Marinus Adam neemt dinsdag a.s.
afscheid van N.Ph.O.
k
Na het orkest ruim
vijfenveertig jaar
gediend te hebben
Disco
discoucs
AARTSBISSCHOP HULDIGT BEATLES
ZATERDAG 2 OKTOBER 1965
Erbij
PAGINA VIER
MMM!
Een tentoonstelling,
gewijd aan haar werk
HET HEEFT hem niettemin aan
blijken van waardering niet ont
broken vooral tijdens de viering op
touwgezet door de Vrienden van
het N.Ph.O. in 1954; tevens toen
men hem om zijn 25-jarig dirigent
schap huldigde en in 1959, toen het
40 jaar geleden was dat hij plaats
nam in het orkest. Bovendien is hij
bij de jeugdconcerten vaak gul in
het zonnetje gezet.
Aangename indrukken van
Adams steeds lenige interpretaties
bewaren wij van zijn geliefde
Frans repertoire: onder meer van
de Fantastique van Berlioz, de
Symfonie van Franck, de Orgel
symfonie van Saint-Saens, La Mer
van Debussy, I'Apprenti sorcier
van Dukas, Ma Mère l'Oye van
Ravel trouwens van alle roman
tische muziek waarmee hij zich in
beeldende klankvormen kon uit
leven. Maar wat heeft hij al niet
in alle genres in de loop der jaren
onder het maatstokje gehad, waar
mee hij zijn muzikaliteit en slag
vaardigheid bewees! En hoeveel
solisten, waaronder de meest ge-
reputeerden, heeft hij, door deze
eigenschappen naar hun opvat
tingen te plooien, tot hun grote
voldoening gediend!
Ongeacht dan nog de activiteiten
die Adam verder in ons muziek
leven vervulde, kan men besluiten
dat zijn carrière voor Kennemer-
land uitermate vruchtdragend ge
weest is en dientengevolge ruim
schoots de dank verdient, die hem
bij zijn afscheidsconcert op dinsdag
aanstaande en bij de op woensdag
hem aangeboden receptie ongetwij
feld zal gebracht worden. Woens
dag 6 oktober zal hij, 's middags
van 4-6 uur, recipiëren in de Turn
zaal van het Concertgebouw waar
hij zijn orkest ruim 45 jaren heeft
gedieni Ja. ie Klerk
C. J. E. Dinaux
OP
INGEVOLGE DE REGEL die de be-
dryfswaardigheid naar het aantal levens
jaren bepaalt, treedt Marinus Adam op
5 oktober voor het laatst op als dirigent
bij het Noordhollands Philharmonisch Or
kest; immers hij werd voor kort vijfenzes
tig. Hagenaar van geboorte, is hy in 1918
door Chr. P. W. Kriens, die zijn klarinet
leraar was aan de Koninklijke Muziek
school. naar Haarlem gehaald; hij kon hem
gebruiken in zyn „Haarlems Muziek
korps". Dit is beslissend geweest voor
Adams verdere levensloop, welke zich ge
heel binnen de Spaarnestad zou voltrek
ken. Behalve klarinettist was Adam ook
violist en altist, dus opgeleid voor orkest
musicus van-alle-markten-thuis. zoals dat
vroeger geregeld voorkwam. Dirigeren en
componeren zou iets voor later zyn, maar
was uiteraard in aanleg aanwezig. Kriens
plaatste zyn discipel by de klarinetten voor
zyn harmoniebezetting en bij de alten in de
symfonie. Dit ging zo door onder Kriens'
opvolgers: L. C. Walther Boer (1919) en
Nico Gerharz (1920); maar onder deze
laatste werd de harmonie afgeschaft en
bleef Adam alleen als eerste altist in func
tie. Onder Eduard van Beinum (1927) ging
hij over naar de eerste violen, maar tevens
begon zyn carrière als dirigent. Zijn vuur
proef bestond uit het onvoorbereid over
nemen van een jeugdconcert („Carnaval
Romain", I'Apprenti sorcier" en „Piet Hein-
rhapsodie"), waarmee hy dan tevens de
grondslag legde van zyn activiteiten voor
de muzikale ontwikkeling van de jeugd.
