormen kon uit leven. Maar wat heeft hij al niet in alle genres in de loop der jaren onder het maatstokje gehad, waar mee hij zijn muzikaliteit en slag vaardigheid bewees! En hoeveel solisten, waaronder de meest ge- reputeerden, heeft hij, door deze eigenschappen naar hun opvat tingen te plooien, tot hun grote voldoening gediend! Ongeacht dan nog de activiteiten die Adam verder in ons muziek leven vervulde, kan men besluiten dat zijn carrière voor Kennemer- land uitermate vruchtdragend ge weest is en dientengevolge ruim schoots de dank verdient, die hem bij zijn afscheidsconcert op dinsdag aanstaande en bij de op woensdag hem aangeboden receptie ongetwij feld zal gebracht worden. Woens dag 6 oktober zal hij, 's middags van 4-6 uur, recipiëren in de Turn zaal van het Concertgebouw waar hij zijn orkest ruim 45 jaren heeft gedieni Ja. ie Klerk C. J. E. Dinaux OP INGEVOLGE DE REGEL die de be- dryfswaardigheid naar het aantal levens jaren bepaalt, treedt Marinus Adam op 5 oktober voor het laatst op als dirigent bij het Noordhollands Philharmonisch Or kest; immers hij werd voor kort vijfenzes tig. Hagenaar van geboorte, is hy in 1918 door Chr. P. W. Kriens, die zijn klarinet leraar was aan de Koninklijke Muziek school. naar Haarlem gehaald; hij kon hem gebruiken in zyn „Haarlems Muziek korps". Dit is beslissend geweest voor Adams verdere levensloop, welke zich ge heel binnen de Spaarnestad zou voltrek ken. Behalve klarinettist was Adam ook violist en altist, dus opgeleid voor orkest musicus van-alle-markten-thuis. zoals dat vroeger geregeld voorkwam. Dirigeren en componeren zou iets voor later zyn, maar was uiteraard in aanleg aanwezig. Kriens plaatste zyn discipel by de klarinetten voor zyn harmoniebezetting en bij de alten in de symfonie. Dit ging zo door onder Kriens' opvolgers: L. C. Walther Boer (1919) en Nico Gerharz (1920); maar onder deze laatste werd de harmonie afgeschaft en bleef Adam alleen als eerste altist in func tie. Onder Eduard van Beinum (1927) ging hij over naar de eerste violen, maar tevens begon zyn carrière als dirigent. Zijn vuur proef bestond uit het onvoorbereid over nemen van een jeugdconcert („Carnaval Romain", I'Apprenti sorcier" en „Piet Hein- rhapsodie"), waarmee hy dan tevens de grondslag legde van zyn activiteiten voor de muzikale ontwikkeling van de jeugd. OFFICIEEL BENOEMD tot leider van de volks- en jeugd- concerten, werd Adam al gauw tevens plaatsvervanger van Van Beinum bij de grote concerten, de tweede dirigent van de H.O.V., die weldra met recht het onmisbaar factotum van het orkest mocht heten. Tijdens de Schuurman-periode (1931-1938) kwam daarin geen verandering. Intussen vormde hij zich in de praktijk tot een kundige orkestleider, die niet vervaard was voor hete vuren te staan en vaak riskante ge vallen behoorlijk wist op te lossen. Dit openbaarde zich bij zonder bij het begeleiden van solisten Na het vertrek van Marinus Adam zoals de concertbezoeker hemniet ziet: in hemdsmouwen tijdens een repetitie. Schuurman droeg Adam (nog steeds als tweede dirigent) een jaar lang alleen de leiding van het orkest. Doch toen in 1939 Toon Verhey als „eerste" benoemd werd, achtte het H.O.V.-bestuur het redelijk Adam om zijn grote verdiensten tevens tot „eerste" te promoveren en wel met de bepaling, dat het H.O.V.