EIGEN EXPOSITIES VAN GIACOMETTI EN DE TACHTIGJARIGE DAME LAURA KNIGHT Driemaal Bertus Aafjes GEIJKTE VERVELING EENMANSTENTOONSTELLINGEN DOEN HET OOK IN LONDEN FratiQoise Sagaris nieuwe roman ,La Chamade In eigen en Odysseusvoetsporen ZATERDAG 9 OKTOBER 1965 Erbij PAGINA DRIE i In dit artikel worden twee bijzondere exposities besproken: beeldhouwwerk van Giacometti in de Londense Tate Gallery en schilderijen van Dame Laura Knight bij de Royal Academy. Een der beste werken van de schilderes Dame Laura Knight, werd geïnspireerd door baar be langstelling en vriendschap voor zigeuners. „Mooi Uitgedost'' toont een zigeunervrouw, bekend als Oma Smith in haar beste kleren. AAN DEZE BEELDEN, van uiteen lopend formaat, met hun ruwe huid, hun breed voetstuk en milde gratie, dankt Giacometti waarschijnlijk zijn bekendheid bij het grote publiek. In deze tentoonstelling kunnen we echter ook kennismaken met zijn schilderijen, zijn vroegere kubistische werken en enkele portretbustes, waarvan enkele aan Epstein doen denken; andere zijn zo langgerekt, dat ze, zoals het portret van Giacometti's broer Diego; be noemd zijn als Groot Doorgesneden Hoofd. Deze werken hebben dezelfde eigenschap als de grote tengere beel den, een enorme levendigheid, terwijl het bi-dimensionale deze vitaliteit nog schijnt te versterken. Diego was een van Giacometti's lie velingsmodellen. De beeldhouwer be gon op dertienjarige leeftijd naar hem te werken en wij herkennen hem dan ook zowel in zijn schilderijen en teke ningen als in zijn beeldhouwwerken. Diego is een befaamd industrieel ont werper. In de jaren 1935-40, toen Gia cometti weer naar de natuur ging wer ken, nadat hij tien jaar lang de wereld van zijn verbeelding had verkend, werkte hij elke morgen met Diego en 's middags met een ander model, Rita. Van 1925 tot 1935 had hij surrea listisch gewerkt en met hot cubisme geëxperimenteerd. DE ANDERE eenmans- of liever eenvrouwstentoonstelling vinden we in de Diploma Galleries van de Royal Academy waar de tachtigjarige schil deres Dame Laura Knight exposeert als zesde nog in leven zijnde lid van de Academy die deze eer ten deel valt. Zij is reeds lid sinds 1927; haar thans overleden echtgenoot Harold Knight was ook lid. Van zijn hand bevinden zich hier twee vroege portretten van Dame Laura. Het ene werd geschil derd toen ze veertien, het andere toen ze zeventien jaar was en zij beiden leerlingen waren van de Nottingham Art School. Haar vroegste werken, hier geëxposeerd, zijn Portret van een Klein Meisje en Man met Hoge Hoed. Beide zijn uitgevoerd met houtskool en dateren uit 1891 toen zij veertien jaar oud was. De jongste inzending is uit 1964. LAURA KNIGHT heeft een levendi ge belangstelling voor circus, theater en ballet. Meestal slaagde zij er in een kijkje te nemen achter de coulissen en dit komt in haar werk duidelijk tot uiting. Toen het ballet van Diaghilev in 1919 voor het eerst naar Londen kwam, kreeg zij van Lydia Lopokova, de toenmalige prima ballerina, toe stemming om in haar kleedkamer te werken en hier kwamen veel schetsen van het beroemde ballet tot stand. Lopokova zelf is verscheidene malen op deze tentoonstelling te zien evenals Karsavina en Tchernicheva en er is ook een beroemd schilderij, dat werd afgestaan door de Manchester Art Gal lery, voorstellende het ballet Diaghi lev in 1920 op het toneel van het Drury Lane Theatre voordat het doek opgaat voor de uitvoering van „Carnaval". Op dit schilderij zien wij onder anderen Diaghilev