OFFICIEEL BENOEMD tot leider van de volks- en jeugd-
concerten, werd Adam al gauw tevens plaatsvervanger van
Van Beinum bij de grote concerten, de tweede dirigent van
de H.O.V., die weldra met recht het onmisbaar factotum van
het orkest mocht heten. Tijdens de Schuurman-periode
(1931-1938) kwam daarin geen verandering. Intussen vormde
hij zich in de praktijk tot een kundige orkestleider, die niet
vervaard was voor hete vuren te staan en vaak riskante ge
vallen behoorlijk wist op te lossen. Dit openbaarde zich bij
zonder bij het begeleiden van solisten Na het vertrek van
Marinus Adam zoals de concertbezoeker hemniet ziet:
in hemdsmouwen tijdens een repetitie.
Schuurman droeg Adam (nog steeds als tweede dirigent)
een jaar lang alleen de leiding van het orkest. Doch toen in
1939 Toon Verhey als „eerste" benoemd werd, achtte het
H.O.V.-bestuur het redelijk Adam om zijn grote verdiensten
tevens tot „eerste" te promoveren en wel met de bepaling,
dat het H.O.V.-koor, dat in de Schuurman-periode tot stand
was gekomen, uitsluitend onder zijn leiding zou staan. Bij
deze voor Adam nieuwe richting voegde zich in die tijd ook
een niet geringe compositorische bedrijvigheid, vooral op het
gebied van het ballet.
DE COMBINATIE VERHEY-ADAM
duurde tot het tweede oorlogsjaar. Er
volgde nog een seizoen onder Koole
en Adam en daarna brak de hachelijke
ANNA BLAMAN HERDACHT
VIJF JAAR GELEDEN OVERLEED .Anna Blaman.
Ter herdenking van haar sterfdag hebben de Nederlandse
Boekverkopersbond van haar geboorteplaats Rotterdam en
de Rotterdamse Kunststichting in samenwerking met het
Nederlands Letterkundig Museum een tentoonstelling in
de Maasstad (Korte Lijnbaan 18c) georganiseerd, die ge
wijd is aan haar schrijversleven en gisteravond werd ge
opend een eerbetoon aan haar levend werk, een ver
levendiging van de nagedachtenis aan haar voorname per
soon, een bevestiging van wat nu, na veel onwaardig
geschrijf en gedoe tijdens haar aanwezigheid onder de
mensen, vrij algemeen erkend wordt: dat beide, dit leven
en dit werk, een zeldzaam integere, met hart en ziel en
moed beleden éénheid vormen, en dat die eenheid, ver
worven in en dóór het „eenzaam avontuur" van dit be-
HET IS HET SONNET „WINTER",
opgenomen in het poëzienummer van
de „Criterium"-jaargang 1940, ge
schreven dus in de tijd dat Anna Bla
man met de novelle Romance debu
teerde in het jongerenmaandblad
„Werk". Een vrouw, een „ik", staat
„als een starre wacht" voor het be
vroren venster; ze voelt zich gestor
ven, „gestorven zonder het te weten
want anders had ik me toch wel ver
zet". Zo, weggeraakt, verdreven uit
het leven, buitengesloten in de vries
kou, ademt ze de ijsvarens tot „een
rauw bouquet" en door de starheid
heen ziet ze naar buiten, waar de toe-
gevroren Lethe de tot leed gestolde
liefde onvergetelijk in haar ban houdt.