-koor, dat in de Schuurman-periode tot stand was gekomen, uitsluitend onder zijn leiding zou staan. Bij deze voor Adam nieuwe richting voegde zich in die tijd ook een niet geringe compositorische bedrijvigheid, vooral op het gebied van het ballet. DE COMBINATIE VERHEY-ADAM duurde tot het tweede oorlogsjaar. Er volgde nog een seizoen onder Koole en Adam en daarna brak de hachelijke ANNA BLAMAN HERDACHT VIJF JAAR GELEDEN OVERLEED .Anna Blaman. Ter herdenking van haar sterfdag hebben de Nederlandse Boekverkopersbond van haar geboorteplaats Rotterdam en de Rotterdamse Kunststichting in samenwerking met het Nederlands Letterkundig Museum een tentoonstelling in de Maasstad (Korte Lijnbaan 18c) georganiseerd, die ge wijd is aan haar schrijversleven en gisteravond werd ge opend een eerbetoon aan haar levend werk, een ver levendiging van de nagedachtenis aan haar voorname per soon, een bevestiging van wat nu, na veel onwaardig geschrijf en gedoe tijdens haar aanwezigheid onder de mensen, vrij algemeen erkend wordt: dat beide, dit leven en dit werk, een zeldzaam integere, met hart en ziel en moed beleden éénheid vormen, en dat die eenheid, ver worven in en dóór het „eenzaam avontuur" van dit be- HET IS HET SONNET „WINTER", opgenomen in het poëzienummer van de „Criterium"-jaargang 1940, ge schreven dus in de tijd dat Anna Bla man met de novelle Romance debu teerde in het jongerenmaandblad „Werk". Een vrouw, een „ik", staat „als een starre wacht" voor het be vroren venster; ze voelt zich gestor ven, „gestorven zonder het te weten want anders had ik me toch wel ver zet". Zo, weggeraakt, verdreven uit het leven, buitengesloten in de vries kou, ademt ze de ijsvarens tot „een rauw bouquet" en door de starheid heen ziet ze naar buiten, waar de toe- gevroren Lethe de tot leed gestolde liefde onvergetelijk in haar ban houdt. Ze blijft wachten, de vrouw, ze „meet het leven uit", het onherbergzame, ze roept geluidloos „Was er ooit een die mij had kunnen horen? een eenzame voor een bebloemde ruit en buiten blanke toegesneeuwde spo ren -" Dit is, dit bleef het eenzaam avon tuur, en die hier staat is de „verlie zer", die geen compromis duldde met het zelfbedrog, geen toevlucht wilde zoeken bij de gemakkelijke maar on waardige levenssurrogaten, maar het hield bij de volstrektheid van een be ginsel, een „ideaal" als men het zo wil noemen, een voorwaarde althans van een leven de mens waardig. „Ik wil", schreef Anna Blaman in „Op le ven en dood", „ik wil waar zijn, dat is de enige opgave die ik mezelf stel, die ik mezelf kan stellen. En die op gave wordt moeilijker naarmate je meer met de leugen hebt afgedaan. Want uiteindelijk heb je dan het men selijk bestaan uitgekleed en afgekloven tot op het geraamte". Juist die dóór en dóór zindelijke, onvervalst-eerlijke, moedige waarheidsdrang is het, die haar oeuvre voor de schijnwereld van de „literatuur" heeft behoed, van haar eerste grote werk „Vrouw en Vriend" (1941) tot haat laatste, onvoltooid ge bleven roman „De Verliezers" (1960). HIER, WAAR MEN OOK LEEST, is de eenzaamheid, de angst, de schuld het tekort, de terging van de onzeker heden, de doem van de menselijke be perktheid, het onvermijdelijke misver stand in de onderlinge betrekkingen, de chaos van de vertroebelingen, de onmogelijkheid om zich kenbaar te ma ken in het zuiverste wat men verlangt, hoopt, wil, bedoelt. En óók, bovenal, is er dat voortdurende „desondanks": tóch lief te hebben temidden van al le ontluistering, stand te houden in alle ontgoocheling, en de moed te hebben Anna Blaman om zichzelf te doorzien in de voorge wende motieven en te staan voor wat men is, te zijn die men is en in het geval van de kunstenaar uit te druk ken wat men in alle geledingen van het menselijke is: een raadselwezen, vol drift en begeerte, vol verheimelij king daarvan, vol primitivisme nog waaraan alleen de geest kan ont komen, vol onklaarheid die alleen door een onverbiddelijke