UTRILLO, BONNARD,
PERMEKE, ENSOR
EN VELE ANDEREN
DUITS PENDANT VAN BRUSSE'S FILM
„MENSEN VAN MORGEN" BIJNA GEREED
Poëzie van F. ten Harmsen van der Beek
Een hoogst merkwaardige dichtbundel
Litteraire
Kanttekeningen
13
Kunsthandel
Bier
exposeert
belangrijke
aanwinsten
ZATERDAG 4 DECEMBER 1965
Erbij
in depot, want Permeke is blijkbaar bij enkele museummensen niet meer
zo „in"; hij heeft plaats moeten maken voor al die experimenten, waar
mee bepaalde kunstbeschouwers en -historici zo graag willen bewijzen
dat het afgelopen is met vrije kunstuitingen als bijvoorbeeld het ezel-
schilderij. Hoewel er misschien nog wel waardering voor bestaat past het
werk van Permeke niet in het beleid van bedoelde mensen, die van het'
hun toevertrouwde instituut vóór alles iets willen .zien dat alleen van
vandaag of morgen is. Aangezien Permeke's werk nog steeds van te re
cente datum is, valt het als het ware tussen het schip en de wal en zo
krijgen zij, wier kunstzinnige opvoeding bepaald werd in de tijd van
Permeke's ontwikkeling, zijn machtige doeken te zelden nog onder ogen.
Toch is zijn invloed op de eigentijdse expressie onmiskenbaar.
Bob Buys
Jan van Goyen (1596-1656)
TOT HET EIND VAN DIT JAAR worden in de kunsthandel J. R. Bier
te Haarlem de aanwinsten van deze zaak geëxposeerd. Al sinds lang is
het een grote moeilijkheid voor de kunsthandel om aan goed werk te
komen; terwille van de continuïteit kunnen voor handelaren aanwinsten
soms belangrijker zijn dan verkopen. Het is voor het eerst dat ik bij Bier
thans ook werk uit het eind van de vorige en uit deze eeuw ontmoet. Men
mag dat niet als tekenend zien voor de genoemde moeilijkheid, want werk
van authentieke kwaliteit uit déze periode komt al even schaars aan de
markt. Behalve om de kwaliteit is deze expositie ook belangrijk omdat
zij werk bevat waarmee men .in ons land zelden in aanraking komt. Er is
in Nederland wel een aantal doeken van de Belgische schilder Permeke
(1886-1952), maar waar het museumbezit betreft staat dit werk veelal
VL
AAN AANDACHT VOOR DE DICHTBUNDEL „Ge
achte Muizenpoot en achttien andere gedichten" (Uit
geverij De Bezige Bij) .van Mevrouw F. ten Harmsen
van der Beek is er geen gebrek geweest. Geen wonder.
De omslagtekening van de dichteres iets vachtach
tigs met de „geachte muizenpoot" letterlijk weggedoken
in de plooien is suggestief-verrassend, de titel lokt
elke op poëzie beluste lezer listig in de val en wie er
eenmaal inzit komt er niet zómaar meer uit. Ik ten
minste heb met heel wat muizenissen te stellen gehad
voor ik uit de nood van deze poëzie was geraakt. Want
het is een nood, waaruit deze gedichten geschreven
werden, en in wezen geen andere dan die van de laat
middeleeuwse dichteres Christine de Pisan („seulete
sui, sanz ami demouree"), de zestiende-eeuwse elegi
sche Louise Labé („on voit mourir toute chose ani-
mée"), haar opstandige tijdgenote Agrippe d'Aubigné
(„les herbes sècheront sous mes pas"), de Victoriaanse
Christine Rossetti („oh disenkindled fire") en Marce-
line Desbordes-Valmore die zichzelf een grafschrift
schreef met als slotregel „j'entends courir le siègle de la
mort" en in 1859 stierf. Maar van die allen is onze dich
teres van de „muizenpoot" het meest verwant aan
Louise Labé, die een zo volbloed kunstenares was om
dat ze zo volledig, zo onstuimig met de volle inzet van
zichzelf leefde.
BONN De Duitse pendant van
Kees Brusse's film „Mensen van
Morgen" gaat op 28 januari als
psycho-montagein première.
