MUSEUM STREET: ROMANTIEK EN DURE BOEKEN IJSRE VU E-ATTRACTIES PANDA EN DE MEESTER-MACHINIST POLLE, PELLI EN PINGO BRAMMETJE FOK P r Ons vervolgverhaal 8 Tie en liet 13 door Marjorie Kinnan Rowlings .J door dr. Robert van Gulik DINSDAG 19 OKTOBER 1965 (Geautoriseerde vertaling van Mien Labberton) cm MVWWWWWWV - GOUDEN OOGST 96) Tordell vroeg: „Laat me nou het kunstje zien, Brinley. Ik wil het le ren". Luke zei: „Er is een hand voor no dig zo soepel en licht als die van ouwe dok Albury". Hij streek met zijn vingers langs de scherpe kant van het entmes. Hij knielde naast een wortelstomp. Zacht- streelden zijn vingers een der groe ne jonge loten. „Nu, zó heeft mrs. Camilla zelf het mij voorgedaan". Hij maakte het kistje met enthout open, trok een twijgje uit het zaag sel voor de dag en reikte het aan Tordell om het vast te houden. Dan maakte hij een korte gladde snede in de bast van het uitspruitsel, dicht bij de grond. Hij keek om zich heen. „Aan de noordzijde" zei hij, „waar de felle zon niet zal hinderen". Hij nam het twijgje uit Tordells hand. Angstvallig nauwkeurig, alsof hij met*menselijk weefsel werkte, sneed hij er een knop, een „oog" uit. Hij legde zijn mes neer, reikte Tor dell het overgebleven stuk en hield de knop voorzichtig tussen zijn vingers, zorgvuldig vermijdend het binnen- weefsel aan te raken. De knop was schildvormig en smal, in zijn binnen ste het centrale punt verbergend, van waaruit de nieuwe zoete sinaasappel- groei ontspringen moest. Hij voegde de knop langzaam in de bastschede van de jonge zure loot. Zijn gezicht stond ernstig. Hij pakte een stukje bindriet en bond de loot stevig on der en boven de samenvoeging van knop en bast. Toen nam hij zijn mes en sneed de loot bijna door, boven de knop. Ze knikte om naar de grond. Als de knop zakte, zijn sappen meng de met de sterke worteldrang van de wilde boom, zou uit deze verbinte nis de nieuwe groei ontstaan, vitaal en krachtig, die zoete vruchten voortbrengen zou. Luke ging op zijn hielen zitten. Hij zei: „En nou is het woord aan de goeie God en het weer. Cap'n, pro beert u nou de volgende". Hoofdstuk XXXVIII Luke zei: „Cap'n, u treft een prachtige nacht voor de vossejacht". „Dat is erg plezierig, ja". „Vossejacht in een meinacht bij een heldere maan, er is niets pret- tigers voor een man te bedenken". „Ik wou 'dat je mee kon gaan, Brinley". „Waarachtig, als die honden al te dicht bij uw boshuis komen zingen, loopt u de kans dat ik en het muil dier opeens ook van de partij zijn". „Het is aardig van de jagers om voor mij helemaal van Sawgrass Landing hierheen te komen". ,,'t Is aardig ver. Maar ze zullen hier een goede jacht vinden". Voor zichting voegde hij eraan toe: „Ik denkt dat mrs. Camilla er ook wel bij zal zijn". „O ja. Zij was het juist die hun ge vraagd heeft dit bos als uitgangs punt te nemen". „Komt ouwe dok ook mee?" „Ik weet het niet. Maar ik geloof dat de oude heer liever zijn benen gebruikt dan een paarderug". „Daar is-ie even goed om. Hij heeft ook heel wat achter de rug". De jonge merrie in haar stal hoor de blijkbaar iets. Ze hinnikte. Luke zei: „Daar komen uw ja gers". Tordell stond op. Uit de verte kwam het geluid van hoefslagen, dof door het mulle zang. Hij hoorde het scherpe blaffen van een hond. De stoet verscheen onder de oude eiken, zwart in het schemerdonker van de avond. Hij liep het erf op om de ruiters te begroeten. Luke volgde be scheiden op een afstand, verlangend uitkijkend naar de honden. Camilla reed voorop. Dokter Albury's op en neer schokkende, gedrongen figuur volgde schuin achter haar, gezeten op een magere, vrij oude ruin. Vier voor Tordell nog onbekende jonge mannen keken van hun hoge zit plaatsen omlaag, levendig en vriend schappelijk. In de achterhoede stuur de een neger een kar op veren. De staarten en neuzen van de jachthon den bewogen onrustig over de