PAUS PAUL US' ENCYCLIEK EN DE OECUMENE 7 De joden in Rusland Terugslag na „Constitutie over Heilige Liturgie" I Gedachten over „Mysterium Fidei" ZATERDAG 9 OKTOBER 1965 Erbij PAGINA TWEE Inhoud Geen perspectief Transsubstantiatie Gemeenschappelijk of privé Luther, Zwingli, Calvijn Trente Niet alleen symbool Op wie slaat aanneming? Prof. dr. W. F. Golterman Ds. D. ter Stee ge De laatste encycliek van paus Paulus VI, „Mysterium Fidei", handelend over de leer en de verering van de heilige Eucharistie, heeft in ons land grote deining veroor zaakt. Dadelijk nadat hij op 11 september was uitgege ven, werd in de Italiaanse pers gepubliceerd, dat hij vooral gericht was tegen een aantal Nederlandse theologen, die allerlei dwalingen over het Heilig Avondmaal zoude.n leren. Reeds op 27 april van dit jaar hadden de Nederlandse bis schoppen een herderlijke brief tot de gelovigen gericht over de eucharistie, waarin zij de vraag naar de wijze van Christus' tegenwoordigheid in het sacrament ter vrije discussie meenden te mogen laten aan de theologen, zo lang de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed des Heren en de waarachtigheid van Zijn tegenwoor digheid in de eucharistische gestalten worden aanvaard. De paus heeft zijn grote instemming met deze brief betuigd. In de pers (ook in niet-Italiaanse bladen) werd echter gesuggereerd dat van de katho lieke kerk in Nederland zelfs een schisma te verwachten zou zijn. Krach tig en fel heeft kardinaal Alfrink te gen een en ander geprotesteerd, de berichten in de Italiaanse pers als laster kwalificerend. Hoe kwam men aan deze aantijgingen? Zoals gewoon lijk worden ook in deze encycliek niet de namen genoemd van mensen voor wie hij speciaal bestemd zou zijn. Men moet dienaangaande altijd gissen zo dat somtijds elkaar bestrijdende theo logen over en weer elkaar aanwijzen als degenen, wier dwalingen afgewe zen worden. Ernstiger echter is het dat drs. Arts in de Nieuwe Linie van 18 sep tember j.l. moet schrijven dat de woor den „Hollands schisma" en „Ketterij in Holland" stammen van enkele Vati caanse geestelijken, die onderhands een aantal journalisten van gegevens voorzien. Arts meent dat noch de en cycliek, noch enige speciale kerkelijke instantie ook maar in het geringst aan zoiets in ons land heeft gedacht. Een der verheugende dingen in deze onfris se affaire is dat kardinaal Alfrink te Rome heeft gepleit voor het goed recht van een openhartige vrije discussie in zijn kerk, waarin inderdaad wel het een en ander over de eucharistie te doen is. Mij is gevraagd iets over de onder havige encycliek te willen schrijven, speciaal in verband met de oecumeni sche consequenties, laat ik zeggen de oecumenische discussie over het meest centrale van de christelijke kerk. het heilig avondmaal, of met een bij ka tholieken meer gebruikelijke term, de heilige eucharistie. Wat houdt de encycliek in? Uiteraard moet ik mij in een dagbladartikel over een zo bij uitstek theologisch onderwerp bepaalde beperkingen getroosten. De paus begint met zijn verontrusting uit te spreken over het feit dat sommigen meningen verkondigen over privémis- sen, het dogma van de transsubstan tiatie en de verering van de eucharis tie, die de gelovigen in de war kunnen brengen. Zij (die sommigen) spreken alsof het aan iedereen vrijstond aan de reeds door de kerk gedefinieerde leer voorbij te gaan of haar dusdanig te duiden dat de juiste betekenis van de woorden of de algemeen erkende waarde der begrippen daarbij ontze nuwd wordt. Behalve dat de zuiverheid van het geloof veilig gesteld moet wor den is het ook noodzakelijk een juiste wijze van spreken in acht te nemen. En verderop schrijft de paus: wie zou het ooit kunnen dulden dat de door de oecumenische concilies gebruikte dogmatische formuleringen van de ge loofsgeheimen van de H. Drievuldig heid en van de Menswording niet lan ger aangepast werden geacht aan de hedendaagse mens en onbesuisd door andere werden vervangen? Evenmin is het te dulden, dat de eerste1 de beste privépersoon naar eigen goeddunken de formuleringen