Twaalf Duitse jongens en meisjes
tussen 18 en 24 jaar vertellen open
hartig over levensloop en ouderlijk
huis, beroepskeuze, politiek en pro
blemen van vriendschap en sexua-
liteit. De regisseur is ook nu weer
Kees Brusse. Toen „mensen van
morgen" nog in het Amsterdamse
Alhambra-theater te zien was,
maakte ook de chef van het Atlas
filmverhuurkantoor Hans Eckel-
kamp van de gelegenheid gebruik
met Brusse's filmwerk kennis te
maken. Elf miljoen mark had At
las'' toen al in de wacht gesleept
met de Duitse vertoning van Ing-
mar Bergmann's „De grote Stilte",
en ze zocht naar een nieuw kas
succes.
C. J. E. Dinaux
Mocht enige omschakeling bij de be
schouwer dan toch nodig zijn, dan wijs
ik daartoe op een stilleven van Jur-
riaen van Streeck (1632-1687). Het
was de Franse schilder Derain, die zich
zoveel later weer bezon op schilder
kunstige waarden zoals die in een werk
als dit aan de dag zijn gelegd. Het
komt ons wellicht dichterbij dan het
stilleven van de Italiaan Christoforo
Monari (1667-1720), dat overigens wat
betreft compositie waarden bezit, die
door veel latere schilders opnieuw ge
openbaard werden.
Ik meen dat wat ik nu genoemd heb
al een voldoende aanbeveling inhoudt
voor een bezoek aan de Kunsthandel
Bier, waar we ook de hierbij gerepro
duceerde Van Goyen ontmoeten.
VAN PERMEKE, die zo veel schil
derde, kan moeilijk verwacht worden,
dat alles van even sterke kwaliteit zou
zijn. Het grote landschap, dat wij bij
Bier kunnen ontmoeten, is echter be
slist een museumwaardig te noemen
doek. En met werken als dit vult de
kunsthandel de bij musea nogal eens
voorkomende hiaten aan. Een gezon
de kunsthandel is alleszins gebaat bi]
't zo hoog mogelijk stéllen van dekwa
liteit van de te verhandelen artikelen.
Vermindering van naam tast de in
komsten aan waarmee die kwaliteit
juist gehandhaafd moet worden. Con
tinuïteit in kwaliteit is voorwaarde
voor het bestaan van een kunsthandel.
Daarom is het ook uitkijken met even
tueel beschikbaar gekomen schilde
rijen van Vtrillo, (1883-1955), die zijn
hoge peil niet altijd wist vol te houden
en bovendien nogal eens vervalst werd.
De op deze expositie aanwezige „Utril-
lo" is tegenwoordig dan ook een zeld
zaam te noemen aanwinst, en een voor
ons land zeldzame vertegenwoordiging
van een figuur, die met een bijna
naïef te noemen benadering van het
onderwerp tot zo geraffineerde resul
taten kon komen.
IN EEN MUSEUM WIL men graag
een ontwikkeling in de beeldende kunst
geïllustreerd zien of wel zich concen
treren op bepaalde periodes of richtin
gen. Het museum is meer dan een ten
toonstellingsruimte van zo maar alleen
mooie dingen, geen bergruimte voor
wat elders om verschillende redenen
zijn plaats niet meer vindt. De kunst
handel zoekt dan ook altijd naar plaat
sen waar iets kan voldoen als antwoord
op een vraag naar schoonheid, naar
antwoord op gevoelens, naar symboli
seringen van goede herinneringen,
naar een ontmoeting met andere per
soonlijkheid om zich daar zo ook mo
gelijk aan te kunnen optrekken. En het
antwoord kan vaak gevonden worden
in kunstwerken, die niet in de eerste
plaats voor het illustreren van een ont
wikkeling van belang zijn. De periode,
waarin Franse schilders als Charles A.
Lebourg (1849-1928) en George d'Es-
pagnat (1870-1950) leefden, kan in
Frans openbaar kunstbezit duidelijk
genoeg geïllustreerd geacht worden
met werk van ons meer bekende figu
ren. Zij zijn voor ons in ieder geval
geen bekende voorlopers, van wie een
grote stuwkracht in een ontwikkeling
uit ging. Zij voegden in die ontwikke
ling slechts eigen persoonlijkheid toe.
