PAUS PAUL US' ENCYCLIEK EN DE OECUMENE
7
De joden in Rusland
Terugslag na „Constitutie
over Heilige Liturgie"
I
Gedachten over
„Mysterium Fidei"
ZATERDAG 9 OKTOBER 1965
Erbij
PAGINA TWEE
Inhoud
Geen perspectief
Transsubstantiatie
Gemeenschappelijk
of privé
Luther, Zwingli, Calvijn
Trente
Niet alleen symbool
Op wie slaat aanneming?
Prof. dr. W. F. Golterman
Ds. D. ter Stee ge
De laatste encycliek van paus Paulus VI, „Mysterium
Fidei", handelend over de leer en de verering van de
heilige Eucharistie, heeft in ons land grote deining veroor
zaakt. Dadelijk nadat hij op 11 september was uitgege
ven, werd in de Italiaanse pers gepubliceerd, dat hij vooral
gericht was tegen een aantal Nederlandse theologen, die
allerlei dwalingen over het Heilig Avondmaal zoude.n leren.
Reeds op 27 april van dit jaar hadden de Nederlandse bis
schoppen een herderlijke brief tot de gelovigen gericht
over de eucharistie, waarin zij de vraag naar de wijze van
Christus' tegenwoordigheid in het sacrament ter vrije
discussie meenden te mogen laten aan de theologen, zo
lang de verandering van brood en wijn in het lichaam en
bloed des Heren en de waarachtigheid van Zijn tegenwoor
digheid in de eucharistische gestalten worden aanvaard.
De paus heeft zijn grote instemming
met deze brief betuigd. In de pers
(ook in niet-Italiaanse bladen) werd
echter gesuggereerd dat van de katho
lieke kerk in Nederland zelfs een
schisma te verwachten zou zijn. Krach
tig en fel heeft kardinaal Alfrink te
gen een en ander geprotesteerd, de
berichten in de Italiaanse pers als
laster kwalificerend. Hoe kwam men
aan deze aantijgingen? Zoals gewoon
lijk worden ook in deze encycliek niet
de namen genoemd van mensen voor
wie hij speciaal bestemd zou zijn. Men
moet dienaangaande altijd gissen zo
dat somtijds elkaar bestrijdende theo
logen over en weer elkaar aanwijzen
als degenen, wier dwalingen afgewe
zen worden.
Ernstiger echter is het dat drs.
Arts in de Nieuwe Linie van 18 sep
tember j.l. moet schrijven dat de woor
den „Hollands schisma" en „Ketterij in
Holland" stammen van enkele Vati
caanse geestelijken, die onderhands een
aantal journalisten van gegevens
voorzien. Arts meent dat noch de en
cycliek, noch enige speciale kerkelijke
instantie ook maar in het geringst aan
zoiets in ons land heeft gedacht. Een
der verheugende dingen in deze onfris
se affaire is dat kardinaal Alfrink te
Rome heeft gepleit voor het goed recht
van een openhartige vrije discussie in
zijn kerk, waarin inderdaad wel het
een en ander over de eucharistie te
doen is.
Mij is gevraagd iets over de onder
havige encycliek te willen schrijven,
speciaal in verband met de oecumeni
sche consequenties, laat ik zeggen de
oecumenische discussie over het meest
centrale van de christelijke kerk. het
heilig avondmaal, of met een bij ka
tholieken meer gebruikelijke term, de
heilige eucharistie.
Wat houdt de encycliek in? Uiteraard
moet ik mij in een dagbladartikel over
een zo bij uitstek theologisch onderwerp
bepaalde beperkingen getroosten. De
paus begint met zijn verontrusting uit
te spreken over het feit dat sommigen
meningen verkondigen over privémis-
sen, het dogma van de transsubstan
tiatie en de verering van de eucharis
tie, die de gelovigen in de war kunnen
brengen. Zij (die sommigen) spreken
alsof het aan iedereen vrijstond aan
de reeds door de kerk gedefinieerde
leer voorbij te gaan of haar dusdanig
te duiden dat de juiste betekenis van
de woorden of de algemeen erkende
waarde der begrippen daarbij ontze
nuwd wordt. Behalve dat de zuiverheid
van het geloof veilig gesteld moet wor
den is het ook noodzakelijk een juiste
wijze van spreken in acht te nemen.