zelfdoorgronding tot heldere evenwichtigheid gezuiverd kan worden. Er is in het werk van Anna Blaman en in toenemende mate veel monoloog, die niet als een zelfgesprek, met uitzondering misschien van de roman „Op leven en dood", geschre ven staat, maar geprojecteerd is in de menselijke, zeer menselijke figuren die de implicaties van het mens-zijn scha keren. „Een kunstwerk", heeft ze ge schreven, „is een verantwoording": wijze waarop de onverbloemde reali teit deze en gene mens, vrouw, man, vriend, vijand, confronteerde met de tragische situatie van het „tekort" van de ontoereikendheid om in die in ter-menselijke betrekkingen géén wolf staan, één en al getuigenis is van de persoonlijke verant woordelijkheid voor de „menselijke conditie." Door een bijzondere aanleiding bij deze tentoonstelling betrokken, heb ik me in de voorafgaande dagen opnieuw bezonnen op de litteraire en zedelijke waarde van dit levenswerk, op de dringende actualiteit daarvan, op de creatieve middelen waarmee een zo volstrekt waarachtige belijdenis van indi viduele levenservaring verheven kon worden tot de rang van het hoven-persoonlijke en algemeen-menselijke. Ik stuitte daarbij op een gedicht van Anna Blaman, dat ik wel kende, maar een kwarteeuw geleden toch niet zoals nu herkende als een tot poëzie geworden sleutelwoord, waarin alles wordt samengevat wat een als men wil: existentieel eenzaamheidsbesef als levensconditie gaande maakt en waar maakt en oplegt. te zijn. En omdat die „verantwoor ding" als diepste aandrift van haar schrijven voor haar essentieel was voor alles wat zij aan de openbaarheid prijs gaf, heeft ze de verantwoordelijkheid voor haar schriftuur bitter ernstig ge nomen. In haar bijdrage tot het bundeltje „Schrijvers blootshoofd" (1956) heeft zij in haar „Wat „schrijven" be tekent" getitelde beginselverklaring pas in de tweede plaats de „vorm geving", de wijze van compositie ter sprake gebracht, omdat deze en haar gehele oeuvre getuigt daarvan van werk tot werk afhankelijk is van, en bepaald wordt dóór datgene wat de auteur te schrijven, te verbeelden, waar te maken heeft. Al schrijvend verkende ze, ontdekte ze, vaak tot haar ontsteltenis, soms tot haar geluk, maar steeds tot het uiterste op haar hoede voor zelfmisleiding. Dat was haar „engagement", niet het politieke, niet het litteraire, maar dat van een schrijven dat een wijze van leven is, van een leven dat weigert te „roman ticeren en falsifiëren" en het risico durft te nemen van een „verlies", het risico van misverstaan te worden, in leven en werk, en geen antwoord te krijgen, het risico tenslotte van het eenzaam avontuur, dat zo zielsgraag tweezaam had willen worden, dat wil zeggen: volledig, mens met mens ver bonden, liefde door liefde beantwoord, vervulling dus die duurzamer is dan de geluksextase van een ogenblik. IK SCHREEF hierboven over Anna Blamans „desondanks": dat was haar grote kracht, die haar werk tot een bezield en bezielend getuigenis maak te. Op de voet gevolgd door het onheil, bedreigd steeds door een nabije dood, geconfronteerd met de beschamende onvolmaaktheid, gekweld door het menselijk onvermogen, gehinderd en gekwetst door het onopzettelijke en het bewust denigrerende misverstand, is ze geen handbreed afgeweken van het geen haar schrijversverantwoordelijk heid haar oplegde te doen: de zuiver heid te verdedigen tegen de verraders ervan, de „fatsoensrakkers" incluis. Men kan haar romans en verhalen op slaan waar men wil, men zal tegen over de moedwilligen, de ontluisteraar de profiteurs de ware negativisten! steeds de tegenkracht bespeuren, de „verliezers" die het tegen