Ze blijft wachten, de vrouw, ze „meet
het leven uit", het onherbergzame, ze
roept geluidloos
„Was er ooit een die mij had kunnen
horen?
een eenzame voor een bebloemde ruit
en buiten blanke toegesneeuwde spo
ren -"
Dit is, dit bleef het eenzaam avon
tuur, en die hier staat is de „verlie
zer", die geen compromis duldde met
het zelfbedrog, geen toevlucht wilde
zoeken bij de gemakkelijke maar on
waardige levenssurrogaten, maar het
hield bij de volstrektheid van een be
ginsel, een „ideaal" als men het zo
wil noemen, een voorwaarde althans
van een leven de mens waardig. „Ik
wil", schreef Anna Blaman in „Op le
ven en dood", „ik wil waar zijn, dat
is de enige opgave die ik mezelf stel,
die ik mezelf kan stellen. En die op
gave wordt moeilijker naarmate je
meer met de leugen hebt afgedaan.
Want uiteindelijk heb je dan het men
selijk bestaan uitgekleed en afgekloven
tot op het geraamte". Juist die dóór
en dóór zindelijke, onvervalst-eerlijke,
moedige waarheidsdrang is het, die
haar oeuvre voor de schijnwereld van
de „literatuur" heeft behoed, van haar
eerste grote werk „Vrouw en Vriend"
(1941) tot haat laatste, onvoltooid ge
bleven roman „De Verliezers" (1960).
HIER, WAAR MEN OOK LEEST, is
de eenzaamheid, de angst, de schuld
het tekort, de terging van de onzeker
heden, de doem van de menselijke be
perktheid, het onvermijdelijke misver
stand in de onderlinge betrekkingen,
de chaos van de vertroebelingen, de
onmogelijkheid om zich kenbaar te ma
ken in het zuiverste wat men verlangt,
hoopt, wil, bedoelt. En óók, bovenal,
is er dat voortdurende „desondanks":
tóch lief te hebben temidden van al
le ontluistering, stand te houden in alle
ontgoocheling, en de moed te hebben
Anna Blaman
om zichzelf te doorzien in de voorge
wende motieven en te staan voor wat
men is, te zijn die men is en in het
geval van de kunstenaar uit te druk
ken wat men in alle geledingen van
het menselijke is: een raadselwezen,
vol drift en begeerte, vol verheimelij
king daarvan, vol primitivisme nog
waaraan alleen de geest kan ont
komen, vol onklaarheid die alleen door
een onverbiddelijke zelfdoorgronding
tot heldere evenwichtigheid gezuiverd
kan worden.
Er is in het werk van Anna Blaman
en in toenemende mate veel
monoloog, die niet als een zelfgesprek,
met uitzondering misschien van de
roman „Op leven en dood", geschre
ven staat, maar geprojecteerd is in de
menselijke, zeer menselijke figuren die
de implicaties van het mens-zijn scha
keren. „Een kunstwerk", heeft ze ge
schreven, „is een verantwoording":
wijze waarop de onverbloemde reali
teit deze en gene mens, vrouw, man,
vriend, vijand, confronteerde met de
tragische situatie van het „tekort"
van de ontoereikendheid om in die in
ter-menselijke betrekkingen géén wolf
staan, één en al getuigenis is van de persoonlijke verant
woordelijkheid voor de „menselijke conditie." Door een
bijzondere aanleiding bij deze tentoonstelling betrokken,
heb ik me in de voorafgaande dagen opnieuw bezonnen op
de litteraire en zedelijke waarde van dit levenswerk, op de
dringende actualiteit daarvan, op de creatieve middelen
waarmee een zo volstrekt waarachtige belijdenis van indi
viduele levenservaring verheven kon worden tot de rang
van het hoven-persoonlijke en algemeen-menselijke. Ik
stuitte daarbij op een gedicht van Anna Blaman, dat ik wel
kende, maar een kwarteeuw geleden toch niet zoals nu
herkende als een tot poëzie geworden sleutelwoord, waarin
alles wordt samengevat wat een als men wil: existentieel
eenzaamheidsbesef als levensconditie gaande maakt en
waar maakt en oplegt.
te zijn. En omdat die „verantwoor
ding" als diepste aandrift van haar
schrijven voor haar essentieel was voor
alles wat zij aan de openbaarheid prijs
gaf, heeft ze de verantwoordelijkheid
voor haar schriftuur bitter ernstig ge
nomen.