wagen kanten heen. Twee negerjongens re den naast de wagen. Een van de vier vreemdelingen was de eigenaar van kar en honden. Camilla stelde voor: „Tordell, Montgomery. Montgomery is rijk, Tordell, hij had geen sinaasappelbo men". „Hoe gaat het, Tordell? Nee. geen sinaasappels en tweede hypotheken. Alleen maar jachthonden, vossehon- den, en éérste klas". Er volgde een algemene begroe ting. Dokter Albury steeg af, door zich heel eenvoudig op zijn buik langs de paardeflank te laten glij den. Hij greep Tordells arm met beide handen. Zijn genegenheid straalde uit zijn hele houding. „Blij je te zien, jongen. Breng me niet in verlegenheid door me te vra gen, wat ik bij een vossejacht doe. Camilla heeft me erbij gepraat. Maar als ik soms van mijn paard val heeft iedereen beloofd heel ge woon door te gaan met de jacht." Montgomery zei: „Wij gaan voor de jacht een eind de weg terug die we gekomen zijn. Het bos is hier te dicht om oostwaarts te gaan." „Dat dacht ik al. Het is aardig van jullie, dit terrein te kiezen." „Het is prettig een nieuw jachtge bied te proberen. Tordell voelde zich thuis onder deze mensen. Ze verwarmden hem van binnen. Hun joviale aankomst, met uitgestrekte handen naar hem toe, trok hem binnen in hun kring. Hun levenshouding, dacht hij, had iets gemakkelijks en innemends, door hun vrije en vlotte wijze van optreden. Hij vroeg: „Willen jullie niet eerst wat bij me drinken vóór we gaan?" Camilla glimlachte. „Ik vertelde hun al, dat je een gentleman was." Ze stegen af en volgden hem naar zijn kamer. Hij stak de lampen aan en trok een goede fles whisky open. (Wordt vervolgd). SvvWWVWVWWVWWWWWWWWWVUWVWWWWWWWVVWWUVWWWWWWWWMlIWWVWIBniWWWWWWWWVWWIWMnA/WWMMWWWWWWWI»»»! MUSEUM STREET IN LONDEN is bij uitstek geschikt voor de vestiging van zaken, die iets bijzonders te bieden hebben op het gebied van de schone kunsten of de kennis van landen en volken. Deze honderdvijftig meter lange straat leidt namelijk vrijwel recht naar de hoofdingang van het British Museum, zodat dage lijks honderden, zo niet duizenden mensen de winkels passeren op weg naar de schatkamers van de antieke wereld. EEN VAN DE merkwaardigste za ken in Museum Street wordt gedreven door de heer F. S. Read. Achter in een hoek van deze winkel zit een veer tiger met een baard en intelligente ogen. Bij mijn binnenkomst springt hij bijna schuldbewust op en vraagt naar mijn wensen. Zijn stem klinkt be schaafd, zijn uitspraak is precieus. Ik wil alleen maar wat rondkijken en no tities maken, zeg ik. Zijn breed gebaar van toestemming omvat de hele inven taris, van tweedehands pocketbooks naar schilderijen en vlinders achter glas, alsof hij zeggen wil dat ik ermee kan doen wat in mijn hoofd opkomt. Enkele fotografische vergrotingen van titelbladen van oude liederen, die in de etalage de aandacht trekken, heb ben mij naar binnen gelokt. „Ik heb de hele collectie gekocht van een muziek handelaar, die deze liedjes zestig jaar lang heeft verzameld," verklaart hij met een verontschuldigende glimlach. „Mijn zeldzame antiquarische boeken liggen eerlijk gezegd nader aan mijn hart." Ik kan me echter moeilijk losmaken van die kostelijke ouderwetse litho's. Ze dateren uit de vroeg-Victoriaanse tijd en dragen er alle kenmerken van. Het leven mag dan zo'n dikke honderd jaar geleden uitermate puriteins van inslag zijn geweest, de Engelsman blijkt toch een uitlaatklep ^an roman tiek nodig te hebben gehad. Het stuk „The wood nymph", een wals van ene C. H. R. Marriott, moet met het plaat je van de schone dansende jonkvrouw in een onwezenlijk bos op vele piano's hebben geprijkt. En menige verlegen maagd zal diepe zuchten hebben ge slaakt bij het zien van haar (weelde rig gevormde) sexegenote, die, kenne lijk met kloppend hart een brief uit een holle boom haalt. „The lover's let ter" heet het lied dat deze drieste on derneming