de bloed- arme maar keiharde werkelijkheid weliswaar moeten afleggen, maar die trouw blijven aan hun hoogste en in nigste verlangen, desondanks. Ik breng het fragment van Anna Bla- periode aan waarin onze jubilaris uit eindelijk bij de bevrijding het orkest gaaf kon overdragen. Dat er in mei 1945 nog een H.O.V. was, die in de hongerwinter velen tot een zegen en een morele steun was geweest, was Adams werk. Er kwam een nieuwe „eerste" voor het orkest en Adam kon terugkomen als „tweede", wat hij met ere gebleven is tot het einde van zijn dienstjaren. mans brief aan haar uitgever Meulen- hoff in herinnering, dat in het naschrift van haar onvoltooid gebleven roman „De Verliezers" staat afgedrukt. Het waren haar laatste publiek geworden schrijvers woorden, die het ontworpen besluit van haar roman aanduidden: „Kortom", schreef ze, „het menselijk tekort (het onbegrip, het misverstand), of er nu goede wil of onwil is, ruïneert hier een mensenleven, desondanks blijft de menselijkheid (hier in de zin van talent voor liefde) onaangetast." En in diezelfde brief kan men, met verwijzing naar een van de mens-figu ren uit deze schokkend-ware roman, lezen: „Driekje verliest, maar behoudt zichzelf." Wil men nog meer dan dit getuigenis van een auteur? Welnu, aan déze schrijfster wordt door een tentoonstel ling van haar schrijversleven hulde be toond. Wat kan men meer doen dan hopen dat haar werk weerklank vindt? Hieronder worden platen besproken van de volgende ..labels" ..Delysé" (ECB-3151) guitarist John Williams. ..Mercury" (120- 554) MGL guitarist Celedonio Romero. ..C.B.S." (BRG-72101Boedapester strijk kwartet. ..Decca" (LXT-6093) Janacek- kwartet. ..Decca" (LXT-6103) Janacek- kwartet. ..Decca" (LXT-6087) Weens Oc tet met solo-klarinettist Alfred Boskows- ky. ..Philips" (L 02378L) violist Arthur Grumiaux en alt-violist Arrigo Pellicia met .London Symphony Orchestra". ..Decca' (LXT-6112) Pierre en Claude Monteux met .London Symphony Or chestra". „Philips" (D88-025L) Pierre Monteux met Concertgebouw-orkest. „Co lumbia" (33HSX-111) Cleveland Orkest met George Szell. „Philips" (A02309L) Arthur Grumiaux met „Orchestre des Concerts Lamoureux". „Philips" (L02375L) Arthur Grumiaux met „Orchestre des Concerts Lamoureux". „Cycnus" (30CM003 symfonien van Franz Berwald. „Decca" DGL803Willi Boskowsky met „Die Wiener Philharmoniker". ENKELE JAREN GELEDEN annonceerde de grote guitarist An dres Segovia. in een geestdriftig ge steund artikel een nieuwe, jonge guitarist, met name de in 1941 in Australië geboren John Williams. Als zeventienjarige instrumentalist had hij door zijn spel Segovia in verrukking gebracht en hij aarzel de niet om te schrijven: „A prince of the guitar has arrived in the musical world". Wie de opnamen van John Wil liams vertolkingen op de door „De lysé" uitgegeven plaat ECB-3151 heeft gehoord, zal het zonder voor behoud eens zijn met het oordeel van Segovia. Een feilloze techniek en een zuivere, gevoelige muzikali teit werden door de jonge meester- guitarist gedemonstreerd met voor treffelijk opgenomen uitvoeringen van werken van Bach, de Scarlattis, Granados en anderen. „Mercury" vervaardigde even eens een guitaar-plaat (120-554 MGL) met opnamen van een an dere guitarist Celedonio Romero. Hij speelde hiervoor een grote ver scheidenheid van guitaarmuziek, die geliefd was aan de hoven van Spanje. Een gave technische be heersing heldere klank en een ex tra gereserveerde objectiviteit wer den karakteristiek voor de opvallend natuurlijk en duidelijk opgenomen vertolkingen. Kamermuziek voor strijkkwartet werd op platen uitge geven door CBS en Decca. VAN