In haar bijdrage tot het bundeltje
„Schrijvers blootshoofd" (1956) heeft
zij in haar „Wat „schrijven" be
tekent" getitelde beginselverklaring
pas in de tweede plaats de „vorm
geving", de wijze van compositie ter
sprake gebracht, omdat deze en
haar gehele oeuvre getuigt daarvan
van werk tot werk afhankelijk is van,
en bepaald wordt dóór datgene wat de
auteur te schrijven, te verbeelden,
waar te maken heeft. Al schrijvend
verkende ze, ontdekte ze, vaak tot
haar ontsteltenis, soms tot haar geluk,
maar steeds tot het uiterste op haar
hoede voor zelfmisleiding. Dat was
haar „engagement", niet het politieke,
niet het litteraire, maar dat van een
schrijven dat een wijze van leven is,
van een leven dat weigert te „roman
ticeren en falsifiëren" en het risico
durft te nemen van een „verlies", het
risico van misverstaan te worden, in
leven en werk, en geen antwoord te
krijgen, het risico tenslotte van het
eenzaam avontuur, dat zo zielsgraag
tweezaam had willen worden, dat wil
zeggen: volledig, mens met mens ver
bonden, liefde door liefde beantwoord,
vervulling dus die duurzamer is dan
de geluksextase van een ogenblik.
IK SCHREEF hierboven over Anna
Blamans „desondanks": dat was haar
grote kracht, die haar werk tot een
bezield en bezielend getuigenis maak
te. Op de voet gevolgd door het onheil,
bedreigd steeds door een nabije dood,
geconfronteerd met de beschamende
onvolmaaktheid, gekweld door het
menselijk onvermogen, gehinderd en
gekwetst door het onopzettelijke en het
bewust denigrerende misverstand, is
ze geen handbreed afgeweken van het
geen haar schrijversverantwoordelijk
heid haar oplegde te doen: de zuiver
heid te verdedigen tegen de verraders
ervan, de „fatsoensrakkers" incluis.
Men kan haar romans en verhalen op
slaan waar men wil, men zal tegen
over de moedwilligen, de ontluisteraar
de profiteurs de ware negativisten!
steeds de tegenkracht bespeuren, de
„verliezers" die het tegen de bloed-
arme maar keiharde werkelijkheid
weliswaar moeten afleggen, maar die
trouw blijven aan hun hoogste en in
nigste verlangen, desondanks.
Ik breng het fragment van Anna Bla-
periode aan waarin onze jubilaris uit
eindelijk bij de bevrijding het orkest
gaaf kon overdragen. Dat er in mei
1945 nog een H.O.V. was, die in de
hongerwinter velen tot een zegen en
een morele steun was geweest, was
Adams werk.
Er kwam een nieuwe „eerste" voor
het orkest en Adam kon terugkomen
als „tweede", wat hij met ere gebleven
is tot het einde van zijn dienstjaren.
mans brief aan haar uitgever Meulen-
hoff in herinnering, dat in het naschrift
van haar onvoltooid gebleven roman
„De Verliezers" staat afgedrukt. Het
waren haar laatste publiek geworden
schrijvers woorden, die het ontworpen
besluit van haar roman aanduidden:
„Kortom", schreef ze, „het menselijk
tekort (het onbegrip, het misverstand),
of er nu goede wil of onwil is, ruïneert
hier een mensenleven, desondanks
blijft de menselijkheid (hier in de zin
van talent voor liefde) onaangetast."
En in diezelfde brief kan men, met
verwijzing naar een van de mens-figu
ren uit deze schokkend-ware roman,
lezen: „Driekje verliest, maar behoudt
zichzelf."