bezingt. DE HEER READ, die deze muziek stukken best kwijt wil en daarvoor zonder blikken of blozen vijftien tot twintig gulden per stuk vraagt, leidt mijn aandacht echter herhaaldelijk af. Hij toont mij een catalogus voor een veiling van antiquarische boeken en wijst enthousiast naar sommige ver meldingen „van verschillende van deze werken zijn nog maar enkele exemplaren over," beweert «hij trots. „Deze bijvoorbeeld, een vertaling door Chapman van Batrachomyomachia (gaat het in een keer?) van Homerus, uitgegeven in 1624." Ik zie dat het wordt aangeprezen als „de kroon van al zijn werken" en men kan er voor de luttele prijs van 1650,- eigenaar van worden. „En deze" ik kijk wee moedig naar de muziekhoek „dg eerste Engelse uitgave van CervanteS' Persiles en Sigismunda, uit 1619, ook 1650,-." Ik ben vast besloten niet weg te gaan, voordat ik meer aantekeningen over de romantische volksmuziek uit de vorige eeuw heb gemaakt en laat me dus voorlopig maar meeslepen door de geestdrift van de heer Read. „Hier," roep hij triomfantelijk, „de boxcalf rug is een beetje versleten, maar wat zegt u van 725,- voor de eerste uitgave van de Latijnse werken van Sir Thomas Moore? Meer dan vierhonderdjaar oud, uit 1563!" Ik moet bekennen dat ik deze boe ken even eerbiedig ter hand neem. En andere. Er mogen een paar scheurtjes zijn gekomen in enkele bladzijden van Matteo Bandello's XVIII Histoires tra- giques (waaronder Romeo en Julia), de editie van 1559 moest voor 720,- een koopje zijn. Het werk De Reizen in Ethiopië van S. Giacomo Baratti (1670) is billijker, ƒ425,-, deels omdat de band van schaapshuid een tikje ge barsten is. En wie belang stelt in al chemie mag bepaald niet verzuimen „De twaalf sleutels tot de filosofie van broeder Basis Valentinus" voor 475,- mee naar huis te nemen. Tenslotte constateer ik tot mijn genoegen dat niet alle prijzen in de honderden lo pen: ƒ35,- voor een roman uit 1686 door H. Herringman, Tirannieke liefde of De Koninklijke Martelaar, is te geef. „WAT DIE liederen betreft...," be gin ik weer aarzelend. Nu heb ik ver moedelijk voldoende aangetoond, niet helemaal een cultuurbarbaar te zijn en tevreden doceert mr. Read: „Het waren vaak kunstenaars die deze pla ten maakten. Een van de grootste li- thografen uit die tijd was Alfred Con- canen ik heb een tijdje geleden een tentoonstelling van zijn werk georgani seerd, nou, de goedkoopste is voor 22 de deur uit gegaan en voor paar heel goede heb ik 650,- gemaakt. Daar kijkt u van op, hè? Och, het lijkt een vreemde hobby, maar gelukkig zijn niet alle excentrieke Britten uitgestor ven. Dat is bijvoorbeeld een paar jaar geleden gebleken, toen ik in het pand hiertegenover een expositie heb gehou den van het werk van Stephen Ward u hebt toch over die kwestie gele zen? hoe die litho's zijn weggevlo gen! En een dag of wat later was hij dood." Hij haalt zijn schouders op, hij kan het ook niet helpen. „Land- en zeekaarten heb ik ook, kijk maar en niet van de eersten de besten: Saxton, Morton, Speed, de al lerberoemdste. En buiten die muziek andere litho's uit de periode 1810- 1830." HET IS werkelijk een overstelpende hoeveelheid aan vaak kostbare merk waardigheden, heel anders dan de bak ken met oude pocketbooks voor de deur zouden doen vermoeden. Ik zie ook een enkel goed doek uit de grote tijd van de Engelse landschapskunst. Maar ik drentel toch weer naar de romantiek. Kijk toch die kleurige rui ters met getrokken sabels ter illustra tie van The Fall of Sebastopol! En die schitterende brievenbesteller van The Postman's Knock: hij is gehuld in rode jas en fraai vest en draagt een hoge hoed. Geen wonder dat het blonde meisje in de deuropening haar ogen niet van hem kan afhouden. DE ENGELSEN uit die tijd waren kennelijk verzot op melodramatische onderwerpen, vermengd met grappen die onze lachspieren niet meer in be weging