zou willen afschaffen waarmede het conci lie van Trente het eucharistisch mys terie te geloven heeft voorbehouden. Want die formuleringen drukken be- grippen uit die niet gebonden zijn aan een bepaalde cultuurvorm, noch aan een bepaalde periode van wetenschap pelijke vooruitgang, noch aan een of andere theologische school. Bijgevolg zijn zulke formuleringen begrijpelijk voor de mensen van alle tijden en van alle plaatsen. Met andere woorden: hier wordt wat de eucharistie betreft de formule ring van Trente zonder meer gehand haafd en blijft geen enkel perspectief over voor enige wijziging. Dit nu is mijns inziens volkomen in strijd niet alleen met wat belangrijke nieuwe ka tholieke theologen hebben geschreven, maar ook met wat Paulus' voorgan ger, de onvergetelijke Joannes XXIII, bij de opening van het huidige concilie heeft gezegd. Hans Küng bijvoorbeeld heeft ge schreven: „Hoewel definities de waar heid onfeilbaar en nauwkeurig treffen en in deze zin onveranderlijk zijn, na melijk niet vals kunnen worden, toch zijn zij geen verstarde, gepetrificeerde formules. Alle theologische formulerin gen, ook dogmata, hebben een bepaal de beperking. In ieder kerkelijk dog ma is (irreformabel) goddelijke open baring tegelijk menselijk (reformabel) uitgerukt". (Hans Küng, Konzil und Wiedervereinung, 1960, p 141). En bij Th. Sartory, OSB, lees ik dat geen menselijke definitie de volheid der goddelijke openbaring adekwaat kan weergeven (Oekumenische Rundschau 1962, p 255). Nu zijn beiden mogelijk als privé- personen te beschouwen en zij staan dan ook bij conservatieve katholie ken mogelijk in de geur van ketterij. Wat echter te zeggen van de ope ningsrede van paus Joannes? Hij noemde de voornaamste taak van het concilie het bewaren en op doeltreffende wijze verkondigen van de christelijke leer. Maar de waarheden van de leer dienen onderscheiden te worden van de wijze waarop zij gefor muleerd worden. De inhoud is onver anderlijk, maar de formulering kan wisselen. Het concilie kan het geloof dat altijd geloofd is in nieuw gewaad steken, al moeten dezelfde zin en bete kenis behouden blijven. Wat deze paus wilde, was een aanpassing aan de te genwoordige tijd, Italiaans: een aggior- namento, een up-to-date-maken. Een volgend punt. De paus stelt vast en hier kunnen wij weer volmon dig mee instemmen dat de heilige eucharistie een geloofsgeheimenis is. Ook als hij schrijft dat dit geheim der eucharistie op wonderbare wijze de tegenwoordigstelling is van het kruis offer, eens en voor altijd voltrokken op Kalvarië (d.i. Golgotha). Met deze for mulering honoreert Paulus VI de nieu were interpretatie van het door Trente bepaalde. De concilievaders hebben niet, zoals vaak wordt gemeend, in de eucharistie een herhaling van het of fer gelezen; zij gebruiken de term, „repraesentaretur", waarin het woord praesens voorkomt. Repraesentaretur wil dus zeggen: in de tegenwoordige tijd plaatsen. Men weet dat de hervormers de ge dachte verworpen hebben dat in de eucharistie Gode een offer zou worden gebracht ter verzoening van menselij ke zonde, omdat dit de algenoegzaam- wordt, namelijk dat het avondmaal vóór alles gemeenschapsmaal is. Met de eucharistische tegenwoordig heid van Christus bijvoorbeeld be doelt prof. Schoonenberg niet aller eerst de aanwezigheid van Zijn lichaam en bloed onder de tekenen, maar Zijn aanwezigheid in de eucharistie-vieren- de gemeenschap. Paulus VI herhaalt de critiek van Pius XII in de encycliek Mediator Dei van 1947 op soortgelijke bezwaren tegen privé-missen, daarbij waarschijnlijk Casel en de zijnen op het oog hebbend. Wij komen nu tot het voornaamste punt van de encycliek, de handhaving van de transsubstantiatie. Wij bespra ken de metabolegedachte, die reeds heel spoedig na de tijd der apostelen is geleerd, zo ook de vaststelling van de transsubstantiatieleer in 1215. Het La- teraanconcilie stelde vast dat Christus reëel in het sacrament tegenwoordig komt. Brood en wijn worden omgezet in Zijn lichaam en bloed naar de sub stantie (wat het wezen uitmaakt). Slechts de