HET LAND ACHTER DE BERGEN a PANDA EN DE GRUBBEL POLLE, PELLI EN PINGO ÖIaltDïsney'S MMMl Ir Rechter Tie en het geheim van het landhuis Wim wil niet naar school m\-\ O mMm-s i'mbss Ons vervolgverhaal 3 ZATERDAG 27 NOVEMBER 1965 9 door John Boland B RAM MET JE FOK komt maandag weer v-jf "C KLASSIEKE VERHALEN I i"j»n lii im ne mi it HAicwevs no np TiT/ir»=f mi. RUDI! door dr. Robert van Gulik (Vertalina Maraot Bakker) 29) Opeens dacht hij aan de kneuzin gen op zijn voorhoofd. Zij stond op en ging de badkamer in, om voor de spiegel zijn gezicht te bekijken. Zijn mond viel open van verbijstering, zo dra hij zichzelf zag. Er was niets meer te zien van het plastic mas ker, dat Lydda op zijn gezicht had gestreken en van kneuzingen was ook niets meer te bespeuren. Clay more constateerde het, zonder dat hij zijn ogen kon geloven. Hij had het soort weefsel, waarin snij wonden snel genazen, maar kneuzingen ble ven bij hem weken lang zichtbaar en trokken heel langzaam weg. Nu was er geen spoor van overgebleven; zelfs de buil was geslonken en nie mand had aan zijn gezicht kunnen zien, dat hij pas een vliegtuigonge luk achter de rug had. Peinzend ging hij zich wassen en scheren-en nam een schoon overhemd van het stapeltje kleren, dat hij uit het vliegtuig meegebracht had. Als hij de vrouw weer zou ontmoeten, wilde hij er op zijn voordeligst uit zien. Hij bleef voor de spiegel staan, maakte armbuigingen, draaide zich naar links en recht, zijn buik intrek kend. Hij was vol bewondering voor zijn spiegelbeeld. Zelfs tussen de mannelijke Dienaren van Yademos hoefde Claymore zich lichamelijk niet beschaamd te voelen. Hij nam zich voor, dadelijk na te gaan hoe zij heette. Hij was de avond tevoren aan haar voorgesteld, maar in de veelheid van mensen en kleuren was haar naam niet in zijn geheugen blijven hangen. Hij had Lydda naderhand niet naar de naam durven vragen; de voor zichtigheid gebood hem zich niet bloot te geven. De vrouw zou bij voorbeeld met een van de mannelij ke dienaren getrouwd kunnen blijken. Claymore liep de slaapkamer weer binnen en keek weifelend naar Lea- ry. Moest hij die Canadees nu wak ker maken? Eer hij tot een besluit was gekomen, werd de deur geopend. Lydda kwam binnen. Het hinderde Claymore enigszins, dat anderen zo maar bij hem binnengingen, zon der vooraf te kloppen en toestem ming af te wachten,^naar blijkbaar was men dat in Yademos zo ge wend. Lydda toonde ook nu een lachend gezicht. „Bent u aan ontbijten toe?" Hij keek naar Leary. „Uw vriend slaapt nog, zie ik. Ik ben bang, dat de drank, die we hem hebben ge schonken, wat straf was. Zullen we hem maar laten liggen. Hij zal zich prettiger voelen, als hij op natuur lijke manier \ontwaakt." Lydda bracht Claymore de gang door en sloeg daarbij vertrouwelijk zijn arm om de schouders van de Engelsman. „Ik heb u niet al te goed gediend", zei hij. „Ik had be loofd u gisteravohd een en ander om trent onze geschiedenis te vertellen, maar het is er niet van gekomen. We gaan er nu vanmorgen over pra ten, nadat u gegeten hebt. Hij lach te. „Daarna wil Mohema, onze Twee de Dienaar, u dan graag een en an der van onze hoofdstad laten zien." „Mohema?" Claymore had moei te zijn stem in bedwang te houden. „Ik herinner me niet goed „De vrouw met het goudblonde haar. De vrouw die gisteravond te genover u zat". Lydda's hand kneep even in zijn schouder. „Mohema voelt zich sterk tot u aangetrokken." Zij ontbeten in een kleine sobere kamer. Bedienden serveerden scha len met vruchten en vleessoorten, een paar vruchten, vond ze heerlijk en at bijzonder smakelijk. Zodra de ontbijttafel was afgeruimd, ontrolde Lydda een groot vel perkament en hing het aan de wand op. Het was een kaart van het land, maar wel ke schaal was gebruikt, werd Clay more niet duidelijk. Lydda ging naast de kaart staan en wees- verschillende details aan. Dat Yadema als zodanig bestond, legde hij uit, was te danken aan de geografische ligging, het centrale noorden van wat men in de buiten wereld Groenland noemde. Yadema moest in prehistorische tijd een meer of binnenzee zijn geweest van ruim driehonderd