Wil men nog meer dan dit getuigenis
van een auteur? Welnu, aan déze
schrijfster wordt door een tentoonstel
ling van haar schrijversleven hulde be
toond. Wat kan men meer doen dan
hopen dat haar werk weerklank vindt?
Hieronder worden platen besproken van
de volgende ..labels" ..Delysé" (ECB-3151)
guitarist John Williams. ..Mercury" (120-
554) MGL guitarist Celedonio Romero.
..C.B.S." (BRG-72101Boedapester strijk
kwartet. ..Decca" (LXT-6093) Janacek-
kwartet. ..Decca" (LXT-6103) Janacek-
kwartet. ..Decca" (LXT-6087) Weens Oc
tet met solo-klarinettist Alfred Boskows-
ky. ..Philips" (L 02378L) violist Arthur
Grumiaux en alt-violist Arrigo Pellicia
met .London Symphony Orchestra".
..Decca' (LXT-6112) Pierre en Claude
Monteux met .London Symphony Or
chestra". „Philips" (D88-025L) Pierre
Monteux met Concertgebouw-orkest. „Co
lumbia" (33HSX-111) Cleveland Orkest
met George Szell. „Philips" (A02309L)
Arthur Grumiaux met „Orchestre des
Concerts Lamoureux". „Philips" (L02375L)
Arthur Grumiaux met „Orchestre des
Concerts Lamoureux". „Cycnus" (30CM003
symfonien van Franz Berwald. „Decca"
DGL803Willi Boskowsky met „Die
Wiener Philharmoniker".
ENKELE JAREN GELEDEN
annonceerde de grote guitarist An
dres Segovia. in een geestdriftig ge
steund artikel een nieuwe, jonge
guitarist, met name de in 1941 in
Australië geboren John Williams.
Als zeventienjarige instrumentalist
had hij door zijn spel Segovia in
verrukking gebracht en hij aarzel
de niet om te schrijven: „A prince
of the guitar has arrived in the
musical world".
Wie de opnamen van John Wil
liams vertolkingen op de door „De
lysé" uitgegeven plaat ECB-3151
heeft gehoord, zal het zonder voor
behoud eens zijn met het oordeel
van Segovia. Een feilloze techniek
en een zuivere, gevoelige muzikali
teit werden door de jonge meester-
guitarist gedemonstreerd met voor
treffelijk opgenomen uitvoeringen
van werken van Bach, de Scarlattis,
Granados en anderen.
„Mercury" vervaardigde even
eens een guitaar-plaat (120-554
MGL) met opnamen van een an
dere guitarist Celedonio Romero.
Hij speelde hiervoor een grote ver
scheidenheid van guitaarmuziek,
die geliefd was aan de hoven van
Spanje. Een gave technische be
heersing heldere klank en een ex
tra gereserveerde objectiviteit wer
den karakteristiek voor de opvallend
natuurlijk en duidelijk opgenomen
vertolkingen. Kamermuziek voor
strijkkwartet werd op platen uitge
geven door CBS en Decca.
VAN CBS VERSCHEEN een bij
zonder geslaagde opname (BRG
72101) van het strijkkwartet op. 130
van L. van Beethoven. Het werk
werd hiervoor met m meesterschap
gespeeld door het Boedapester
Strijkkwartet. Met de beroemde
Cavatina van het kwartet bereik
te dit voortreffelijke ensemble een
aangrijpend hoogtepunt.
Voor Decca gaf het Tsjechische
Janacek Kwartet prachtige door
rijke muzikaliteit gekenmerkte ver
tolkingen van drie Strijkkwartetten
van Joseph Hayden voor plaat LXT
6093. Bij deze kwartetten is ook op
genomen het kwartet in F met de
vermaarde „Serenade", die een
zeldzaam verfijnde uitvoering ver
kreeg. Voor plaat OXT 6103 speel
de het Janacek-kwartet twee kwar
tetten van Antonin Dworsjak het
kwartet in d op. 34 en het kwartet
in F op. 96, het zogenaamde neger
kwartet. De uitnemende, bewogen
en fraai klinkende voordrachten ge
ven aan de plaat een bijzondere
kunstzinnige waarde.
