Jongens en meisjes spelen nog altijd graag met autootjes en poppen
maar tot creatief, fantasierijk spel komt nog slechts een enkeling
KAN UW KIND NOG SPELEN?
Jantje heeft maandenlang om een
trommeltje gezeurd. „Wacht maar
tot Sinterklaas", zei moeder steeds.
Toen de Sint eindelijk een trommel
bracht, wou Jantje 'm niet meer
Wetenschap
en
kinderspel
NIEUWE FOTO- EN
SMALFILMBOEKEN
DINSDAG 21 DECEMBER 1965
9
ALLE SPEELGOED is pedagogisch speelgoed", zeiden de
speelgoedfabrikanten, die in 1958 op de wereldtentoonstel
ling in Brussel exposeerden. De stoet van kinderpsychologen en
pedagogen, die ze hadden uitgenodigd om de commerciële mani
festatie met een discussie over spel en speelgoed op een weten
schappelijk niveau te tillen, kwam echter tot geheel andere con
clusies. „Er wordt tegenwoordig een enorme hoeveelheid speel
goed op de markt gebracht dat de kinderen dolgraag willen
hebben, maar waarmee ze in feite niet spelen", zegt drs. Wilhel-
mina J. Bladergoen, lector in de kinderpsychologie aan de
Rijksuniversiteit te Groningen. „Het is allemaal te volmaakt en
daardoor niet stimulerend voor de creatieve ontwikkeling".
VERARMD
HANDSPEL
OP STRAAT
NIET KLAAR
DE AFDELING Kinderpsychologie
van het Instituut Heymans in Gro
ningen heeft zich de laatste jaren, al
dan niet in samenwerking met andere
instituten in binnen- en buitenland, in
tensief met deze kwestie beziggehou
den. Opzet daarbij was een antwoord
te vinden op de vraag, hoe het komt
dat ongeveer één derde van de lagere
schoolkinderen uit de klassen een tot
en met vier in meerdere of mindere
mate met leermoeilijkheden te kampen
heeft.*
Uit het onderzoek bleek, dat naast
andere factoren als de te grote om
vang van de klassen, vooral een zeke
re „pedagogische verwaarlozing" als
gevolg van een gebrek aan leefruimte,
een rol speelde.
„We constateerden bij deze kin
deren een volstrekt onvermogen tot het
ordenen van hun wereld," aldus mej.
Bladergroen. „Aanvankelijk dachten
we dat ze te speels waren. Later bleek
dat het net andersom was. Deze kinde
ren kunnen niet spelen, ze zijn te onge
richt. Deze tekorten wreken zich in het
abstract verwerken van de gegevens,
die het kind op school krijgt aange
boden."
WAT HET spelgedrag inderdaad ver
armd is vergeleken bij een halve
eeuw geleden, wordt in de speelkamer
van het Groningse instituut dagelijks
bewezen. Die speelkamer is een grote
ruimte, waarin alle denkbare soorten
van speelgoed in overvloed voorhanden
zijn. De kinderen mogen kiezen wat
van hun gading is, maar de praktijk
wijst uit dat er van de geboden moge
lijkheden slechts een pover gebruik
wordt gemaakt en dat de variatie in
de spelactiviteiten en -vormen uiter
mate gering is. Ze „maken" er niet
veel van.
4 i
Ideaal kleuterspeelgoed zijn levende
dieren. Het hoeven niet beslist
eendekuikens te zijn, een vrolijke
pup of een jong poesje is even wel
kom. Als het kind dan ook zijn
eigen diertje verzorgt, kweekt het
spelenderwijs verantwoordelijk
heidsbesef, dierenliefde en kame
raadschapszin.
Een enquête onder de ouders van
kinderen, die kleuterscholen bezochten,
bevestigen deze ervaring. De onder
zoekers rapporteerden een eenzijdige
gerichtheid van het kinderspel op pop
pen en autootjes. Poppen zijn bij meis
jes altijd populair geweest. Nieuw was
echter de gewijzigde voorkeur van de
jongens die het constructiespel van
vroeger er aan gegeven hadden om
zich bezig te houden met het manipu
leren met autootjes. „Het autootje",
zegt drs. Bladergroen, „vertegenwoor
digt kennelijk manlijke, instinctieve
behoeften: beheersing van kracht,
snelheid, het veroveren van afstand en
tijd."
De onderzoekers constateerden en
passant, dat het geven van speelgoed
blijkbaar in geen enkele relatie staat
tot de ontwikkelingsbehoeften van het
kind.