gedaanten van brood en wijn blijven als uiterlijke tekenen, verwijzend naar de tegenwoordigheid van de verheerlijkte Heer, die voor God de Vader staat. De substantie van brood en wijn gaat over in een andere substantie (transsubstantiatie). Men weet dat de transsubstantiatieleer door de hervormers is verworpen. Dat bete- w Wij moeten wel de vraag stellen of dit standpunt, dat de mogelijkheid tot oecumenische discussie openstelde, weer verlaten is. Of bedoelt paus Pau lus dat. bij onveranderlijke formules toch altijd de mogelijkheid tot nieuw interpreteren blijft bestaan? Wat in de encycliek opvalt, is dat de bewijsvoering voor de geloofswaarheid plaats heeft door een beroep op de Bijbel en de oude kerkvaders, zowel uit het oosten als uit het westen; slechts in enkele stukken worden de scholastieken genoemd. Wel wordt voortdurend teruggegrepen op het con cilie van Trente en van het Lateraan (1215), waarop de leer der transsub stantiatie is vastgesteld. Reeds eeuwenlang daarvoor was aangenomen, hetgeen ook in de (oos ters)-orthodoxe kerken altijd is aange nomen, dat bij de viering van de eucha ristie een verandering plaats vindt van brood en wijn in het lichaam en het bloed des Heren. Men spreekt in het oosten over deze verandering als de metabole, maar onthoudt zich van iedere uitspraak over het „hoe" dezer verandering, die geheel mysterieus blijft en geschiedt door de Heilige Geest daartoe aangeroepen (het zogenoemde epiklese-gebed). Vóór het Lateraanconcilie leerde men in het westen deze verandering even eens. Nu valt het op dat in de ency cliek Mysterium Fidei 'n bepaald drei gende toon wordt aangenomen als de mogelijkheid van een ontkenning der verandering wordt gesteld. De encycliek herinnert dan aan het lot van de elfde eeuwse theoloog Be- rengarius, die „toegaf aan de door het menselijke verstand geopperde bezwa ren en als eerste de verandering in de eucharistie durfde te loochenen". De kerk heeft hem herhaaldelijk met ver oordeling gedreigd als hij niet zou her roepen. Paus Gregorius VII heeft hem bevolen een eed af te leggen de ver andering te geloven. De vraag, die wij dit lezende stellen, luidt: „Is dit een waarschuwing, een bedreiging? Is dit een aanwijzing dat de Kerk van Rome kan teruggrijpen op oude methoden van ketterjacht of in quisitie? Joannes XXIII zei het anders. Bij bestrijding van dwalingen trad de Kerk vroeger streng op, maar zij gebruikt nu liever het geneesmiddel der barm hartigheid dan de wapenen der ge strengheid. Het dreigement in de nieuwe ency cliek doet koud en liefdeloos aan. Ik schrijf dit niet neer uit een anti-pa- pistische gezindheid maar juist uit te leurstelling over een teruggaan naar oude gewoonten in een kerk, waarvan ik de wedergeboorte en vernieuwing gedurende de laatste jaren zo bewon derd en benijd heb. Een belangrijk oecumenisch evene ment was de ontmoeting van paus Paulus met de patriarch Athenagoras (de „oecumenische patriarch"). Zijn laatste encycliek is een minder oecu menisch gebaar. heid van het kruisoffer van de Heer Jezus Christus aantast. Het opkomen van de zogenoemde repraesentatiethe- orie, onder anderen bij Benedictijnen als Odo Casel, heeft een nieuwe discus sie tussen katholieken en protestanten bewerkt. Als het Golgotha-offer niet wordt hernieuwd maar bij de avond maalsviering door de „tegenwoordig stelling" wordt aangeboden en door de gelovigen wordt „toegeëigend" komen de standpunten dichter bij elkaar. Maar dan maakt de encycliek het toch weer moeilijk als daarin grote nadruk gelegd wordt op de „nieuwe offerande", altijd opgedragen, niet slechts voor de zonden, de straffen, de voldoeningen en andere noden van de nog levende gelovigen, maar ook tot lafenis van de in Christus overle denen en „nog niet geheel gezuiver- den" (weer met een beroep op Trente). Hieraan verbonden het volgende. De paus stelt dat het nodig is te herinne ren aan „het openbare en sociale ka rakter van iedere mis", waarover de in 1964 door hemzelf gepromulgeerde „Constitutie over de heilige liturgie" in paragraaf 27 spreekt. Het heet dat