Decca was eveneens gelukkig
met de plaat LXT 6087, waarop het
jeugdige blijde Divertimento in F
(K.V. 247) en het sublieme Klari
net-kwintet (K.V. 581) van W. A.
Mozart werd vastgelegd. Het Ween-
se Oktet, waaronder de solo-klari
nettist Alfred Boskowsky, vertolkte
deze werken met grote klank
schoonheid en uitdrukkingskracht.
WERKEN VAN MOZART, name
lijk het Vioolconcert in D (K.V.
211) en de Sinfonia Concertante
(K.V. 364) werden ook gekozen
voor de plaat L02378L, die Philips
maakte van uitvoeringen door de
violist Grumiaux en het door Colin
Davis geleide „Londen Symphony
Orchestra" en bovendien door de
alt-violist Arrigo Pelliccia, die de
solo-alt-viool-partij in de Sinfonia
op zich had genomen. Dankzij een
voortreffelijke opnametechniek
geeft deze plaat uitnemende indruk
ken van het magistrale kristalhel
dere spel van Grumiaux en van de
eveneens meesterlijk spelende Pel
liccia. In het bijzonder vestig ik de
aandacht op het ontroerend schone
Andante van de Sinfonia. Kostbare
herinneringen zullen bij vele mu
ziekminnaars in ons land opkomen,
wanneer zij zullen luisteren naar
de opnamen die Decca en Philips
maakten van orkestuitvoeringen,
die geleid werden door de verleden
jaar overleden grote dirigent
Pierre Monteux.
Kort voor zijn dood dirigeerde
Monteux (hij was toen reeds 89
jaar!) het „London Symphony Or
chestra" bij de vertolkingen van
het Fluitconcert in D (K.V. 314)
van W. A. Mozart, de tweede Suite
in b van Johann Sebastian Bach
en een orkest-fragment uit de ope
ra „Orpheus" van Gluck. In elk
van deze drie werken werd de fluit-
solo gespeeld door de zoon van de
dirigent, Claude Monteux. Met zijn
voortreffelijk spel toonde de jon
ge Monteux overtuigend aan, dat
ook hier de appel niet ver van de
stam gevallen was. Daarover do
mineerde echter de adel van de
grote muziek-geest van de vader
(suite van Bach!), die deze Decca-
plaat LXT 6112 haar waarde en
misschien wel historische beteke
nis gegeven heeft.
VAN NIET MINDER betekenis
werd de Monteux-plaatvan Phi
lips (D 88-025 L), die uitvoerin
gen bevat van Schuberts „Onvol
tooide" en van de „Marcia fune-
bre" uit Beethovens derde Symfo
nie. Een levendige herinnering aan
de dirigent houdt deze plaat vast
met de opname van de repetitie,
waarmede het Concertgebouw-or
kest de uitvoering van de treur
mars voorbereidde. Een prachtige
plaat.
Degenen, die tegenwoordig kon
den zijn bij de concerten, die het
Cleveland Orkest tijdens het Hol
land Festival van dit jaar in Ne
derland heeft gegeven, zal het inte
resseren, dat Columbia een serie op
namen van dit orkest heeft ge
maakt onder de titel „Europese
Concerttournee". Een van de pla
ten van deze serie, „Amsterdam"
genaamd, bevat de Symfonie in Es
van Joseph Haydn (No. 99) en het
Concert voor klarinet en orkest in
A (K.V. 622) van Wolfgang Ama-
deus Mozart. De aan uitdrukking zo
rijke symfonie van Haydn werd
voor deze opname onder leiding van
de dirigent George Szell met hel
dere, transparante klank gespeeld.