„We geven onze kinderen geen
speelgoed op het moment dat ze dat
nodig hebben, maar op vaste tijden:
als ze jarig zijn, met Sinterklaas, als
we terugkomen van een reis of als we
met de kinderen boodschappen hebben
gedaan. Als Jantje graag een trom
meltje wil hebben, zeggen we: wacht
maar tot je jarig bent. Tegen de tijd
dat het trommeltje er is, is Jantje al
weer aan iets anders toe en zijn we
kwaad als hij er niet naar om kijkt."
Behalve de kleuters werden ook
oudere kinderen en hun speelge-
woonten aan een studie onderworpen.
Dat gebeurde middels een internatio
nale enquête, waaraan behalve door
Nederland werd deelgenomen door
West-Duitsland, Engeland, Frankrijk,
Griekenland, Italië, Oostenrijk en Zwe
den. De hoofdtendenties in de uitkom
sten bleken voor vrijwel geheel Europa
gelijk. Wel waren er aanwijsbare ver
schillen naar gelang van cultuur, ge
woonten, volksaard, ligging en kli
maat. In het door water omgeven
Engeland bleek de voorkeur van de
kinderen uit te gaan naar het spelen
met bootjes. Dat juist in Nederland het
knikkeren de hoogste score behaalde is
volgens mej. Bladergroen niet verwon
derlijk, „want knikkeren is een han-
delsspel." Het veelvuldig gebruik van
waterpistooltjes door Italiaanse kinde
ren heeft te maken met een ietwat
agressieve inslag, maar minstens
evenzeer met de temperatuur, die om
verkoeling vraagt.
De levens- en woonsituatie, zo kwam
verder vast te staan, doet oude spel
vormen verdwijnen. De stelten en hoe
pels hebben het veld moeten ruimen
voor stepj es, fietsen en rolschaatsen,
„die het kind in staat stellen met de
verkeersstroom mee te glijden" Drs.
Bladergroen heeft trouwens ontdekt,
dat de step tegenwoordig weinig meer
is dan een statussymbool. „Ze han
gen er meer op rond dan dat ze er
mee rijden, maar een step moet je
hebben, zo klein als je bent."
Binnen de te kleine en te gehorige
huizen hebben de grote blokken en
de gewone bouwstenen plaatsgemaakt
voor het kleine tafelspeelgoed: plastic
steentjes, die niet kunnen tuimelen of
omvallen, snel tot een op iets gelijkend
resultaat leiden en vooral geen buren
gerucht veroorzaken. „Zelfs de con
structiedozen leggen het af tegen deze
steentjes", zegt drs. Bladergroen.
„In onze huizen is alleen maar plaats
voor klein, snel uitneembaar speel
goed. Er is geen plaats om construc
ties te laten staan, geen plaats voor
„creatie", geen plaats voor „rommel".
Het voorkeursspeelgoed heeft zich aan
gepast bij de verkleinde speelruimte."
WAT DE onderzoekers bij deze en
quête het meest verontrust heeft
is het feit, dat het Nederlandse kind, in
tegenstelling tot de meeste van zijn
Europese leeftijdgenoten, zijn vrije tijd
goeddeels op straat doorbrengt. Van
alle vormen van buitenspel speelt zich
in Nederland 87 percent op straat af.
Zweden volgt op grote afstand met
36,7 percent, West-Duitsland noteert
27,5 percent en Italië komt niet verder
dan 5 percent. De speeltuin is bij het
Nederlandse kind niet erg in tel.
Slechts 20 percent van de „buitentijd"
wordt in dit soort inrichtingen doorge
bracht. Vanwaar die aversie?
wel een aanleiding tot onderling stoei
en en flirten.")
Huiswerk maken wordt nergens ver
meld. „Dat gebeurt blijkbaar tus
sen neus en lippen door op straat").
„Onrustbarend" noemen de onderzoe
kers de vermelding van passief zijn:
ergens opklimmen en dan alleen maar
kijken, of „plukharen" en „stoeien".
Waar niets tot spelen uitdaagt, blijkt
intense verveling.
Als de kinderen thuiskomen, „zijgen
ze neer voor de televisie." De meisjes
kijken minder dan de jongens: behalve
boodschappen doen moeten ze ook nog
assisteren in de huishouding. Gelezen
wordt er ook, maar dat gebeurt pas
aan het eind van de dag en wel in
D IJ HET INSTITUUT Heymans zijn
U ze er nog lang niet mee klaar. De
opstel-enquête was slechts een be
scheiden verkenning, die nu gevolgd
zal worden door een veel breder opge
zet onderzoek, waarbij de kinderen een
heel jaar lang elke maand een opstel
over hun vrijetijdservaringen moeten
schrijven.
