Jeugdige slavenhaler vertelt zijn vorst het wel en wee van een wereldreis DE KUNST VAN HET KORTE VERHAAL Wm Rembrandts „Juno" in Den Haag te koop 14 Francesco Carletti's Reis om de wereld2 594-1606" Francesco carletti kwam op 12 juli 16O6 terug in zijn vaderstad Florence, waar hij zich naar het groothertogelijk paleis spoedde om onmiddel lijk verslag uit te brengen van zijn reis om de wereld. Groothertog Fernando de Medici heeft voor dat verslag de tijd genomen; twaalf dagen achtereen kwam Fran cesco vertellen uit zijn hoofd want zijn aanteke ningen en papieren was hij kwijtgeraakt aan de Zeeu wen die in maart 1602 zijn schip bij St. Helena hadden buitgemaakt. Volgens Carletti werd de actie als volgt ingeleid: de Zeeuwen zonden een sloep met een trom petter die volgens gebruik groette en toen riep: „Vrien den, vrienden, hebt ge nergens gebrek aan? Wat wilt ge dat ik onze kapitein bericht?" De tijd tussen de kaperij (1602) en Carletti's aankomst in Florence (1606) heeft hij in Zeeland en Holland doorgebracht, pogend aan te tonen dat zijn schip ten onrechte was buitge maakt en dat de schatten die hij tijdens zijn wereldreis had vergaard, aan hem gerestitueerd moesten worden. Voor de nieuwsgierigen: het is een fraai-Hollandse minnelijke schikking geworden; beide partijen, de Oost- indische Compagnie en Carletti gingen akkoord met een voorstel van de Staten Generaal van De Zeven Pro vinciën. De schikking hield in dat Carletti 13.000 flo rijnen kreeg „niet omdat zij (de Compagnie), met hun goede argumenten, bang waren voor een gerechtelijke uitspraak, maar om de Staten Generaal ter wille te zijn en uit respect voor de aanbevelingsbrieven van de Franse koningin en van de groothertog van Toskane". Carletti stelde zich tevreden met dat bedrag en zag zo doende af van alle mogelijke verdere eisen en vorde ringen ten opzichte van de Compagnie of enige andere, hoewel ook hij „met mijn steekhoudende argumenten geen bezwaar had tegen een juridische uitspraak". Bovendien werd nog vastgelegd dat deze gang van zaken niet als een precedent gezien zou mogen worden. „Dit betekende mijn ondergang en het einde van mijn vorderingen", zegt Carletti heel sober en hij wijst er nog op dat hij naar 's lands wijs een goede maaltijd aan zijn zeven advocaten moest aanbieden die „op rekening van mijn ongeluk" de hele nacht feestten en allen aan geschoten naar huis gingen. Een bundel van de xojuist bekroonde Johan van der Woude DE CULTURELE PRIJS van de Gemeente Arnhem voor het jaar 1965, die op 16 december a.s. enkele weken voor de zestigste verjaardag van de bekroonde zal worden uitgereikt, is toegekend aan Johan van der Woude, in de eerste plaats allicht op grond van de litteraire waarde van zijn oeuvre en in dat oeuvre dan weer van het viertal romans van zijn hand dat sinds 1960 verscheen, maar toch ook vanwege zijn „betekenis in verleden en heden voor het culturele leven van stad en gewest", aldus het jury-rapport. Terecht. Hij im mers is het geweest, die met zijn stimulerende kracht bij Uitgeverij Contact verscheen -als weinig anderen het Arnhemse kunstleven na de be vrijding weer op gang bracht en de Gelderse hoofdstad tot een toneelcentrum maakte. En ook was hij het, dte als eerste in een geschrift dat meer dan een „documen tatie" was ik bedoel: in „Arnhem, betwiste stad" de oorlogsgeschiedenis van zijn geteisterde stad vast legde. Die helse verschrikking heeft hem sindsdien niet meer losgelaten. Aan verschillende van zijn na 1945 verschenen werken schreef ze mee, tot in zijn jongste publikatie „Een truck uit de hemel", een bundel van acht verhalen (alle van recente datum), die deze week C. E. Dinaux Ton Neelissen De „Juno" van Rembrandt is te koop. Sedert enkele weken is het doek, voor het eerst na de tweede wereldoorlog, weer in ons land. Het maakt thans deel uit van de winterexpositie bij de handelaar in oude kunst G. Cramer aan de Haagse Javastraat. De waarde van het doek, dat 126 bij 107 cm meet, wordt op één miljoen gulden ge schat. „Juno"is een laat werk van Rembrandt. Het is vervaardigd in