zelf, Marssine, Karsavina, Idzikofsky, Sokolova, Woizikovsky, Cecchetti en Tchernicheva. Toen het Bolshoi Ballet in 1956 in Londen was, maakte Laura Knight verscheidene schetsen van Oelanova. Er is tevens een aantal schilderijen en tekeningen die werden gemaakt achter de coulissen van Stratford-upon- Avon. Dame Laura was bevriend met wijlen Sir Barry Jackson en het groot ste deel van haar werk kwam tot stand in 1951 toen hij daar directeur van het theater was. Ook werkte zij bij de Old Vic in Londen in 1954. VEEL VAN HAAR WERKEN heb ben betrekking op het circus: clowns, ruiters en trapeze-artiesten. Maar haar belangstelling ging ook uit naar het le ven rond de renbaan, dikwijls gezien vanuit het oogpunt van de aanwezige zigeuners. Haar belangstelling en vriendschap van zigeuners is blijvend gebleken en aanleiding geworden tot enige van haar beste werken zoals „De zieke Zigeuner" en „Mooi Uitgedost"; dit is een portret van de zigeuner vrouw bekend als Oma Smith, met haar mooiste kleren aan. Haar ge- Het twee-dimensionale in het werk van Alberto Giacometti, zo als het hier afgebeelde Groot Doorgesneden Portret (van zijn broer Diego), schijnt de vitaliteit ervan nog te versterken. Het por tret is geëxposeerd in de tentoon stelling van beeldhouwwerken, schilderijen en tekeningen van Giacometti in de Tate Gallery te Londen. LONDEN HOUDT VAN eenmanstentoonstellingen. Het geeft een zekere voldoening het werk van een enkele kunstenaar te taxeren en te zien hoe het zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Zulke tentoonstellingen hebben meestal groot succes. Eerder in dit jaar was er een mooie tentoonstelling van Arshile Gorky in de Tate Gallery en nu worden er onder supervisie van de beeldhouwerzelf beelden, schilderijen en tekeningen van Alberto Giacometti uit de periode 1913-1965 op fraaie wijze tentoongesteld. In de grote zaal voor beeldhouwkunst bijvoorbeeld zijn alleen maar een paar van zijn grote, slanke beelden te zien en dit verhoogt hun expressie uitermate. Hier bevinden zich de Schrijdende Man, een doelbewust beeld vol leven en vitaliteitvoor de gracieuze Staande Vrouw en de Wijzende Man. Alles prikkelt de aandacht. Maar het is geen kwestie van afmetingen, want Gia cometti's kleine beeldjes, sommige zijn niet meer dan tweeënhalve centimeter groot, hebben dezelfde eigenschappen als de grote. De bomengroep of zijn het beeldjes die samen een woud vormen? zijn al even boeiend. groefd gezicht wordt omzoomd door een grote hoed met veren. DAME LAURA kreeg van de Britse regering opdracht om voor het Impe rial War Museum een schilderij te ma ken van het proces te Neurenberg in 1946. Zij bleef er drie maanden. Drie schetsen voor dit schilderij bevinden zich op deze tentoonstelling. Wij zien Goering, Hess, Ribbentrop, Keitel en anderen in de beklaagdenbank. Dame Laura heeft zojuist haar autobiogra- phie gepubliceerd „The Magic of a Line", een dik boek geschreven in een te en dikwijls amusante'facetten belicht van een lang en gelukkig leven. „The Magic of a Line" werd uitge geven door William Kimber and Com pany Ltd., 46 Witton Place Londen W-W 1. Het boek bevat 82 repodukties. ^.WWVWVWVWWVWVWWVVVWVVVWWVWWIWVWVWWW-^/VWAnBn/VWWUVWW^nWUVWIVVVWVVWVWIA^^ NA BIJNA TWINTIG JAAR is de verzamelbundel „Gedichten" van Bertus Aafjes, waarin behalve de „Eerste Sonnetten" ook de bundels „Het gevecht met de Muze", „Het Zanduur van de dood", „In het rampjaar" en de overige verspreid ge publiceerde gedichten waren verenigd, bij Uitgeverij Contact herverschenen