iedere mis, ook al wordt zij privé ge celebreerd door een priester, toch geen privé-aangelegenheid, maar een daad van Christus en van de Kerk is. Want iedere mis wordt opgedragen, niet slechts tot heil van enige weini gen (of bijvoorbeeld alleen een over ledene) maar ook tot redding van heel de wereld. Nu legt de constitutie het accent zo danig dat een gemeenschappelijke vie ring, waarbij de gelovigen in groten getale en actief deelnemen, zo moge lijk de voorkeur dient te verkrijgen bo ven de particuliere en kwasi-private viering. De encycliek echter schrijft, dat al is het ook uiteraard zeer passend dat een groot aantal gelovigen actief deelneemt aan de viering der mis het toch niet af te keuren, ja zelfs goed te keuren is, dat de mis privé door een priester met slechts één misdienaar wordt opgedragen. Het lijkt een klein accentsverschil, maar ik vrees dat dit verschil toch weer een terugkeer tot oude gebruiken in de katholieke kerk is, waarbij een van de belangrijkste ge zichtspunten van nieuwere theologen, daarmede tegemoetkomend aan de evangelische inzichten, opzij gezet kent niet dat alle hervormers de wer kelijke tegenwoordigheid van de Heer in het avondmaal ontkenden. Vooral Luther hield daaraan vast. Luther leerde, dat Christus' li chaam en bloed in of met de stoffe lijke elementen aanwezig zijn, zoals vuur het ijzer doorgloeit. Dit is de gehele Christus, zowel naar Zijn menselijke als Zijn goddelijke na tuur. Het „is" van de inzettings woorden („Dit is Mijn lichaam" over het brood, „Dit is Mijn bloed" over de wijn) moet letterlijk geno men worden. Overigens heeft Lu ther zich niet om een scherpe for mulering druk gemaakt; hem was het „dat" van de werkelijke tegen woordigheid genoeg, terwijl het „hoe" mysterie blijft. Lijnrecht daartegenover leerde Zwingli (en hem volgend vele „gere formeerden", doopsgezinden, baptisten hoewel tegenwoordig niet alle!) dat het sacrament slechts een teken of sym bool is, dat wil zeggen dat het slechts heenwijst naar datgene wat het voor stelt. Het „Is" wordt door hem en de zijnen opgevat als „Betekent". Het avondmaal is slechts een symbool van een geestelijke werkelijkheid, een maaltijd ter gedachtenis aan de dood des Heren. Een tussenpositie nam Cal vijn in. Hij leerde wel de werkelijke tegenwoordigheid, maar deze wordt geestelijk beleefd, want Christus li chaam is in de hemel. De (Calvinis tische) Nederlandse geloofsbelijdenis stelt in art. 35 dat wij door het ge loof het ware lichaam en bloed van Christus in onze zielen ontvangen, ge schiedt niet met de mond, maar met de geest en het geloof. Er bestaat on derscheid tussen het teken en de bete kende zaak. Op de bezwaren van de hervormers heeft het concilie van Trente (1545- 1563) geantwoord met een herhaling van het Lateraanconcilie. Trente be vestigt dat het bij de verandering, die zeer geschikt transsubstantiatie ge noemd wordt, gaat om een mysterieu ze en unieke verandering van de ge- de substantie van lichaam en bloed, ter wijl de gestalten van brood en wijn blijven. Het valt op dat de scholastie ke terminologie in Trente minder ge bruikt is dan men zou kunnen verwach ten. In de tegenwoordige tijd verzet ten zich verscheidene theologen tegen de term „transsubstantiatie" J. P. de Jong (In Oecumene 1965 p 171) geeft aan de term transfiguratie de voor keur, een term onder anderen door Tertullianus en Ambrosius gebruikt. Schoonenberg meent dat door de con secratie inzettings) woorden Chris tus niet op ruimtelijke wijze uit de he mel wordt gehaald; er heeft geen fysie ke of chemische verandering maar een tekenverandering plaats. Daarom komt de term transsignificatie naar voren. Een derde term, die gebruikt wordt is transfinalisatie. De stoffelijke werke lijkheid is wat zij is door de bestem ming die de mens er aan gegeven heeft. Zo nam de Heer het brood in handen en sprak daarover Zijn schep pend woord uit, waardoor Hij het brood losmaakte uit deze louter aardse samenhang om een teken te zijn van zijn tastbare tegenwoordigheid. Dit is een radicale verandering van bestem ming