En verderop schrijft de paus: wie
zou het ooit kunnen dulden dat de door
de oecumenische concilies gebruikte
dogmatische formuleringen van de ge
loofsgeheimen van de H. Drievuldig
heid en van de Menswording niet lan
ger aangepast werden geacht aan de
hedendaagse mens en onbesuisd door
andere werden vervangen?
Evenmin is het te dulden, dat de
eerste1 de beste privépersoon naar
eigen goeddunken de formuleringen zou
willen afschaffen waarmede het conci
lie van Trente het eucharistisch mys
terie te geloven heeft voorbehouden.
Want die formuleringen drukken be-
grippen uit die niet gebonden zijn aan
een bepaalde cultuurvorm, noch aan
een bepaalde periode van wetenschap
pelijke vooruitgang, noch aan een of
andere theologische school. Bijgevolg
zijn zulke formuleringen begrijpelijk
voor de mensen van alle tijden en van
alle plaatsen.
Met andere woorden: hier wordt
wat de eucharistie betreft de formule
ring van Trente zonder meer gehand
haafd en blijft geen enkel perspectief
over voor enige wijziging. Dit nu is
mijns inziens volkomen in strijd niet
alleen met wat belangrijke nieuwe ka
tholieke theologen hebben geschreven,
maar ook met wat Paulus' voorgan
ger, de onvergetelijke Joannes XXIII,
bij de opening van het huidige concilie
heeft gezegd.
Hans Küng bijvoorbeeld heeft ge
schreven: „Hoewel definities de waar
heid onfeilbaar en nauwkeurig treffen
en in deze zin onveranderlijk zijn, na
melijk niet vals kunnen worden, toch
zijn zij geen verstarde, gepetrificeerde
formules. Alle theologische formulerin
gen, ook dogmata, hebben een bepaal
de beperking. In ieder kerkelijk dog
ma is (irreformabel) goddelijke open
baring tegelijk menselijk (reformabel)
uitgerukt". (Hans Küng, Konzil und
Wiedervereinung, 1960, p 141).
En bij Th. Sartory, OSB, lees ik dat
geen menselijke definitie de volheid der
goddelijke openbaring adekwaat kan
weergeven (Oekumenische Rundschau
1962, p 255).
Nu zijn beiden mogelijk als privé-
personen te beschouwen en zij staan
dan ook bij conservatieve katholie
ken mogelijk in de geur van ketterij.
Wat echter te zeggen van de ope
ningsrede van paus Joannes?
Hij noemde de voornaamste taak
van het concilie het bewaren en op
doeltreffende wijze verkondigen van de
christelijke leer. Maar de waarheden
van de leer dienen onderscheiden te
worden van de wijze waarop zij gefor
muleerd worden. De inhoud is onver
anderlijk, maar de formulering kan
wisselen. Het concilie kan het geloof
dat altijd geloofd is in nieuw gewaad
steken, al moeten dezelfde zin en bete
kenis behouden blijven. Wat deze paus
wilde, was een aanpassing aan de te
genwoordige tijd, Italiaans: een aggior-
namento, een up-to-date-maken.
Een volgend punt. De paus stelt
vast en hier kunnen wij weer volmon
dig mee instemmen dat de heilige
eucharistie een geloofsgeheimenis is.
Ook als hij schrijft dat dit geheim der
eucharistie op wonderbare wijze de
tegenwoordigstelling is van het kruis
offer, eens en voor altijd voltrokken op
Kalvarië (d.i. Golgotha). Met deze for
mulering honoreert Paulus VI de nieu
were interpretatie van het door Trente
bepaalde. De concilievaders hebben
niet, zoals vaak wordt gemeend, in de
eucharistie een herhaling van het of
fer gelezen; zij gebruiken de term,
„repraesentaretur", waarin het woord
praesens voorkomt. Repraesentaretur
wil dus zeggen: in de tegenwoordige
tijd plaatsen.