onder de titel van Aafjes' eigenlijke debuut „Het gevecht met de Muze." De dichter is bij de samenstelling ervan selectief te werk gegaan: er werden in deze herdruk nogal wat gedichten niet opgenomen, hetzij omdat Aafjes, terugziend op zijn jeugdwerk, zich wilde bepalen tot die poëzie, welke direct of indirect bij het „gevecht" was be trokken, hetzij omdat hij, kritischer allicht dan destijds, strengere maatstaven aan legde. De keur is gelukkig ruim genoeg om de kentering te markeren, die zich in en door de oorlog, deze vijfjarige heerschappij van de altijd loerende dood. in Aafjes' dichterschap voltrok. De tijd immers voor de lichtvoetige vocalise, de tijd van het onbezwaarde „lyrische moment" was voorbij. Dat lijkt tegenstrijdig: het dichterlijk unicum van „De voetreis naar Rome", geschreven in het voorlaatste jaar van de bezettingsterreur, verscheen in 1946, „Het gevecht met de Muze" en „Het Zanduur van de dood" werden eerder geconcipieerd en gepubliceerd, respectievelijk in 1940 en 1941. Maar was dan al in het begin van de oorlogsverschrikking in Aafjes het wantrouwen ontstaan tegen een argeloos verkeer met zijn muze, tijdens de nachtmerrie wilde hij nog eens de breuk in de tijd, de bezoeking, de horreur over- zingen hoe kon hij dat beter doen dan door zijn herinneringen aan zijn ontmoe ting met de geest der latiniteit, met het Zuiden, dat in de werken der kunst de menselijke onverdeeldheid als eenheid van cultuur tot uitdrukking bracht, in zich wakker roepen en omzetten in poëzie, geurende, bekoorlijke, zoetvloeiende poëzie! NADIEN WAS DAT NIET meer mo gelijk: er was in ons actuele levens bewustzijn te veel ontluisterd, te veel twijfel, angst, argwaan, voorbehoud, nuchterheid binnengeslopen om licht te dichten van een arcadisch weleer, waar ook; om nog te kunnen geloven en er waar van te schrijven dat „da gen als grote gouden rozen open en dicht gaan". Ze dóén dat natuurlijk nog, de dagen, maar niet meer voor de dichter die aan het merkteken van het voltrokken en zich voltrekkende onheil niet had kunnen en ook niet willen ontkomen: „de tijd is heen, waarin ik, licht van toon, en snel van geest de dingen dezer aarde loof de en prees Voor het tedere, het „onproblematische", dat zijn muze hem influisterde, moest hij de oren sluiten om niet de roos te planten te midden van brandnetels. Het was nu eenmaal zo: „de korf des levens" werd „de korf des doods", „slangen sisten in het water", de leegte grijns de als een „afgrijslijk Niet", het zand uur van de dood had geslagen, „de aarde is een doodsvallei" tientallen citaten uit dat dichterlijk muzenge- vecht zouden kunnen bevestigen dat voor Aafjes, als een Job op de mest vaalt gezeten, er nog maar één weg was gebleven: niet de weg eronder, niet de weg erover, maar de weg er tegen tegen de zorgeloos-verleiden- de en verleidelijke muze. HIJ DICHTTE NADIEN NOG, in de greep van de overweldigend-uitputten de ervaring van de Egyptische Doden stad, van de Ramses die de machtige grootsheid van zijn stenen dood be stendigde door het leven aan de leven den te onttrekken: hij dichtte de 101 sonnetten van „Het Koningsgraf", hij herdichtte wat aan de hiëroglyfen van het lied van een Thebaanse „Blinde Harpenaar" kan worden toegedicht. Maar al publiceerde hij na „In den beginne" het gedicht over het eer ste woord dat alle woorden zou sa menvatten, het paradijselijke woord uitsluitend proza, dat wil zeggen: taai- aquarellen van zijn verre reizen naar Israel, het Hasjemitische Koninkrijk en