of transfinalisatie. uitgedrukt in de term: brood en wijn worden li chaam en bloed. Soortgelijke gedachten kan men vin den bij de Franse schrijver G. Ghy- sens en J. de Baciocchi in het tijd schrift Irenikon. Van de Baciocchi heeft de protestant F. J. Leenhardt veel overgenomen in zijn boekje „Ceci est mon Corps". Uitdrukkelijk zij vastgesteld dat al deze theologen niet beweren dat aan de eucharistie slechts een symbolisch ka rakter mag worden toegekend. Zij al len aanvaarden het mysterie der ver andering. Een ander van deze groep, pater dr. Smits, stelt dat de Heer bij het aan bieden van brood en wijn daarin Zijn menselijke liefde incarneert, met ande re woorden, het betekende is in het te ken. De werkelijke tegenwoordigheid wordt allerminst geloochend. Het mys terie van brood en wijn is een teken dat niet verwijst naar iets buiten zich zelf, maar ,in zichzelf waarmee het identiek is. De encycliek verwerpt het terugbren gen van de eucharistie tot een vorm van symbolisme alsof het sacrament in niets anders bestond dan in een werk zaam teken van de geestelijke tegen woordigheid van de Heer. Om dit te voorkomen wordt herinnerd aan het concilie van Trente, waarnaar men ge hoorzaam behoort te luisteren. Waarom deze aanmaning? Op wie slaat zij? Ik kan niet ontdekken, wie van de nieuwere theologen een zui ver symbolische opvatting van de eucharistie leert. Of zijn anderen bedoeld, die mogelijk slechts monde ling leren? Deze zaak is mij niet duidelijk. Wel valt het op dat de paus begrip pen als transfinalisatie en transsignifi catie niet geheel afwijst. Nadat gesteld is dat de katholieke kerk zeer juist en zeer geschikt de verandering transsub stantiatie heeft genoemd, gaat Paulus VI verder met te zeggen dat na de transsubstantiatie de gedaanten van brood en wijn ongetwijfeld een nieuwe betekenis (signum) en een nieuw doel (finis) krijgen. Ik vrees dat door de vastlegging op de formule van Trente het oecume nisch gesprek over het mysterie der De jongste encycliek van paus Paulus VI heeft groot opzien ge baard, met name door de felle reacties in de Italiaanse kranten, die de encycliek onmiddellijk ge bruikten om 't Nederlandse rooms- katholicisme in een verdachte hoek te drukken. Hoe is de reactie in protestantse kringen, met name, hoe wordt de oecumene door de laatste encycliek beïnvloed? Wij hebben dit gevraagd aan een van de protestantse specialisten op het gebied van de oecumene, de doopsgezinde prof. dr. W. F. Gol- terman, hoogleraar aan de Univer siteit van Amsterdam. werkelijke tegenwoordigheid wordt ge» frustreerd. Een laatste belangrijk punt is de ver ering en aanbidding van het sacra ment, een moeilijkheid voor evange lische christenen, maar tegenwoordig ook voor vele katholieken. De paus merkt op dat de Kerk het geloof in de tegenwoordigheid van lichaam en bloed in de eucharistie altijd niet alleen ge leerd maar ook beleefd heeft door dit sacrament altijd te aanbidden tijdens en na de viering van de mis. Hier voor is het feest van Sacramentsdag ontstaan en gepropageerd. Het laat ste gedeelte van de encycliek bevat dan ook een aansporing de verering en aanbidding der geconsacreerde hostie te bevorderen. Het is namelijk niet geoorloofd om de mening te verkondigen en in praktijk te brengen, volgens welke de Heer Je zus Christus na de viering van het avondmaal in de geconsacreerde hostie niet langer aanwezig zou zijn. Ik weet niet in hoeverre katholieke theologen dergelijke meningen verkondigen, die in dat geval overeenkomst zouden hebben met Luthers opvatting van de werkelijke tegenwoordigheid alleen tij dens de viering. Wel is het bekend dat tegelijk met de nadruk die men legt op de mis als gemeenschapsmaal het accent sterk verschoven is van de verering en aanbidding naar het nutti gen van het geconsacreerde brood. De constitutie over de heilige litur gie wekt daartoe sterk op maar zwijgt over de verering en aanbidding. Bij zonder wordt aanbevolen de meer vol maakte deelneming aan de mis, die hierin bestaat dat de gelovigen na de communie van de priester het lichaam