CBS VERSCHEEN een bij zonder geslaagde opname (BRG 72101) van het strijkkwartet op. 130 van L. van Beethoven. Het werk werd hiervoor met m meesterschap gespeeld door het Boedapester Strijkkwartet. Met de beroemde Cavatina van het kwartet bereik te dit voortreffelijke ensemble een aangrijpend hoogtepunt. Voor Decca gaf het Tsjechische Janacek Kwartet prachtige door rijke muzikaliteit gekenmerkte ver tolkingen van drie Strijkkwartetten van Joseph Hayden voor plaat LXT 6093. Bij deze kwartetten is ook op genomen het kwartet in F met de vermaarde „Serenade", die een zeldzaam verfijnde uitvoering ver kreeg. Voor plaat OXT 6103 speel de het Janacek-kwartet twee kwar tetten van Antonin Dworsjak het kwartet in d op. 34 en het kwartet in F op. 96, het zogenaamde neger kwartet. De uitnemende, bewogen en fraai klinkende voordrachten ge ven aan de plaat een bijzondere kunstzinnige waarde. Decca was eveneens gelukkig met de plaat LXT 6087, waarop het jeugdige blijde Divertimento in F (K.V. 247) en het sublieme Klari net-kwintet (K.V. 581) van W. A. Mozart werd vastgelegd. Het Ween- se Oktet, waaronder de solo-klari nettist Alfred Boskowsky, vertolkte deze werken met grote klank schoonheid en uitdrukkingskracht. WERKEN VAN MOZART, name lijk het Vioolconcert in D (K.V. 211) en de Sinfonia Concertante (K.V. 364) werden ook gekozen voor de plaat L02378L, die Philips maakte van uitvoeringen door de violist Grumiaux en het door Colin Davis geleide „Londen Symphony Orchestra" en bovendien door de alt-violist Arrigo Pelliccia, die de solo-alt-viool-partij in de Sinfonia op zich had genomen. Dankzij een voortreffelijke opnametechniek geeft deze plaat uitnemende indruk ken van het magistrale kristalhel dere spel van Grumiaux en van de eveneens meesterlijk spelende Pel liccia. In het bijzonder vestig ik de aandacht op het ontroerend schone Andante van de Sinfonia. Kostbare herinneringen zullen bij vele mu ziekminnaars in ons land opkomen, wanneer zij zullen luisteren naar de opnamen die Decca en Philips maakten van orkestuitvoeringen, die geleid werden door de verleden jaar overleden grote dirigent Pierre Monteux. Kort voor zijn dood dirigeerde Monteux (hij was toen reeds 89 jaar!) het „London Symphony Or chestra" bij de vertolkingen van het Fluitconcert in D (K.V. 314) van W. A. Mozart, de tweede Suite in b van Johann Sebastian Bach en een orkest-fragment uit de ope ra „Orpheus" van Gluck. In elk van deze drie werken werd de fluit- solo gespeeld door de zoon van de dirigent, Claude Monteux. Met zijn voortreffelijk spel toonde de jon ge Monteux overtuigend aan, dat ook hier de appel niet ver van de stam gevallen was. Daarover do mineerde echter de adel van de grote muziek-geest van de vader (suite van Bach!), die deze Decca- plaat LXT 6112 haar waarde en misschien wel historische beteke nis gegeven heeft. VAN NIET MINDER betekenis werd de Monteux-plaatvan Phi lips (D 88-025 L), die uitvoerin gen bevat van Schuberts „Onvol tooide" en van de „Marcia fune- bre" uit Beethovens derde Symfo nie. Een levendige herinnering aan de dirigent houdt deze plaat vast met de opname van de repetitie, waarmede het Concertgebouw-or kest de uitvoering van de treur mars voorbereidde. Een prachtige plaat. Degenen, die tegenwoordig kon den zijn bij de concerten, die het Cleveland Orkest tijdens het Hol land Festival van dit jaar in Ne derland heeft gegeven, zal het inte resseren, dat Columbia een serie op namen van dit orkest heeft ge maakt onder de titel „Europese Concerttournee". Een van de pla ten van deze serie, „Amsterdam" genaamd, bevat de Symfonie in Es van Joseph Haydn (No. 