Maar hun persoonlijkheid bleek garant
te staan voor een fijne schilderkunst,
die onder het Franse publiek hoog ge
noeg gewaardeerd blijkt. Met hun
schilderijen kan men gelukkig zijn. Le
bourg, hier vertegenwoordigd met een
Seinekade, was al eerder in ons land
in de kunsthandel vertegenwoordigd.
D'Espagnats fijne schilderkunst moet
hier heel zelden zijn voorgekomen.
HET LANDSCHAP van Bonnard
1867-1947) was al te zien op een expo
sitie van Franse landschappen (vanaf
Cézanne) in het Museum Boymans-Van
Beuningen. Dit werk zou in een mu
seumcollectie passen indien men daar
in over meerdere Bonnards beschikte
en dan als een interessante aanvulling
op onze kennis van Bonnard. Als enke
le vertegenwoordiging zou het te wei
nig zeggen van deze grote figuur, maar
zou het een kostbaar particulier bezit
kunnen zijn. Als een „Bonnard" weer
een zeldzame verschijning in ons land!
Van de overige vertegenwoordigden
uit deze en de vorige eeuw noem ik
de Belgen Saverijs en Ensor, de vooral
in ons land overbekende Parij zenaar
Zadkine (vertegenwoordigd met een
gouache) en Jongkind.
Het bezit aan oude en moderne beel
dende kunst gaat hier aardig samen.
IK WIL MAAR ZEGGEN: het thema
van F. ten Harmsen van der Beeks
poëzie is van alle tijden, maar de
„zetting" van de inzet is modem, is
volop hedendaags. Allicht. Dat is juist
wat in deze bundel boeit, wat frap
peert en intrigeert, wat informeert en
bezweert, beide tegelijk, en vragen op
werpt als bij alle dichtkunst van deze
tijd: is dit wéér, nog, pas, poëzie, is
het poëzie, wil het wel poëzie zijn, wat
is dan poëzie?
Dat dilemma is aan de orde van
de dag. Het wemelt van poëzieën sinds
het traditioneel-„poëtische" als ana
chronisme werd afgewezen. Konden de
jongere en jongste dichters de „Vijf
tigers", de „Zestigers" wel anders
doen dan voor hu,n ervaring van het
leven een uitingsvorm zoeken van een
woord-kunst, die van totaal andere
taalmiddelen gebruik maakte dan de
oudere voor-oorlogse generatie? Neen,
dat konden ze niet. Vijf jaren van on
voorstelbare vernietiging en „ontmen
selijking" met als slotsymptoom het
Hiroshima-atoom hadden acuut doen
worden wat al lang barstend, brekend,
verschuivend was. Toen de dodelijke
as van de explosie was neergestreken
en het zicht weer vrij werd, kon er
geen twijfel meer aan zijn: het wereld
beeld, de vermoede „eenheid" van
voorstellingen die men zich sinds de
Renaissance omtrent de samenhang
van de levensverschijnselen had ge
maakt, was gebroken. Opnieuw was,
zoals aan'het einde van elke cultuur
fase, de wereld „woest en ledig", op
nieuw moest de plaats bepaald worden
die de mens daarin inneemt: waar
zijn we, wie zijn we, waarom zijn we,
dat werden de existentiële vragen,
waaraan zich de dichter, die door alle
eeuwen heen de voorhoede vormde
van de werkelijkheidsverkenning, niet
kon onttrekken.
IK BLIJF ER BIJ, alle programma
tische uiteenzettingen en theoretische
bespiegelingen over het wezen van de
hedendaagse dichtkunst ten spijt, dat
de poëzie van vandaag, of deze zich nu
experimenteel concreet, dingtaal of
antipoëzie noemt, alleen benaderd kan
worden, verstaan kan worden als
uitingsvorm van een zich fundamen
teel wijzigend levensgevoel en -besef,
indien men zich rekenschap geeft van
de ontzaglijke omwenteling die zich
in alle geledingen van de „menselijke
situatie" aan het voltrekken is. En wie
kan dat, nü, terwijl de kettingreactie
van wetenschappelijke, maatschappe
lijke, geestelijke, politieke, economi
sche evoluties met de dag in overrom
pelende snelheid toeneemt? De dich
ter registreert seismografisch, hij
spant de antennes van zijn taal
en vangt wonderbaarlijke tekens op,
waarvan het stenogram „poëzie" is
vandaar de vele poëzieën.