opdracht van Harmen Becker. In 1665 werd Rembrandt een proces aangedaan door Becker, omdat de schilder de opdracht niet zou heb ben uitgevoerd. Later maakte Rembrandt het schilderij alsnog. Na het overlijden van Becker kwam het doek op de inventaris lijst voor. Daarna is er een hiaat in de geschiedenis. In ieder geval dook „Juno" wéér op in de collec tie Wesendonk, maar als een ano niem werk. Het doek kwam later in het Rh.einisches Landesmuseum in Bonn, dat het anonieme werk verkocht aan een particulier. Vóór de tweede wereldoorlog kwam het doek in bezit van dr. C. J. K. van Aalst, toen hoofddirecteur van de Handelmaatschappij. In verband Met het dreigende oorlogsgevaar liet dr. Van Aalst „Juno" naar Amerika brengen. Daar is het schilderij in 1939 geëxposeerd in de wereldtentoonstelling in New York. Van 1940 tot 1960 was het in bruikleen bij het Institute of Arts in Detroit in Amerika. Na de dood van dr. Van Aalst is „Juno" door een particulier verworven. Bij Cramer worden voorts nog twee vroege Rembrandts aangeboden: twee panelen uit 1625 en 1626. Ze stellen voor een operatie en drie musici. De beide panelen zijn in 1956 geëxposeerd geweest in de tentoonstelling „Rembrandt als Leermeester" in de Lakenhal in Leiden. ■MüiimlÉi i in "i O.-*.» Mg*** ■W MAAR NU HEB IK ME AL schul dig gemaakt aan detaillering vóór het werk als geheel aan bod is gekomen. Eigenlijk is dat een zwichten voor de grootste charme van dit boek: Carletti kan, terwijl hij staat te ver tellen in het groothertogelijk paleis, er zich steeds maar niet van weerhouden af te dwalen naar kleine details. Dat gaat dan als volgt: „Deze zaken vol ledig uiteen te zetten zou een onder neming van boekdelen zijn en niet van een eenvoudige verhandeling, zo als mijn bedoeling is. Toch zal ik een paar dingen vertellen".De liefheb ber zal door dit ene regeltje al over tuigd zijn van Carletti's vertellerstalent, zijn levendige en ongedwongen direct heid hangt samen met het uit het hoofd vertellen, hij associeert naar hartelust, hij zwicht voortdurend voor zijn hartstocht het ervarene zo echt mogelijk te brengen. Toen Carletti in 1594 als 20-jarige koopman zijn carrière als slavenhaler begon, was het nog maar 'n mensen leeftijd geleden dat Magellan als eer ste een reis ronde wereld had gemaakt. Elke reiziger, die eenzelfde reis had ge maakt, bracht dus nog steeds wereld nieuws mee naar huis, wereldnieuws waar de regionale vorst als eerste recht op had. Bovendien beschermde de vorst, niet zonder eigenbelang, zijn kooplieden met alle mogelijke midde len (die deze protectie niet onbe loond lieteh). Carletti kwam weliswaar met lege handen terug, maar met een van herinneringen overpuilend ge moed. Zes dagen vertelde hij over de West-Indiën, eveneens zes dagen over de Oost-Indiën. Van zijn relazen zijn verslagen bewaard gebleven in de ar chieven van Florence. De Italiaanse uitgever Einaudi heeft die enkele jaren geleden ontdekt en gepubliceerd. De Nederlandse mevrouw J. A. Verhaart- Bodderij kreeg dit boek in handen en ging het, uitsluitend om studieredenen vertalen. Door een toeval kwam uitge verij Kruseman in Den Haag er ach ter dat er een Nederlandse vertaling van de Italiaanse uitgave bestond en zij heeft geen ogenblik geaarzeld die te publiceren. Terecht, want mevr. Verhaart bewijst met deze vertaling een opmerkelijk taalgevoel; de wijze waarop zij in overtuigende consequen ties een volstrekt lakoniek, nuchter- plechtig ook waar het opwindende gebeurtenissen betreft Nederlands heeft geproduceerd, moet berusten op een innerlijke vertrouwdheid met de tekst. Nederland heeft aldus, na Einau di, de wereldprimeur van dit unieke reisverhaal en Krusemans uitgeverij heeft niets nagelaten om die eer ook in de wijze van boekuitvoering tot gel ding te brengen: Aldert Witte maakte er een uitgave van die elke boeklief hebber een lust voor het oog is: een voorbeeldige editie. CARLETTI'S REIS was aanvanke lijk ondernomen als een korte onderne ming: slaven halen op de Kaap Verdi- sche Eilanden en die dan weer verko pen in West-Indië. Maar belustheid op