99) en het Concert voor klarinet en orkest in A (K.V. 622) van Wolfgang Ama- deus Mozart. De aan uitdrukking zo rijke symfonie van Haydn werd voor deze opname onder leiding van de dirigent George Szell met hel dere, transparante klank gespeeld. De klarinettist Robert Marcellus vertolkte de solo-partij van Mo- zarts concert en liet zich hierbij kennen als een technisch zeer be dreven en muzikaal bijzonder be gaafde kunstenaar, die de klankge heimen van zijn zangerig instru ment doorgrond heeft. George Szell en het orkest begeleidden hem met uiterste stiptheid. Het num mer van deze geslaagde plaat is V33HSX111. DE VIOLIST Arthur Grumiaux vertolkte voor Philips-langspeelpla- ten de Symphonie espagnole" op. 21 van Eduard Lalo, „Introduction et Rondo capriccioso" op. 28 en de „Havanaise" op. 83 van Camille Saint-Saëns (plaat no. A 02309 L). en vioolconcerten van Saint Saëns en van Vieuxtemps (plaat no. L02375L). Arthur Grumiaux heeft bij deze opnamen opnieuw zijn vir tuoze beheersing van de vioolspel kunst gedemonstreerd en zijn dispo sitie voor de ongecompliceerde, zelfs elegante gevoelsexpressie van de vertolkte werken. De klank van de fraaie viool en van het uitne mend begeleidende „Orchestre des Concerts Lamoureux" (dir. Manuel Rosenthal) werd op deze platen volstrekt natuurgetrouw geregis treerd. DE BIJZONDERE AANDACHT van grammofoon-bezitters zou ik willen vragen voor een door „Cyc nus" uitgegeven plaat (30CM003) met opnamen van de uitvoeringen van twee symfonieën van de 19e eeuwse Zweedse componist Franz Berwald. Beide werken, de symfo nie „Sérieuse" en de symfonie Singulièrezijn in ons land vrij wel onbekend. Trouwens ook over de componist zelf is hier, mede door de veronachtzaming en mis kenning in zijn geboorteland on dervonden zo goed als niets gepubli ceerd tot nu toe. Het is triest te be denken, dat Berwald in 1868 in vol slagen armoede stierf. In zijn rijke nalatenschap van verrassend fraaie composities, werden ook de twee hiervoor genoemde symfonieën ge vonden, die getuigen van zijn zelfs geniale muzikaliteit, die hem op één lijn stelt met tijdgenoten als Liszt en Brahms. Door het Philharmonisch Orkest van Stockholm werden de symfo nieën met treffende geladenheid, scherpe profilering en uitdruk- kingsrijke klank vertolkt. Ter afsluiting van deze bespre king wil ik nog wijzen op de aan trekkelijke plaat met Weense dansmuziek van Joseph, Eduard, Johann (jr) en Johann (sr.) Strauss in vlotte uitvoeringen door „Die Wiener Philharmoniker" onder leiding van de bekende Weense di rigent-violist Willi Boskovsky. „Decca" bracht deze helder en rit misch lenig klinkende opnamen in de handel onder No. DGL 803. P. Zwaanswijk De aartsbisschop van Liverpool heeft in een rede te Rome gezegd dat de Beatles en „pop-music" in het alge meen een factor zijn bij het bevor deren van goede internationale ver standhouding. Zoals bekend komen de Beatles ook uit Liverpool, en aarts bisschop George Andrew Beck heeft wellicht daarom de befaamde groep genoemd in zijn rede die ging over kerk en cultuur. De rooms-katholieke kerk moet be langstelling tonen voor alles wat de mensheid nader tot elkaar kan bren gen" aldus de aartsbisschop. „Zijn po pulaire grammofoonplaten en discjoc- keys een belangrijke factor bij het be vorderen van internationale broeder schap en goede wil? De hitparade kent geen grenzen, en men kan zeggen dat de reizen van de Beatles meer bijdra gen tot een nader tot elkaar brengen van de jongere generatie dan weet ik hoeveel topconferenties tussen staats lieden", aldus de aartsbisschop.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 16