Men weet dat de hervormers de ge
dachte verworpen hebben dat in de
eucharistie Gode een offer zou worden
gebracht ter verzoening van menselij
ke zonde, omdat dit de algenoegzaam-
wordt, namelijk dat het avondmaal vóór
alles gemeenschapsmaal is.
Met de eucharistische tegenwoordig
heid van Christus bijvoorbeeld be
doelt prof. Schoonenberg niet aller
eerst de aanwezigheid van Zijn lichaam
en bloed onder de tekenen, maar Zijn
aanwezigheid in de eucharistie-vieren-
de gemeenschap. Paulus VI herhaalt
de critiek van Pius XII in de encycliek
Mediator Dei van 1947 op soortgelijke
bezwaren tegen privé-missen, daarbij
waarschijnlijk Casel en de zijnen op
het oog hebbend.
Wij komen nu tot het voornaamste
punt van de encycliek, de handhaving
van de transsubstantiatie. Wij bespra
ken de metabolegedachte, die reeds heel
spoedig na de tijd der apostelen is
geleerd, zo ook de vaststelling van de
transsubstantiatieleer in 1215. Het La-
teraanconcilie stelde vast dat Christus
reëel in het sacrament tegenwoordig
komt. Brood en wijn worden omgezet
in Zijn lichaam en bloed naar de sub
stantie (wat het wezen uitmaakt).
Slechts de gedaanten van brood en
wijn blijven als uiterlijke tekenen,
verwijzend naar de tegenwoordigheid
van de verheerlijkte Heer, die voor God
de Vader staat. De substantie van
brood en wijn gaat over in een andere
substantie (transsubstantiatie). Men
weet dat de transsubstantiatieleer door
de hervormers is verworpen. Dat bete-
w
Wij moeten wel de vraag stellen of
dit standpunt, dat de mogelijkheid tot
oecumenische discussie openstelde,
weer verlaten is. Of bedoelt paus Pau
lus dat. bij onveranderlijke formules
toch altijd de mogelijkheid tot nieuw
interpreteren blijft bestaan?
Wat in de encycliek opvalt, is dat de
bewijsvoering voor de geloofswaarheid
plaats heeft door een beroep op de
Bijbel en de oude kerkvaders, zowel
uit het oosten als uit het westen;
slechts in enkele stukken worden de
scholastieken genoemd. Wel wordt
voortdurend teruggegrepen op het con
cilie van Trente en van het Lateraan
(1215), waarop de leer der transsub
stantiatie is vastgesteld.
Reeds eeuwenlang daarvoor was
aangenomen, hetgeen ook in de (oos
ters)-orthodoxe kerken altijd is aange
nomen, dat bij de viering van de eucha
ristie een verandering plaats vindt van
brood en wijn in het lichaam en het
bloed des Heren. Men spreekt in het
oosten over deze verandering als de
metabole, maar onthoudt zich van
iedere uitspraak over het „hoe" dezer
verandering, die geheel mysterieus
blijft en geschiedt door de Heilige Geest
daartoe aangeroepen (het zogenoemde
epiklese-gebed).
Vóór het Lateraanconcilie leerde men
in het westen deze verandering even
eens. Nu valt het op dat in de ency
cliek Mysterium Fidei 'n bepaald drei
gende toon wordt aangenomen als de
mogelijkheid van een ontkenning der
verandering wordt gesteld.
De encycliek herinnert dan aan het
lot van de elfde eeuwse theoloog Be-
rengarius, die „toegaf aan de door het
menselijke verstand geopperde bezwa
ren en als eerste de verandering in de
eucharistie durfde te loochenen". De
kerk heeft hem herhaaldelijk met ver
oordeling gedreigd als hij niet zou her
roepen. Paus Gregorius VII heeft hem
bevolen een eed af te leggen de ver
andering te geloven.
De vraag, die wij dit lezende stellen,
luidt: „Is dit een waarschuwing, een
bedreiging? Is dit een aanwijzing dat
de Kerk van Rome kan teruggrijpen op
oude methoden van ketterjacht of in
quisitie?