bij ruim zeshonderd kilometer. Het hele land was in feite slechts de vlakke bodem van een gigantische krater en lag meer dan drieduizend meter beneden de zee spiegel. Een muur van rotsen, in hoogte variërend van achttienhon derd tot meer dan tweeduizend me ter, verhief zich steil rondom de gren zen van het land; alleen in het zui den was een smalle opening aan wezig. Buiten die rotsen verhieven met ijs bedekte bergen zich drie tot vijf duizend meter en alleen de moedig ste ontdekkingsreiziger had met enig geluk deze barrière kunnen overwin nen. Van Yademos uit waren onder zoekers naar buiten gezonden, maar zij waren teruggekeerd zonder de buitenwereld van het bestaan van hun land op de hoogte te stellen. In de afgelopen tweehonderd jaar waren drie groepen reizigers toevallig in Yademos verzeild. Allen waren zij weer vertrokken met het doel de bui tenwereld te bereiken, al waren zij uitgenodigd de rest van hun dagen in Yademos te slijten. Vermoedelijk waren zij allen omgekomen eer zij hun eigen wereld hadden bereikt. De laatste groep was, evenals Clay more en Leary per vliegtuig geko men. Het was een viermotorig toe stel. „Ze brachten ons kwalijke berich ten over de gang van zaken in de buitenwereld," zei Lydda. „Er was oorlog uitgebroken en de mensen maakten elkaar dood. Deze mannen het waren er zeven waren sol daten die naar het front gingen, na dat zij waren opgeleid in een land, dat zij Amerika noemden. De vlieg machine was door de zware ijsafzet ting op de vleugels tot landen gedron gen. Het toestel was bij de noodlan ding niet ernstig beschadigd; het was hersteld en de zeven mannen wa ren opgestegen, maar hadden zich vermoedelijk in de omringende ber gen te pietter gevlogen, want een paar bedienden, die zich ergens aan de grens van het land ophielden, had den een explosie gehoord. (Wordt vervolgd). nil II IIi IT.ui l. „Boe-oeh, ik wil niet". Wim stond in de gang met zijn tas in de hand te huilen. „Ik wil niet naar school". Wim ging voor het eerst naar school. Moe der bracht hem op de fiets. „Nee, ik wil niet", brulde Wim. „Jawel, het is juist zo leuk. Pak het kussentje maar en leg het achterop de fiets. Boe..- oeh. Dat doe ik niet". „Wim! Ook goed, dan haal ik het zelf wel". Moe der liep de trap op. „Wim wacht je even?" Zal hij het doen? Ja. Vlug draait hij de sleutel om op slot. En hi] holt de straat op. Nu hoeft hij lekker niet naar school. Weet je wat, hij gaat naar Kareltje. Daar holt Wim de hoek om. De druk ke weg over, het landje door, de Berk laan door, de Akkerweg en het stille paadje. Daar is het huis al. Kareltje loopt met zijn hondje te wandelen. „Ha Wim, fijn hè, naar school. Moe der brengt me weg. Nu zijn we lekker al groot". Wim zegt niets. Hij draait zich om en loopt weg. „Wat een rare" denkt Kareltje, en hij loopt verder. Wim is weer in zijn straat. Gelukkig, niemand heeft hem gezien. Moeder zal het wel niet gemerkt hebben. Wim leunt tegen het muurtje aan. Hij zal net doen alsof hij hier allang staat. Maar waar is de fiets? Weg, helèmaal weg. Wim voelt aan de deur: oei, die is op slot. „Moeder", schreeuwt Wim, „moeder!". Wim loopt de straat op. Daar gaat me vrouw Van Puffelen met haar twee ling in de kinderwagen. En de grote rode kater van mevrouw Van Poeze- len. Wim zegt altijd de kater gedag en aait hem altijd. Wim holde door. „Moeder!" Wim holde langs het hek van... ja van school. Zou hij? Nee hoor. Maar.Wim staat stil, zou?. Wim loopt een eindje het plein op. Zou hij? Wim loopt tot de deur. Pieieiep, zegt de deur als Wim hem opent. Piep. Wim loopt een klein eindje de gang in. Nog,een stukje en hij staat voor de eerste klas. Dat weet hij al want met Aagie en Rina is hij er wel ge- COP. MAK RN 100NDU 9. Jollypop was wat onthutst toen Panda het zo voor Joris Goedbloed opnam. „Maar wij weten toch," zei hij, „dat wij met deze slinkse persoon hoogst moeilijke ervaringen gehad hebben „Dat kan wel zijn," riep Panda boos, „maar deze keer had hij nog echt niets lelijks gedaan. Ik ga naar de politie! Ik zal voor hem pleiten!" En zo sprekend stapte hij de deur uit, waarbij hij Jollypop vol angstige