des Heren uit hetzelfde offer ontvan gen (paragraaf 55). De accentverschui ving maakt de oecumenische discussie gemakkelijker, maar ook op dit punt is de encycliek zeer teleurstellend. Er is één troost: een encycliek is door zijn tijdsgebondenheid vaak snel vergeten. Moge dit ook met Myste rium Fidei het geval zijn! Een medewerker van het Ameri kaanse oecumenische weekblad „The Christian Century" heeft een overzicht gegeven over hetgeen in feite de jo den in de Sovjet-Unie wordt aange daan, hoewel zij volgens de Grondwet en volgens verklaringen van de partij volkomen gelijke rechten hebben met welke andere bevolkingsgroep dan ook. Zij zijn ingedeeld als een van de „na tionaliteiten" in de Sovjet-Unie, maar hun worden bepaalde rechten als zo danig ontzegd. Zo hebben de joden, die in aantal de elfde nationale groep van het land vormen geen toestemming om landelijke instellingen te stichten zoals de moslems, de orthodoxe, bap tisten en Armeense kerken dat hebben. Op die manier worden de joodse ge meenschappen geïsoleerd en een voor een vernietigd, zegt het blad. Van an dere nationaliteiten wordt de eigen taal erkend, maar het Hebreeuws is sinds 1917 een verboden taal gebleven. Het Jiddisch mag sinds 1948 al niet meer op de scholen worden onderwe zen. Desondanks gaven bij de laatste volkstelling (1959) nog 472.000 Russi sche joden het Jiddisch op als hun moedertaal. Bovenstaande berichten, die enke le weken geleden in The Christian Century verschenen, zijn dus zeer pessimistisch maar enkele dagen ge leden meldde de Londense „Obser ver" het volgende: „De Moskouse autoriteiten hebben aan de joden toegestaan om zoveel ongezuurd brood te produceren als ze maar kunnen. Voorts hebben zij aan de joodse gerqeente meegedeeld, dat tienduizend exemplaren van het Her- breeuwse gebedenboek gedrukt mo gen worden en dat twintig studenten uit Moskou en nog tien uit andere delen van de Sovjet-Unie ingeschre ven mogen worden aan het joodse seminarie". The Observer voegde aan deze me dedeling toe, dat nu blijkbaar een eer ste schemering van betere tijden voor de joden in Rusland schijnt te zijn ge komen. „Maar het is slechts een be gin van beloften en beloften zijn in het verleden al zo dikwijls gedaan". Zo is er bijvoorbeeld nooit een offi cieel verbod tot het bakken van onge zuurd brood geweest, maar het werd eenvoudig onmogelijk gemaakt derge lijk brood te bakken. En studenten die zich aanmeldden kregen geen ver blijfsvergunning. Als de laatste berich ten juist zijn, zijn het toch slechts be slissingen aan de buitenkant van het probleem. Bovendien betreffen ze in hoofdzaak Moskou. Er is bijvoorbeeld nog geen enkel teken, dat de vele ge durende de laatste jaren gesloten syna gogen weer geopend mogen worden. Het allerlaatste en wel zeer verheu gende bericht weet de Daily Tele graph te melden. Een post die noch in de Tsarentijd, noch tijdens het com munistische regime bestond, schijnen de Sovjet-Russische autoriteiten nu te willen instellen. Volgens een mededeling in het ge noemde Londense dagblad deed jen Russisch diplomaat de suggestie, die ook is overgenomen door de regering, om een opperrabijn voor de hele Sov jet-Unie aan te stellen. Voor deze be noeming zonder precedent werd een Is raeli aangezocht, namelijk dr. Zwi Har- kavi, de directeur van de bibliotheek van het opperrabinaat van Jeruzalem. Deze verklaarde bereid te zijn de be noeming te aanvaarden mits niet al leen de autoriteiten, maar ook de Rus sische rabbijnen zelf hem ervoor vra gen. Bovendien eist hij, dat de joodse godsdienst dezelfde behandeling zal ge nieten als de Orthodoxe kerk onder vindt. Dat er een andere houding tegenover de joden wordt ingenomen door de autoriteiten zou ook bevestigd worden door berichten van de opperrabijn van Moskou. Ook hij heeft gesproken over de vergunning om tienduizend joodse gebedenboeken te drukken en verder zou hij hebben meegedeeld dat de cen trale synagoge van Moskou mag wor den hersteld met het oog op het jood se nieuwjaarsfeest.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 14