Dat is ook de reden waarom ik het
werk van de dichteres F. ten Harm
sen van der Beek niet weet te si
tueren. Wie in de kortsluiting tussen
de metaforen Leo Vroman soms denkt
te herkennen heeft gelijk, wie in deze
poëzie overeenkomsten meent te ont
dekken met de gedichten van Sybren
Polet heeft gelijk, wie hier aan Luce-
bert of Kouwenaar, daar aan Armando
denkt heeft gelijk: er is in deze bun
del een merkwaardig eclecticisme be
speurbaar en tóch is deze poëzie ori
gineel. Er is intellectualisme in en
lyrische ontboezeming, nawerking van
het traditionalisme en „experimentele"
woordalchimie, en met al is er sprake
van een rasechte „bekentenis-poëzie",
die intermitterend weer nadert tot-wat
Wim Zaal „anti-poëzie" noemde. Alles
heel ambivalent, daardoor verrassend,
verwarrend, ontroerend, ontstellend
onbevredigend, verbluffend, overtui
gend, retorisch, pathetisch, kunstig, in
dringend, wonderlijk deze bundel!
Maar persoonlijk.
HET HOOFDMOTIEF IS niet moei
lijk te ontdekken. Laat ik het „revol
terende ontgoocheling" noemen, wat ik
meen te kunnen wagen omdat deze ge
dichten in tegenstelling tot het ideaal
van de autonoam-concrete poëzie wel
degelijk en drommels een „inhoud"
heeft, al is het er.dan één, die door
de vormgeving bepaald wordt. Dat
houdt dus in dat mijn nadere om
schrijving niet meer dan een oriën
terende aanduiding is: poëzie wordt nu
eenmaal alleen door zichzelf verklaard,
elk bijschrift is grafschrift, elk com
mentaar een ontpoëtisering. Maar goed,
hier dan de aanduiding: er is over de
verwachtingen een bijtende nachtvorst
gegaan, er heeft een onttakeling plaats
gehad, er is een bezeerd verleden dat
geen afgedane zaak wil worden, er is
eenzaamheid, vervreemding („weer
zinnige vervreemding"), verweer, op
standigheid, humor, ironie, sarcasme,
tederheid, warsheid, grimmigheid,
schuldgevoel, wrok, heel wat meer
liefde dan het lijkt, heel wat meer
angst dan het lijkt, angst voor de ont
takeling, de ontbinding, de dood. En
ook is er vernietigingsdrift én gehecht
heid aan, liefde vóór het leven; is er
„sex" én wantrouwen tegen Eros, een
hartgrondig onbehagen in de „cultuur"
èn een onstuimig verlangen naar na
tuurlijk leven, tegenstellingen, een
woelig krachtsveld van contrasten,
maar daardoor juist authentiek. On
danks de „intellectualistische" inslag
wordt deze poëzie gedreven door een
(soms ongeremde) impulsiviteit.
ENKELE GEDICHTEN liggen ik
wilde schrijven: in het gehoor; maar
dat is het niet, het gaat om het ge
zichtsveld, het komt op de horizon van
de lezer aan, maar óók op diens com
binatievermogen, gevoelsintensiteit, in
nerlijke elasticiteit, maar vooral op
zijn bereidheid om méé te dichten, het
gedicht in zich mee te helpen voltooi
en. Dat zal in het begin het best lukken
met de strofen over de vader en moe
der, de geboorte, de „herkomst"; over
de „krasse taal van gene zijde" die de
gestorven vader spreekt; over de „der
tigste verjaardag" van de dichteres
(een „sleutelgedicht" voor de gehele
bundel en het „levensklimaat" waar
uit deze poëzie voortkwam). Na een
mee-dichtende bemoeienis met ge
noemde gedichten (waarbij nog „Inter
pretatie van het uitzicht" kan worden
gevoegd) zal de niet in de moderne
(Van onze correspondent)
NA DE VOORSTELLINGEN in Al-
hambra stond Eckelkamps besluit
vast. Brusse en zijn Nederlandse pro
ducent Rudi Meyer gingen op de voor
stellen van „Atlas" in en de Keulse
hoogleraar in de psychologie, dr. Jo
sef Hitpasz kreeg opdracht een eerste
keus van kandidaten voor de „club
van twaalf" op te sporen. Honderd in
aanmerking komende jongelui werden
geïnterviewd en hun gesprekken op de
band vastgelegd. Eind deze maand zul
len deze interviews in boekvorm bij de
uitgeverij „Wissenschaftliches Ar-
poëzie doorknede lezer voldoende „in
gespeeld" zijn om de metaforische
verbindingen, die in de overige gedich
ten (het zéér eenzame zelfgesprek van
het titel-(muizenpoot)-gedicht voorop
worden aangegaan, te volgen (alstu
blieft niet „verstandelijk"!).