winst dreef hem steeds verder: Pe ru, Mexico, de Philippijnen, Japan, Macao, Malakka, Goa. In zijn verha len aan de groothertog van Toskane toont Carletti zich een begaafde jour nalist. Hij probeert zijn eigen opinie buiten het weergeven van de feiten te houden, hij legt niet de grootste na druk op wat hem als koopman moet hebben geïnteresseerd. Waar het koop manschap niet buiten de feiten gehou den kon worden, toont Carletti ich een aal, die door de mazen vliet. Als hij moet bekennen zelf slaven te heb ben gebrandmerkt, zegt hij: „Als ik me weer voor de geest haal dat ik dit deed in opdracht van degeen die boven mij stond brengt deze affaire werke lijk bij mij een gevoel van verdrie tigheid en een verontrusting van mijn geweten teweeg, want, waarlijk, Door luchtige Heer, dit vond ik altijd een onmenselijke en de christelijke belij denis onwaardige handel". En als hij over erotische pikanterieën zo goed ge- informeerd is dat persoonlijke ervarin gen er de basis van lijken te moeten zijn, haast hij zich te zeggen dat voor al de Portugezen hiervan kennis heb ben. Het onweerstaanbare van Carlet ti's reisverhaal is de precisie en foto grafische klaarheid waarmee hij alles, wat hem te binnen schiet, overdraagt, of dit nu geldsoorten in de diverse landen betreft, of de wijzen van han deldrijven, koopwaren, dagelijkse be zigheden, sexuele gebruiken, kleding, eetgewoonte, voedingsmiddelen, dran ken. Terecht merkt de vertaalster op dat men zijn rapporten over het fruit, dat in de diverse landen gegeten wordt, analytisch zou kunnen noemen: „wie bekend is met de tropische vruchten soorten, ziet ze voor zich, ruikt ze, proeft ze." We kunnen hier aan toe voegen dat zulks ook geldt voor wie de soorten niét kent. DE OBJECTIVITEIT van Carletti's verslag is hartveroverend. Wij zouden ons geen principiële voorstanders wil len noemen van verslagen, waarin het afslachten van Frapciscaner fraters in één adem genoemd wordt met niet minder klinische beschrijvingen van in heemse vruchten (vooral de citrussoor- ten), maar moeten bekennen dat dit, en soortgelijke vertel-associaties, de spanning niet weinig verhogen. Wij be vinden ons per saldo in het paleis van de groothertog van Toskane, die wel alles wil horen maar niet op een wijze die het gemoed zou kunnen krenken. Zo heeft Carletti, de anachronistische vergelijking zij ons vergeven, heel wat Telegraafnieuws op N.R.C.-wijze in zijn relazen gesmokkeld. Dat bleek in 1606 een berichtgeving mogelijk te ma ken, die ons in 1965 nog in de ban houdt. Mevr. Verhaart heeft bij haar vertaal werk niet nagelaten sommige onderde len van Carletti's (Florentijnse) verhaal op Nederlandse controleerbaarheid te toetsen. Dat heeft voetnoten opgele verd, maar ook de Italiaanse uitgave zeer mee gediend zou zijn. In het Al gemeen Rijksarchief in Den Haag zijn namelijk nog de stukken aanwezig die betrekking hebben op het treffen tussen de Zeeuwse schepen (de Langebërcke en de Zeelant) en Carletti's galjoen. „Schepen en schuyten van Java die seer snel seylen". Illustratie uit Car letti's „Reis om de wereld" (overge nomen uit „De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië" onder Cornelis Houtman, 1595-1597). Bovendien zijn gegevens over de afwik keling van deze buitmakerij en de re kesten van Carletti, „borgher van Flo- renciën", bewaard in de resolutiën van de Staten Generaal, in de notulen der Staten van Zeeland, in de besluiten van de Raad der Admiraliteit in Zee land en in de besluiten van de Kamer Zeeland van de Oostindische Compag nie. Vermeldenswaard is voorts dat dit zee-treffen, naast een vergelijkbaar geval bij Malakka in 1603, voor Hugo de Groot aanleiding was zijn „De „ure praedae" (over het recht op buit") te schrijven. MEN BEGRIJPE GOED: het boei endste van dit boek is niet dat er feiten in beschreven worden als: sla- the ser een een de heeft zich in het bijzonder toegelegd. Wel voortreffelijke zijn vakman- VAN DER WOUDE vroeger jaren nooit in op „het korte verhaal" schreef hij novellen, zelfs, waarin dank zij schap dit vaak onderschatte litteraire