De klarinettist Robert Marcellus
vertolkte de solo-partij van Mo-
zarts concert en liet zich hierbij
kennen als een technisch zeer be
dreven en muzikaal bijzonder be
gaafde kunstenaar, die de klankge
heimen van zijn zangerig instru
ment doorgrond heeft. George Szell
en het orkest begeleidden hem
met uiterste stiptheid. Het num
mer van deze geslaagde plaat is
V33HSX111.
DE VIOLIST Arthur Grumiaux
vertolkte voor Philips-langspeelpla-
ten de Symphonie espagnole" op.
21 van Eduard Lalo, „Introduction
et Rondo capriccioso" op. 28 en
de „Havanaise" op. 83 van Camille
Saint-Saëns (plaat no. A 02309 L).
en vioolconcerten van Saint Saëns
en van Vieuxtemps (plaat no.
L02375L). Arthur Grumiaux heeft
bij deze opnamen opnieuw zijn vir
tuoze beheersing van de vioolspel
kunst gedemonstreerd en zijn dispo
sitie voor de ongecompliceerde,
zelfs elegante gevoelsexpressie van
de vertolkte werken. De klank van
de fraaie viool en van het uitne
mend begeleidende „Orchestre des
Concerts Lamoureux" (dir. Manuel
Rosenthal) werd op deze platen
volstrekt natuurgetrouw geregis
treerd.
DE BIJZONDERE AANDACHT
van grammofoon-bezitters zou ik
willen vragen voor een door „Cyc
nus" uitgegeven plaat (30CM003)
met opnamen van de uitvoeringen
van twee symfonieën van de 19e
eeuwse Zweedse componist Franz
Berwald. Beide werken, de symfo
nie „Sérieuse" en de symfonie
Singulièrezijn in ons land vrij
wel onbekend. Trouwens ook over
de componist zelf is hier, mede
door de veronachtzaming en mis
kenning in zijn geboorteland on
dervonden zo goed als niets gepubli
ceerd tot nu toe. Het is triest te be
denken, dat Berwald in 1868 in vol
slagen armoede stierf. In zijn rijke
nalatenschap van verrassend fraaie
composities, werden ook de twee
hiervoor genoemde symfonieën ge
vonden, die getuigen van zijn zelfs
geniale muzikaliteit, die hem op
één lijn stelt met tijdgenoten als
Liszt en Brahms.
Door het Philharmonisch Orkest
van Stockholm werden de symfo
nieën met treffende geladenheid,
scherpe profilering en uitdruk-
kingsrijke klank vertolkt.
Ter afsluiting van deze bespre
king wil ik nog wijzen op de aan
trekkelijke plaat met Weense
dansmuziek van Joseph, Eduard,
Johann (jr) en Johann (sr.)
Strauss in vlotte uitvoeringen door
„Die Wiener Philharmoniker" onder
leiding van de bekende Weense di
rigent-violist Willi Boskovsky.
„Decca" bracht deze helder en rit
misch lenig klinkende opnamen in
de handel onder No. DGL 803.
P. Zwaanswijk
De aartsbisschop van Liverpool heeft
in een rede te Rome gezegd dat de
Beatles en „pop-music" in het alge
meen een factor zijn bij het bevor
deren van goede internationale ver
standhouding. Zoals bekend komen de
Beatles ook uit Liverpool, en aarts
bisschop George Andrew Beck heeft
wellicht daarom de befaamde groep
genoemd in zijn rede die ging over
kerk en cultuur.
De rooms-katholieke kerk moet be
langstelling tonen voor alles wat de
mensheid nader tot elkaar kan bren
gen" aldus de aartsbisschop. „Zijn po
pulaire grammofoonplaten en discjoc-
keys een belangrijke factor bij het be
vorderen van internationale broeder
schap en goede wil? De hitparade kent
geen grenzen, en men kan zeggen dat
de reizen van de Beatles meer bijdra
gen tot een nader tot elkaar brengen
van de jongere generatie dan weet ik
hoeveel topconferenties tussen staats
lieden", aldus de aartsbisschop.