Ik zou graag geciteerd hebben, maar
het kan niet: elk beeld, elke metafoor,
wordt, buiten de contekst geplaatst,
ontladen, en dat pleit voor deze poë
zie. In plaats van verminkte citaten
neem ik ter kenschetsing een kort
fragment over uit het eerste van de
twee „raadselrijmen", die de bundel
openen:
O verleefd wat aanbeden, verkreten
of zaligverklaard wat
opengebroken is dichtgetimmerd
terwijl. Tederheidshalve
onverteerbaar is wat vervuld voort
durend lediger en
bevredigd alleen allener en alleen
vredelozer maakt, nu:
Hoe een ding en ben ik zo zoek
geraakt?"
Wartaal? Kom nu, lees Louise Labé!
De dichteres F. ten Harmsen van der
Beek dicht in een moderne zetting van
hetgeen steeds weer poëzie heeft doen
ontstaan: onvree met dit bestaan. In
het paradijs was er geen poëzie. Elke
poëzie, welke dan ook, is een dingen
naar het volstrekte.
Francine, de novice die zich voorbe
reidt op het kloosterleven, in de witte
krijtkring van „Mensen van morgen".
chiv" in Bad Godesberg verschijnen.
De conclusie van dr. Hitpasz was;
„De jonge mensen die onze onderzoe-
kingsgroep vormden zijn nuchter en
koel, tolerant en vriendelijk."
NA DIT 18.500 MARK KOSTENDE
vooronderzoek maakte Kees Brusse
zijn keus. Maatstaf was wie de beste
verhalen te vertellen had. De twaalf
kwamen een voor een 'n dag lang naar
de Amsterdamse Cinetone-studio's
waar ze door drie camera's tegelijk
en doorlopend werden gefilmd, terwijl
ze antwoord gaven op Kees Brusse's
openhartige vragen. Eckelkamp ver
klaarde over Brusse: „Een heel sym
pathieke kerel. De mensen worden
fantastisch door hem op hun gemak
gesteld."
VOOR EEN GAGE van 500 mark
reisden onder meer naar Amsterdam
het 24-jarige meisje Anna van de
Hamburgse Reeperbahn, de 21-jarige
ondernemersdochter Ute in haar
eigen Mercedes 220 S E Coupé de
18-jarige boerendochter Klare, de 20-
jarige mannequin Renate, de 21-jarige
Berlijnse Beatle en werkschuwe Wer
ner en de Duisburgse 23-jarige auto
dief Anton, die op het ogenblik in de
gevangenis zit. Brusse liet 82 kilometer
film lopen, waarvan hij 2500 meter ge
bruiken kan. Sinds mei is hij al aan het
knippen en plakken, om ervoor te zor
gen dat zijn eigen stem buiten de film
blijft en de indruk wordt gewekt alsof
de twaalf hoofdrolspelers met elkaar
in gesprek gewikkeld zijn.
DE CHEF VAN HET Atlas Filmver
huurkantoor, Eckelkamp, rekent op
een bezoekerstal van één tot twee mil
joen. De produktiekosten zullen dan
niet meer dan 350 000 mark bedragen
hebben, als eind januari het doek voor
de première (na herhaald uitstel op
verzoek van een consciëntieus werken
de Brusse) in de Bondsrepubliek zal
opgaan.