genre overeenkomstig de wetten die het stelt bespeeld werd. Ik denk aan het helaas nog ongebundeld gebleven verhaal „Het veer", in 1956 gepubli ceerd in een deel van De Gelderse Bloem. Maar nu heeft hij dan ook de, na de poëzie moeilijkste want kwets baarste, compositievorm van de „short story" gehanteerd met een verbluf fende vaardigheid: in de kortste van dit achttal verhalen bondig-samenge- balde zinnen, „sec", staccato, sterk- geconcentreerde „sfeer", verrassend aangebrachte „kleine trekjes", behen dige doorwerking van motieven, dose ring van de tempi, schakering van de nuances, met een variant op een uitspraak van Martinus Nijhoff ge zegd: er staat, wat er niét staat, wat werd „uitgespaard", gesuggereerd. In de langere en ietwat samengestelder zinsbouw, maar één die steeds bedacht is op datgene waarmee het verhaal in kort bestek staat of valt: wat niet raak is, is mis. In de „short story" telt elk woord, elke wending; er geen ruimte voor een inzinking, matte passage, een misgreep, een red dende tirade. Er is ook geen plaats voor het feuilletonnistisch-schetsmati- ge, waarin zoveel hedendaagse korte verhalen blijven steken. De vertelling, hoe bondig, moet afgerond zijn, een in zichzelf besloten eenheid, een voor waarde, die door Van der Woude streng in acht is genomen. DIT OVER DE VORM, die ik te berde breng, omdat de niet-schrijver er zich zelden van bewust is, hoeveel compositievermogen, hoeveel vakman schap er voor nodig is om het korte verhaal inderdaad „verhaal" te doen zijn. En wat de inhoud betreft: deze bundel is Van der Woude's meest per soonlijke geschrift. Als een auteur O] iets recht heeft, dan is het op de keu ze van zijn stof. Hij kan deze mejt an gels uit zijn hart trekken, hij kan deze met een knip van vinger en duim uit zijn herinnering oproepen, hij mag eraan fatsoeneren naar believen, hij is een Johan van der Woude is autonoom in de aanwending zijn modellen, want eenmaal „werk" uitgekristalliseerd is het auto biografische, hoezeer soms de aan drift tot de creatie, onpersoonlijk ge worden. Ik vermeld dit, omdat dez> acht verhalen het een wat opvallen der dan het ander duidelijk autobiografisch accent dragen. zijn belevenissen, brokstukken van er varingen, onverteerd gebleven in dat wonderlijke binnenste en innerlijkste dat men „geheugen" noemt, en einde lijk toch naar buiten gekomen, „ver werkt", omgezet in kunst. van tot een Het op ,De IN HET VIERDE VERHAAL tuigkast" staat één zin geschreven, die de onnaspeurlijke driehoeksverhou ding tussen ervaring, herinnering en creatie authentiek formuleert. Van de hoofdpersoon Jochem uit deze „vertel ling" heet het daar: „hij had een foto grafisch geheugen. Als hij iets wilde zien prentte het zich in hem met alle details. Hij was er bang voor en tuur de vaak voor zich uit, als door een gordijntje dat hij voor zijn ogen kon laten zakken. Wat hij zag borg hij op in een schuilhoek van zijn hoofd. Het moest een grote schuilhoek zijn want hij hoefde maar een luikje op te trekken en dan schoven de prentjes weer achter zijn ogen, als lantaarn plaatjes." Dat is, wat Thomas Mann de demon noemde die de kunstenaar dwingt om waar te nemen, „blitz- schnell und mit einer schmerzlichen Bosheit jede Einzelheit zu perzipieren, die im literarischen Sinne charachte- ristisch ist, typisch bedeutsam ist, Perspektiven eröffnet, - im „Werk" kommt alles zutage". Daarom, daarom alleen al, lijkt het me onjuist om Van der Woude voor een neo-romanticus te houden die in zijn latere werk, in deze verhalen vooral, genaderd zou zijn tot het neo realisme. In dit zowel als in vroeger werk toont hij zich door zijn wijze van stofbehandeling, zijn schrijftrant, zijn timbre, de doorzichtigheid van zijn taal, als behorend tot diégenen van wie Shakespeare in „The Tempest" zei dat ze van een „stuff" waren waarvan de dromen worden gemaakt, „and our little life is rounded with a sleep". Het is alles heel „reëel" wat zich in deze verhalen voltrekt, maar het heeft een dieptewerking, die fragmenta risch als het mensenleven is onop gelost met het oneindige