Amerika, naar Marokko, Japan en het Oud- en Nieuw-testamentische land, hij bleef de dichter, de onver vulde, de zwerver van het hart, steeds op zoek naar de oorsprong, naar het wonder achter de verschijningswereld, en daarmee zichzelf trouw. Het Noorden was hem te koud, te grauw, te bloedarm geworden, wat wonder dat reizen voor hem werd „zijn hart losmaken van het anker der klei ne vaart, om het vlot te laten gera ken op de zeeën der wereldkaart," om het beminde „schoner nog weer te vinden dan het ooit voordien is ge weest". Dat dichtte hij al in „De voet reis naar Rome" en dit bleef zijn in nerlijke opdracht, „want men moet nooit te lang verwijlen in de warme schoot van 't geluk." Daarom is hij Odysseus, juist deze „griekse held", achterna gegaan. Hij had tijdens zijn seminarietijd fragmentjes van Home rus vertaald zoals iedere gymnasiast. Maar iets van dat groot avontuur, van die levensverkenning, was in hem blij ven hangen: ,,'k Ben als één dier nooit geheel bekeerde Grieken." Hellas werd een toverwoord voor hem, dat voor afging aan de jobstijding dat „de grote Pan" was gestorven. Hij wist van die dood: hij had deze vergeefs ongedaan trachten te maken in „het gevecht met de muze" en zich sindsdien op dich- tersvoeten begeven naar oorden waar het panische uit het gruis der eeuwen zou kunnen oprijzen, elders. Jarenlang verdiepte, verdroomde hij zich in de homerische Odyssee, toen ging hij de grote zwerver achterna, over afstan den van duizenden kilometers, door landschappen die de „blinde zanger Homerus" aanschouwd had zonder ze, zoals de legende wil, te zien. PARIJS Het laatste boek van Fran§oise Sagan heet „La Chamade een tromroffel zegt het woorden boek, waarmee vroeger bij een veld slag de eigen capitulatie werd bege leid en is over het algemeen door de Franse kritiek niet al te best ont vangen. De Figaro Littéraire heeft alle recensies eens naast elkaar ge legd om tot de slotsom te komen, dat Sagan met de gemiddelde rapport cijfers voor haar jongste produkt nauwelijks een mager vijfje haalt. Haar uitgeverij Julliard, onlangs door een machtig bankconcern overgeno men; kan dat onvoldoende cijfer niet temin met laconieke berusting naast #WWWWWVWWWWI#VWVWIft#WWWWWW% als wij deze bij voorbeeld kennen uit de vertaling van Vosmaer, heeft de dichter de dichter vertolkt, daarmee zijn Odyssee schrijvend. COMMENTAAR daarbij was over bodig. Wat ter toelichting zou kunnen dienen, staat niet in noten verwerkt, maar te lezen in het vertellend proza, dat Aafjes als „reisverslag" te boek stelde onder de titel „Dooltocht van een Griekse held", een bundeling van zijn eerder bij dezelfde uitgever Meu- lenhoff) verschenen „Goden en Eilan den" (1952) en „Odysseus in Italië (1962), aangevuld door fragmenten uit „Dag van Gramschap in Pompeji" (1960). Aafjes, schreef ik, bleef zichzelf trouw. Jaren geleden schreef hij (het gedicht vond een plaats onder zijn „Verspreide Gedichten") een Home- rus-sonnet, waarvan de eerste zes re gels luiden: „Ik las Odysseus' smartelijke tocht En spelde in de schemer de symbolen: De zeeën, de godinnen en de holen Waarin hij liefde en bescherming zocht. Toen ik het boek sloeg in zijn zeven sloten, Was het of ik ontwaakte van een reis". Die reis is nu volbracht, de herdich ting werd voltooid (werk van vele ja ren), de gedroomde tocht werd een „poëtische" werekelijkheid. Het is zo: „verzen zijn onsterfelijke geschenken" C. J. E. Dinaux zich neerleggen. Een nieuwe Sagan wordt nu eenmaal altijd goed ver kocht en ook „La