voorgevoelens achter liet. Panda ging dus regelrecht naar het politiebureau en nog voordat hij daar binnen ging hoorde hij al uit de grondvesten van dit eerbiedwaardig bouwwerk een jammerlijk geluid opstijgen dat niet anders kon zijn dan het weeklagen van een gekerkerde. „Och, och, als mijn vader me zo eens moest zien klonk het „de familie te schande gemaakt, het blazoen be zoedeld Per astra ad asperaverzuchtten al de wijsgeren der oudheid, mijn schrikkelijk lot voorzien de. Kom, Joris, zo erg is het nu ook weer niet!" riep Panda opwekkend door het tralievenster - want dat de klager Joris was leed geen twijfel. „Kop op! Schaft tijd, schaft raad!" „Wie spreekt hier tegen een hongerige over schafttijd?" vroeg Joris gekwetst. „Ach, dacht ik het niet dat is Panda, een zoge naamde vriend, die zich niet ontziet zijn oude wel doener in diens ondergang te komen honen HOÊV/eeU 8ENZIN6, JUFFROUW? ja,ew etN DRuppetue OME! EN DAN ZOO IK.OOK NOC? 6RAA6 WATER IN DE RADlATEUR WILLEN HEBBEN ROM, WE ZOL" 16R ER MAAR IETS MEER IN DOEN VOOR, IK 6A SLAPEN, MOET IK ALTUD MIJN levertraan in nemen! 2 LITER ALSTUBLIEFT AISTUBLIE MIJN HEER NOOIT EENS VRIJ „I951A. weest. Aagie is blijven zitten. Lang zaam gaat hij naar de deur. Zijn knie- en knikken, tik tik. Vanzelf tikt zijn vinger tegen de deur. „Ja, kom maar binnen". Wim doet de deur open. „Dag, wat ben jij laat. Het is al half tien. Hoe heet je? Wim? Ga mèar naast Kareltje zitten". „Oooh" zegt Kareltje. „Stil Karel tje", zegt juf. Wim ziet niet veel be kenden. Wel Anne, Fannie, Elroi en Sussanneke. „Kijk, Wim, dit is een zes en dat een één". Wim vindt het heer lijk. Ze gaan overtrekken en tekenen. Dan gaat de school uit. Wim holt weg. Hij gooit het hek open. „Moeder, kijk eens!" Moeder zit aan tafel. Ze ziet rood en met de handen voor de ogen. „Wim!" Gelijk loopt ze naar de tele foon toe. „Ja, met mevrouw Den Aards. Ja, Wim is terecht, bedankt agent". „Wim" vraagt ze, „Waarom was je weg? Ik.nu een zoen en nooit meer doen. Vlug, gauw naar bed. Wim, nooit meer doen hoor!" Nee mam, dag!" JANET KLEIBERG (8 jaar), Hoofdstraat 109, Santpoort. De zevenjarige Annabeth Freni uit de Zonnelaan 31 in Haarlem maak- f te deze kleurenplaat Kinderkrant. voor de DE DERDE MAN HAASTIG 20BKT RUDI ZUN KLIMUITRUSTING BIJEEN. AV=Tn<MAAe WEGKAN VIEN BONDER PAT COM H Mev. DE GEHELE DAG DOOR. VOLGT DE BEVOLKING VAN KURTAL MET SPANNING DE KLIM VAN DE TWEE MOEDISE MANNEN NAAR. DE ToP VAN DE CITADEL Vfy*.' MAAR ALLEEN ELISABETH WEET, PAT RUDI 0E2IG IS ZICH Bt> KAPITEIN WINTER EN ?'N GIDS TE VOEGEN- - /XYJvAZBKlDE CITA DEL RAL RE VERNIE- Vtigen «I INTUSSEN KLIMT KuDI SNEL .lm"» Ik...IK...IK KAN NIET VELDEK. ...MAAR IK WVELE HEBBEN B'J SA Ao ER MOET EEN GOEDE ROUTE iNAAR PE Top *ZL)tO HET ZOEKEN AL PE DOOD GEVONDEN KAM DAAR IS IEMAND B'J v DE DEUR KAPITEIN 28. Maar wanneer ze weer buiten zijn, zien ze dat de binnenplaats geheel ver laten is. Pao's huis is donker. Ze lopen vlug door naar hun kamer. Rechter Tie legt zijn hand op de knop van de half openstaande deur, maar Tsjiao Tai zegt vlug: „Wacht even! Vreemd dat die deur aanstaat! Er zal toch niemand naar bin nen zijn geglipt? Ik weet zeker, dat ik de deur achter me dicht gedaan heb, toen we naar buiten gingen." „Ik zal heel voorzichtig kijken?" zegt de rechter. Maar als hij de deur verder opentrekt, deinst hij achteruit. Een zwaar rotsblok zo groot als een mensenhoofd, dat op de rand van de aanstaande deur gebalan ceerd lag, valt vlak langs zijn hoofd met een plof op de grond. „Dat scheelde geen haar!" bromt de rechter. „Pak dat ding op en neem het mee naar binnen, Tsjiao Tai!" Ze gaan aan de tafel zitten en Rechter Tie bekijkt het rotsblok aandach tig. „Iemand moet ons bespied hebben toen we in Yie's kamer de handafdruk bekeken, Tsjiao Tai! Deze moordaanslag op mij bewijst, dat die handafdruk met een misdaad te maken heeft. Maar de val was overhaast gezet. Overhaast en onvak kundig." „Vakkundig of niet, edelachtbare ik ga toch maar even kijken of ik die mensenvriend niet bij zijn nek kan pak ken!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 9