vervloeit. Die onoplosbaarheid, de onontwijkbaarheid van het gegeven levenspatroon, van de draden die de één, gewild of ongewild, verderfelijk of vertroostend, vijandig of liefhebbend, naar de ander weeft, is zelfs het gemeenschappelijk stramien van deze verhalen. JEUGDFIGUREN, die een onuitwis baar spoor, een schram, een breuk na lieten, keren onvermijdelijk terug: de potentiële oorlogsverrader in „De overkant", de klaplopende schijn- vriend in „Dubbelspoor", zelfs in de gedaante van een voorwerp als de tuig kast in het aldus getitelde verhaal het is het onvergetelijke, dat als een flageolet wordt aangestreken op de snaar van het zogeheten verleden en soms van een snerpende toonhoogte is allicht: hoe zou het anders tot ma zijn geworden van een „kort haal", een scherp gelijnde schets haarfijn psychologisch portret, brandmerk van verborgen motieven? Van der Woude is geen „psycholoog", hij heeft in tegenstelling tot de sche ma-uitwerkende romanciers een uiterst fijn afgestemde „feeling" voor d< menselijke verhoudingen, de achter gronden van de gespeelde rol, valse voorwendsels, de geheime aan trekking en afstoting, het sussende zelf bedrog, en een hartgrondige af schuw van de gepommadeerde heren in-maatkostuum, Multatuli's Halleman netjes die zo bijzonder fatsoenlijk wa ren, de fatsoenrakkers van de Forum mannen Ter Braak en Du Perron, deftige heren op het Velperplein van de jonge Jan Greshoff. Dat wil zeggen hij is in de menselijke relaties Anna Blamans „Verliezers", en een onvervaarde die schrijft wat leeft, die de mens de spiegel voor houdt, wetend dat we vroeg of laat als Goethe's Adam zijn, die uit het „pa radijs der warme gevoelens" wordt verdreven. Dat lijken, als men het zo wil noe men, persoonlijke criteria, maar men vergisse zich niet: dat verlangen naar het absolute, die weerzin van elk com promis, die verbeten zelfkennis, die onherroepelijke ontgoocheling, met elkaar zijn ze de desem van Van der Woude's schriftuur en juist datgene wat aan zijn romantische bedoeld in de ruimste en eigenlij kste zin van het „onvervulbare" gesteldheid een bij na hard accent geeft, des te straffer naarmate, zoals in deze verhalen, vorm beknopter is. de de als düs hij de met het EéN „VERHAAL", als geschreven tussen waken en slapen, heeft mij in deze bundel bijzonder getroffen: „Sire nes", een auditatieve associatie doodsmotieven, geprojecteerd in verleden (o.a. hej; sterven van de moe der) en in de toekomst (de ondergang door de atoombom) en met dat al ver bindingen aangaande met de zin van ons doen en ons laten. Een „impres sie": het loeien van een brandsirene, een motief. Méér dan een impres sie: een ervaring, dié van de dood van een kind in de eerste dagen van de „bevrijding" „een truck uit de he mel", een overrompeling, een knock out van de onvermijdelijkheid. Hoe het „creatieve" proces te werk gaat kan men lezen in het slotverhaal „Een handtas" ding van een onbe duidende foto, die de verbeelding gaan de maakt en verbindingen tot stand brengt met menselijke betrekkingen. Van der Woude heeft zich gewaagd aan de hachelijke kunst van het korte verhaal. En in het ene beter dan in het andere is hij geslaagd: neo realisme van „romantische" her komst, stof waarvan de dromen zijn gemaakt, zeer pijnigende dromen, die de grenzen van het persoonlijke verre overschrijden. ven die als levende kandelabers funge- ren, wijzen van terechtstelling in di verse lénden, de ontdekking van choco- lade, de missie der jezuïten in Ja pan, het prefab-systeem van huizen bouw in Nagasaki, schaamteloosheden op sexueel gebied, nee, het boeiend ste i^-de koele wijze waarop deze fei ten aan bod komen, onderling inwis selbaar lijken. Kortom: de wijze waar op een handelsbeluste rakker zijn re latie tot deze menigvuldigheid van fei ten (wereldnieuws) overbrengt in een nuchtere en gedetailleerde verhaal trant, zonder dat de vertellers-gedre venheid er ook maar in het geringste onder lijdt. Een Van het Reve uit de zeventiende eeuw. WWUWWWWUVWWWWWWWWWWWWWiA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1965 | | pagina 14