Joannes XXIII zei het anders. Bij
bestrijding van dwalingen trad de Kerk
vroeger streng op, maar zij gebruikt
nu liever het geneesmiddel der barm
hartigheid dan de wapenen der ge
strengheid.
Het dreigement in de nieuwe ency
cliek doet koud en liefdeloos aan. Ik
schrijf dit niet neer uit een anti-pa-
pistische gezindheid maar juist uit te
leurstelling over een teruggaan naar
oude gewoonten in een kerk, waarvan
ik de wedergeboorte en vernieuwing
gedurende de laatste jaren zo bewon
derd en benijd heb.
Een belangrijk oecumenisch evene
ment was de ontmoeting van paus
Paulus met de patriarch Athenagoras
(de „oecumenische patriarch"). Zijn
laatste encycliek is een minder oecu
menisch gebaar.
heid van het kruisoffer van de Heer
Jezus Christus aantast. Het opkomen
van de zogenoemde repraesentatiethe-
orie, onder anderen bij Benedictijnen
als Odo Casel, heeft een nieuwe discus
sie tussen katholieken en protestanten
bewerkt. Als het Golgotha-offer niet
wordt hernieuwd maar bij de avond
maalsviering door de „tegenwoordig
stelling" wordt aangeboden en door de
gelovigen wordt „toegeëigend" komen
de standpunten dichter bij elkaar.
Maar dan maakt de encycliek het
toch weer moeilijk als daarin grote
nadruk gelegd wordt op de „nieuwe
offerande", altijd opgedragen, niet
slechts voor de zonden, de straffen,
de voldoeningen en andere noden van
de nog levende gelovigen, maar ook
tot lafenis van de in Christus overle
denen en „nog niet geheel gezuiver-
den" (weer met een beroep op Trente).
Hieraan verbonden het volgende. De
paus stelt dat het nodig is te herinne
ren aan „het openbare en sociale ka
rakter van iedere mis", waarover de
in 1964 door hemzelf gepromulgeerde
„Constitutie over de heilige liturgie"
in paragraaf 27 spreekt. Het heet dat
iedere mis, ook al wordt zij privé ge
celebreerd door een priester, toch
geen privé-aangelegenheid, maar een
daad van Christus en van de Kerk is.
Want iedere mis wordt opgedragen,
niet slechts tot heil van enige weini
gen (of bijvoorbeeld alleen een over
ledene) maar ook tot redding van heel
de wereld.
Nu legt de constitutie het accent zo
danig dat een gemeenschappelijke vie
ring, waarbij de gelovigen in groten
getale en actief deelnemen, zo moge
lijk de voorkeur dient te verkrijgen bo
ven de particuliere en kwasi-private
viering. De encycliek echter schrijft,
dat al is het ook uiteraard zeer passend
dat een groot aantal gelovigen actief
deelneemt aan de viering der mis het
toch niet af te keuren, ja zelfs goed
te keuren is, dat de mis privé door
een priester met slechts één misdienaar
wordt opgedragen. Het lijkt een klein
accentsverschil, maar ik vrees dat dit
verschil toch weer een terugkeer tot
oude gebruiken in de katholieke kerk
is, waarbij een van de belangrijkste ge
zichtspunten van nieuwere theologen,
daarmede tegemoetkomend aan de
evangelische inzichten, opzij gezet
kent niet dat alle hervormers de wer
kelijke tegenwoordigheid van de Heer
in het avondmaal ontkenden. Vooral
Luther hield daaraan vast.
Luther leerde, dat Christus' li
chaam en bloed in of met de stoffe
lijke elementen aanwezig zijn, zoals
vuur het ijzer doorgloeit. Dit is de
gehele Christus, zowel naar Zijn
menselijke als Zijn goddelijke na
tuur. Het „is" van de inzettings
woorden („Dit is Mijn lichaam"
over het brood, „Dit is Mijn bloed"
over de wijn) moet letterlijk geno
men worden. Overigens heeft Lu
ther zich niet om een scherpe for
mulering druk gemaakt; hem was
het „dat" van de werkelijke tegen
woordigheid genoeg, terwijl het
„hoe" mysterie blijft.