Chamade" heeft de tweehonderdduizend exemplaren al weer gehaald (ofschoon de bankier uitgever de verkoopsom met vijftig procent verhoogde). FRANgOISE SAGAN vertegenwoor digt, sedert haar debuut met „Bonjour Tristesse" op achttienjarige leeftijd, net als Bernard Buffet, Vadim op Bri gitte Bardot, op de Franse kunst- markf' een vaste, onveranderlijke en hoge koerswaarde. Wanneer ,men in mondain Parijs mee wil tellen of ten minste kunnen praten, moet men haar laatste roman gelezen, haar laatste to neelstuk hebben gezien. Een verplichting die niemand zwaar hoeft te vallen omdat haar talent na tuurlijk onmiskenbaar is, maar ook maar zelden nieuwe emoties of indruk ken oplevert. Ze beschrijft steeds weer dezelfde verwikkelingen en de Sagan- se „verveling"die zich voltrekken in de demi-monde van de rijke bourge oisie, maar ze wéét in elk geval waarover ze dan spreekt. Ze beschikt over het typisch-Franse talent in enke le woorden een persoon of situatie in de kern te treffen. Zoals: „Diane is veertig en ze beschikt over miljoenen en hij is dertig en verdient tweedui zend franken per maand. Een reken kunstige verhouding die gedoemd is géén stand te houden". (Slot zie pagina 6) Bij „Contact" zal dit jaar nog „De Tover fluit" verschijnen; Meulenhoff kondigt her drukken aan van „Het Koningsgraf" en „De blinde harpenaar". Frangoise Sagan Bertus Aafjes NATUURLIJK KENDE Aafjes de geografische verkenningen, die vóór hem (in Engelmanns Platenatlas, Ur- bau's onderzoekingen, Henkes Vade mecum, en zo met tientallen) werden te boek gesteld. Maar ik denk, ik hoop, dat hij de wetenschappelijke verklarin gen buiten zijn gezichtskring hield toen hij zich op weg begaf naar Grieken land, naar Italië, om daar met eigen ogen te zien wat het epos in dichter lijke beelden in hem wakker geroepen had tijdens zijn lectuur. De uitspraak van Socrates blijft waar: dat musici het best het fluitspel en dichters het best de poëzie kunnen beoordelen. Aafjes las met een dichtersoog, en toen hij door homerische streken trok kon zich niet anders dan het tegenge stelde van hetgeen anders het geval is hebben voorgedaan: in de verhouding tussen lezen en refcen, verbeelden en verkennen, ging de dichterlijke voor stelling aan het ter plaatse aanschouw de vooraf; Aafjes vond bevestigd wat de epische dichter van de Odyssee hem als van dichter tot dichter toever trouwd had. ZO MOET MEN BERTUS AAFJES' bij Meulenhoff verschenen vertaling (juister: herdichting) van de Odyssee dan ook gaan lezen, de vrijheden die hij zich veroorloofde door bekortingen aan te brengen, enkele fragmenten van plaats te doen veranderen, de hexa meters prijs te geven en vrij te werk te gaan, aanvaarden en in zeer veel op zichten waarderen en prijzen. „Mij zweefde", verklaarde hij, „voortdurend voor ogen een volksboek van deze vertaling te maken zoals middeleeuwers dit deden. Zij brachten een klassiek verhaal in hun eigen landstaal onder woorden voor hun ei gen landgenoten." En iets verder: „Ik heb getracht mij voor te stellen hoe de Griekse troubadour, die de Odyssee aan het Griekse hof voor draagt, zich uitgedrukt zou hebben zo hij zich rechtstreeks in versvorm, in het Nederlands, zou hebben moeten richten tot een Nederlands publiek van vandaag". En zo werkend, niet „let terlijk", maar naar de geest van het origineel en dus in. zekere zin méér naar de letter dan naar de filologi sche slaafsheid van een woord voor woord transponerende overzetting zo-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 15