kunnen brengen. Wat te zeggen van het betrapte paartje, dat wanho pig probeert onder de dreigend opge heven paraplu van een lieve oude da me vandaan te komen? Daarentegen kan ook thans nog ons hart ineenkrim pen als we zien hoe onschuldige jonge meisjes door booswichten in een net worden gevangen. Voor een van de fraaiste sta ik lange tijd stil. Het is een lied, gebaseerd op De negerhut van Oom Tom. Een ne gerin (Eliza?) met een kindje in haar armen kruipt bang in een hoekje weg. Een oude neger kijkt bezorgd, maar hij kan gerust zijn, want voor hem staat een jonge man met edele ge laatstrekken. En deze redder in de nood duwt een kerel met een afschu welijk vertrokken, bovendien nog lie derlijk gezicht pardoes van een rots af de afgrond in. Het tafereel schenkt me een onuitsprekelijke voldoening. Tot de vaste attracties in iedere ijs- revue behoren een of meer nummers waarbij de schijnwerpers gedoofd worden en het corps-de-ballet met „eigen" feestilluminatie rondschaatst. Romantisch voor de toeschouwers, maar bepaald ongemakkelijk voor dt balletmeisjes die in hun toch al schaar se revuekostuums dan nog een zware accu of idem batterij moeten mee torsen. Een Amerikaanse elektrotech nische industrie heeft er thans wat op gevonden: linten van gekleurd licht die door hoogfrequente radiosignalen „op afstand" kunnen worden ont stoken. Hier demonstreert ijskoningin Lee Carroll de nieuwe vinding. COP. MAKTEN TOONDE* L*-» IFf. 33. De locomotief Mientje zette alles op alles om het staartstuk van de trein weer in te halen. Blazend bol derde zij achter de goudwagon aan de helling af. „Ziet u dat.die wagon is op het spoor hiernaast terecht gekomen!" riep Panda de machinist toe. „Hoe kan dat nou?" „Dat moet je de bewaker vragen, niet mij!" riep de meester terug, „Onze zorg is het alleen die wagon weer voor te komen!" „Tjonge.was dat maar waardacht Panda. „Volgens mij zit er veel meer aan vast. Iemand zal die wagon toch moeten laten stilhouden!" Toen ze dan ook naast de wagon re den, sloot hij zijn ogen en zuchtte eens diep. ,JCom, flink zijn," besloot hij. „Iemand van het treinpersoneel zal toch een onderzoek moeten instellen. De machinist doet het niet en de rest van het personeel ben ik." Dus sprong hij. „Hé, stoker, waar gaat dat heen?!" hoorde hij achter zich de meester protesteren. „Weet je wel 'dat je tegen de regels handelt?! Je begeeft je op het terrein van de bewaker van de goudwagon. MOOI, IK HE8 DB PUANK OP MIJN SCHOUDER IK HOOP DAT 4E VIU6 KlAAR BENT MET •IE HUIS HAAD MAAR OP, MICHEE, IK BEN ZO VER! 1917. A I«P1> 366. Het was wonderbaarlijk, zo stil als de man met het masker zich bewoog. Het leek wel, alsof hij elke krakende plank in het hotelkamertje kende. Nauwkeurig beluisterde hij even de ademhaling van de slapende Bram, maar deze scheen er niet het minste vermoeden van te hebben dat iemand toch tot zijn kamer was doorgedrongen. En ook pape gaai Tutu ronkte, dat het een lieve lust was. De indringer keek even rond, alsof hij zocht naar de afwezige Karo, maar toen hij die niet vond haalde hij zijn schouders op. De scheepskat was verder onbelangrijk. Bij het onzekere licht van het kaarsje schitterden zijn ogen begerig, toen hij de hand uitstrekte naar de rijksdaalders op de broek van Bram. Zijn hand bleef even boven de broek zweven, toen Bram zich in bed bewoog, maar al spoedig was de man ervan over tuigd, dat de zeeman niet wakker wat geworden. Zonder omhaal pakte hij nu de knopen beet om die met een snelle ruk te ver wijderen. Maar inplaats van de knopen kwam uit de plooien van de kleding Karo omhoog, die grauwend op de indringer afvloog. De man slaakte een gil, Tutu werd krijsend wakker, Bram sprong uit bed en in een oogwenk stond het hele hotel op stelten WAT...WAT 19 ER OPEN DIE DEUR DE VLAMMEN SLAAN ER AL IN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 13