Lijnrecht daartegenover leerde
Zwingli (en hem volgend vele „gere
formeerden", doopsgezinden, baptisten
hoewel tegenwoordig niet alle!) dat het
sacrament slechts een teken of sym
bool is, dat wil zeggen dat het slechts
heenwijst naar datgene wat het voor
stelt. Het „Is" wordt door hem en de
zijnen opgevat als „Betekent". Het
avondmaal is slechts een symbool van
een geestelijke werkelijkheid, een
maaltijd ter gedachtenis aan de dood
des Heren. Een tussenpositie nam Cal
vijn in. Hij leerde wel de werkelijke
tegenwoordigheid, maar deze wordt
geestelijk beleefd, want Christus li
chaam is in de hemel. De (Calvinis
tische) Nederlandse geloofsbelijdenis
stelt in art. 35 dat wij door het ge
loof het ware lichaam en bloed van
Christus in onze zielen ontvangen, ge
schiedt niet met de mond, maar met
de geest en het geloof. Er bestaat on
derscheid tussen het teken en de bete
kende zaak.
Op de bezwaren van de hervormers
heeft het concilie van Trente (1545-
1563) geantwoord met een herhaling
van het Lateraanconcilie. Trente be
vestigt dat het bij de verandering, die
zeer geschikt transsubstantiatie ge
noemd wordt, gaat om een mysterieu
ze en unieke verandering van de ge-
de substantie van lichaam en bloed, ter
wijl de gestalten van brood en wijn
blijven. Het valt op dat de scholastie
ke terminologie in Trente minder ge
bruikt is dan men zou kunnen verwach
ten. In de tegenwoordige tijd verzet
ten zich verscheidene theologen tegen
de term „transsubstantiatie" J. P. de
Jong (In Oecumene 1965 p 171) geeft
aan de term transfiguratie de voor
keur, een term onder anderen door
Tertullianus en Ambrosius gebruikt.
Schoonenberg meent dat door de con
secratie inzettings) woorden Chris
tus niet op ruimtelijke wijze uit de he
mel wordt gehaald; er heeft geen fysie
ke of chemische verandering maar een
tekenverandering plaats. Daarom komt
de term transsignificatie naar voren.
Een derde term, die gebruikt wordt is
transfinalisatie. De stoffelijke werke
lijkheid is wat zij is door de bestem
ming die de mens er aan gegeven
heeft. Zo nam de Heer het brood in
handen en sprak daarover Zijn schep
pend woord uit, waardoor Hij het
brood losmaakte uit deze louter aardse
samenhang om een teken te zijn van
zijn tastbare tegenwoordigheid. Dit is
een radicale verandering van bestem
ming of transfinalisatie. uitgedrukt in
de term: brood en wijn worden li
chaam en bloed.
Soortgelijke gedachten kan men vin
den bij de Franse schrijver G. Ghy-
sens en J. de Baciocchi in het tijd
schrift Irenikon. Van de Baciocchi
heeft de protestant F. J. Leenhardt
veel overgenomen in zijn boekje „Ceci
est mon Corps".
Uitdrukkelijk zij vastgesteld dat al
deze theologen niet beweren dat aan de
eucharistie slechts een symbolisch ka
rakter mag worden toegekend. Zij al
len aanvaarden het mysterie der ver
andering.
Een ander van deze groep, pater dr.
Smits, stelt dat de Heer bij het aan
bieden van brood en wijn daarin Zijn
menselijke liefde incarneert, met ande
re woorden, het betekende is in het te
ken. De werkelijke tegenwoordigheid
wordt allerminst geloochend. Het mys
terie van brood en wijn is een teken
dat niet verwijst naar iets buiten zich
zelf, maar ,in zichzelf waarmee het
identiek is.
De encycliek verwerpt het terugbren
gen van de eucharistie tot een vorm
van symbolisme alsof het sacrament in
niets anders bestond dan in een werk
zaam teken van de geestelijke tegen
woordigheid van de Heer. Om dit te
voorkomen wordt herinnerd aan het
concilie van Trente, waarnaar men ge
hoorzaam behoort te luisteren.
Waarom deze aanmaning? Op wie
slaat zij? Ik kan niet ontdekken, wie
van de nieuwere theologen een zui
ver symbolische opvatting van de
eucharistie leert. Of zijn anderen
bedoeld, die mogelijk slechts monde
ling leren? Deze zaak is mij niet
duidelijk.
Wel valt het op dat de paus begrip
pen als transfinalisatie en transsignifi
catie niet geheel afwijst. Nadat gesteld
is dat de katholieke kerk zeer juist en
zeer geschikt de verandering transsub
stantiatie heeft genoemd, gaat Paulus
VI verder met te zeggen dat na de
transsubstantiatie de gedaanten van
brood en wijn ongetwijfeld een nieuwe
betekenis (signum) en een nieuw doel
(finis) krijgen.
Ik vrees dat door de vastlegging op
de formule van Trente het oecume
nisch gesprek over het mysterie der
De jongste encycliek van paus
Paulus VI heeft groot opzien ge
baard, met name door de felle
reacties in de Italiaanse kranten,
die de encycliek onmiddellijk ge
bruikten om 't Nederlandse rooms-
katholicisme in een verdachte hoek
te drukken. Hoe is de reactie in
protestantse kringen, met name,
hoe wordt de oecumene door de
laatste encycliek beïnvloed? Wij
hebben dit gevraagd aan een van
de protestantse specialisten op het
gebied van de oecumene, de
doopsgezinde prof. dr. W. F. Gol-
terman, hoogleraar aan de Univer
siteit van Amsterdam.
werkelijke tegenwoordigheid wordt ge»
frustreerd.
Een laatste belangrijk punt is de ver
ering en aanbidding van het sacra
ment, een moeilijkheid voor evange
lische christenen, maar tegenwoordig
ook voor vele katholieken. De paus
merkt op dat de Kerk het geloof in de
tegenwoordigheid van lichaam en bloed
in de eucharistie altijd niet alleen ge
leerd maar ook beleefd heeft door dit
sacrament altijd te aanbidden tijdens
en na de viering van de mis. Hier
voor is het feest van Sacramentsdag
ontstaan en gepropageerd. Het laat
ste gedeelte van de encycliek bevat
dan ook een aansporing de verering
en aanbidding der geconsacreerde
hostie te bevorderen.
Het is namelijk niet geoorloofd om de
mening te verkondigen en in praktijk
te brengen, volgens welke de Heer Je
zus Christus na de viering van het
avondmaal in de geconsacreerde hostie
niet langer aanwezig zou zijn. Ik weet
niet in hoeverre katholieke theologen
dergelijke meningen verkondigen, die
in dat geval overeenkomst zouden
hebben met Luthers opvatting van de
werkelijke tegenwoordigheid alleen tij
dens de viering. Wel is het bekend dat
tegelijk met de nadruk die men legt
op de mis als gemeenschapsmaal het
accent sterk verschoven is van de
verering en aanbidding naar het nutti
gen van het geconsacreerde brood.
De constitutie over de heilige litur
gie wekt daartoe sterk op maar zwijgt
over de verering en aanbidding. Bij
zonder wordt aanbevolen de meer vol
maakte deelneming aan de mis, die
hierin bestaat dat de gelovigen na de
communie van de priester het lichaam
des Heren uit hetzelfde offer ontvan
gen (paragraaf 55). De accentverschui
ving maakt de oecumenische discussie
gemakkelijker, maar ook op dit punt
is de encycliek zeer teleurstellend.
Er is één troost: een encycliek is
door zijn tijdsgebondenheid vaak snel
vergeten. Moge dit ook met Myste
rium Fidei het geval zijn!
Een medewerker van het Ameri
kaanse oecumenische weekblad „The
Christian Century" heeft een overzicht
gegeven over hetgeen in feite de jo
den in de Sovjet-Unie wordt aange
daan, hoewel zij volgens de Grondwet
en volgens verklaringen van de partij
volkomen gelijke rechten hebben met
welke andere bevolkingsgroep dan ook.
Zij zijn ingedeeld als een van de „na
tionaliteiten" in de Sovjet-Unie, maar
hun worden bepaalde rechten als zo
danig ontzegd. Zo hebben de joden, die
in aantal de elfde nationale groep van
het land vormen geen toestemming
om landelijke instellingen te stichten
zoals de moslems, de orthodoxe, bap
tisten en Armeense kerken dat hebben.
Op die manier worden de joodse ge
meenschappen geïsoleerd en een voor
een vernietigd, zegt het blad. Van an
dere nationaliteiten wordt de eigen
taal erkend, maar het Hebreeuws is
sinds 1917 een verboden taal gebleven.
Het Jiddisch mag sinds 1948 al niet
meer op de scholen worden onderwe
zen. Desondanks gaven bij de laatste
volkstelling (1959) nog 472.000 Russi
sche joden het Jiddisch op als hun
moedertaal.
Bovenstaande berichten, die enke
le weken geleden in The Christian
Century verschenen, zijn dus zeer
pessimistisch maar enkele dagen ge
leden meldde de Londense „Obser
ver" het volgende: „De Moskouse
autoriteiten hebben aan de joden
toegestaan om zoveel ongezuurd
brood te produceren als ze maar
kunnen. Voorts hebben zij aan de
joodse gerqeente meegedeeld, dat
tienduizend exemplaren van het Her-
breeuwse gebedenboek gedrukt mo
gen worden en dat twintig studenten
uit Moskou en nog tien uit andere
delen van de Sovjet-Unie ingeschre
ven mogen worden aan het joodse
seminarie".
The Observer voegde aan deze me
dedeling toe, dat nu blijkbaar een eer
ste schemering van betere tijden voor
de joden in Rusland schijnt te zijn ge
komen. „Maar het is slechts een be
gin van beloften en beloften zijn in
het verleden al zo dikwijls gedaan".
Zo is er bijvoorbeeld nooit een offi
cieel verbod tot het bakken van onge
zuurd brood geweest, maar het werd
eenvoudig onmogelijk gemaakt derge
lijk brood te bakken. En studenten die
zich aanmeldden kregen geen ver
blijfsvergunning. Als de laatste berich
ten juist zijn, zijn het toch slechts be
slissingen aan de buitenkant van het
probleem. Bovendien betreffen ze in
hoofdzaak Moskou. Er is bijvoorbeeld
nog geen enkel teken, dat de vele ge
durende de laatste jaren gesloten syna
gogen weer geopend mogen worden.
Het allerlaatste en wel zeer verheu
gende bericht weet de Daily Tele
graph te melden. Een post die noch in
de Tsarentijd, noch tijdens het com
munistische regime bestond, schijnen
de Sovjet-Russische autoriteiten nu te
willen instellen.
Volgens een mededeling in het ge
noemde Londense dagblad deed jen
Russisch diplomaat de suggestie, die
ook is overgenomen door de regering,
om een opperrabijn voor de hele Sov
jet-Unie aan te stellen. Voor deze be
noeming zonder precedent werd een Is
raeli aangezocht, namelijk dr. Zwi Har-
kavi, de directeur van de bibliotheek
van het opperrabinaat van Jeruzalem.
Deze verklaarde bereid te zijn de be
noeming te aanvaarden mits niet al
leen de autoriteiten, maar ook de Rus
sische rabbijnen zelf hem ervoor vra
gen. Bovendien eist hij, dat de joodse
godsdienst dezelfde behandeling zal ge
nieten als de Orthodoxe kerk onder
vindt.
Dat er een andere houding tegenover
de joden wordt ingenomen door de
autoriteiten zou ook bevestigd worden
door berichten van de opperrabijn van
Moskou. Ook hij heeft gesproken over
de vergunning om tienduizend joodse
gebedenboeken te drukken en verder
zou hij hebben meegedeeld dat de cen
trale synagoge van Moskou mag wor
den hersteld met het oog op het jood
se nieuwjaarsfeest.