Dat er iets niet klopt is wel al duide
lijk. „Het spel is de leefwereld van het
kind," zegt juffrouw Bladergroen. „Het
is een levensbehoefte, een noodzaak
voor een goede, harmonische aanpas
sing en ontwikkeling en voor die ont
wikkeling tot handelend en kennend
mensenkind even onontbeerlijk als
voedsel voor het lichaam. De kinderen
die niet creatief konden zijn, niet ge
leerd hebben te spelen, dat zijn de
kinderen die nu door de politie met
knuppels worden bedreigd."
„Speelgoed", zegt juffrouw Blader
groen, „moet verschillende mogelijk
heden hebben. Je moet er van alles
mee kunnen doen. Een vrachtauto die
je kunt laden en lossen, is leuker dan
een trai. Voor het speeltuinmateriaal
geldt hetzelfde. Het kind zoekt aarde,
water, vuur, in een vorm waarin het
er zelf iets van kan maken. Wat biedt
de speeltuin? Een klimrek, een zand
bak, een daar streng van gescheiden
piasvijver en toestellen die maar één
beweging toelaten: een schommel, een
draaimolen."
De resultaten van de internationale
enquête maakten drs. Bladergroen en
de haren nieuwsgierig naar het ant
woord op de vraag, wat die Neder
landse kinderen nu eigenlijk precies
uitvoeren. Om daar achter te komen
organiseerden ze opnieuw een enquête
onder een duizendtal schoolkinderen,
die in een opstel moesten vertellen
wat, waar en met wie ze de vorige
dag tussen school- en bedtijd hadden
gespeeld. Er kwamen 874 inzendingen
binnen.
WE HEBBEN die opstellen met ple
zier gelezen en geanalyseerd," al
dus juffrouw Bladergroen, „maar we
zijn er toch ook wel van geschrokken."
Om te beginnen bleek, dat het
Nederlandse schoolkind één derde van
zijn tijd besteedt aan boodschappen
doen. Als dat gebeurd is mogen ze
nog even spelen. Dat spel bestaat in
hoofdzaak uit motorische activiteiten:
touwtje springen voetballen, fietsen,
zwemmen. (Aantekening van drs. Bla
dergroen: „Voor oudere meisjes en
jongens blijkt dat zwemmen minder
een liefhebberij op zichzelf te zijn dan
bed. Blijkbaar is dat de enige plaats
waar ze zich rustig kunnen concen
treren. Als tenminste „de televisie niet
zo dreunt," zoals in verschillende op
stellen wordt opgemerkt.
OVER DE gedragingen van het
Nederlandse schoolkind op straat heb
ben de onderzoekers niet slechts ge
leerd uit de opstel-enquête, maar ook
uit de ervaringen van een fotograaf,
die maanden achtereen op stap is ge
weest met de opdracht de kinderen in
stad en land ongemerkt te fotogra
feren. Wat hij waarnam en vastlegde
bevestigde de inhoud van de opstellen.
Opmerkelijk daarbij was, dat de foto's
zowel als de opstellen verdeeld konden
worden in twee duidelijk onderschei
den hoofdgroepen: kinderen in om
geving met groen en kinderen in om
geving zonder groen.
„Het hangt uitsluitend van de om
geving af, of het spel zinloos dan wel
zinvol is," zegt drs. Bladergroen.
„Beide categorieën vertonen in hun
spel vier grondelementen: spel met
aarde, met water, met vuur en met
„de afstand", de „lucht". Het kind in
een uitgesproken stadsomgeving weet
elk van deze dimensies te vinden,
maar op een veel onnatuurlijker, arme-
lijker, soms tot niets leidende wijze.
Ze gaan zich vervelen en dan krijg je
het hangen, het lummelen, het vech
ten en aan eikaars lijf hangen. In een
omgeving met groen worden in wezen
dezelfde spelletjes gespeeld, maar ze
hebben een veel duidelijker verloop, ze
worden ook werkelijk afgerond, ze ont
wikkelen zich dynamischer.
De na-oorlogse huizenbouw en het
verkeer houden geen rekening met de
leefruimte, de ontwikkelingsruimte die
het kind nodig heeft. Opmerkelijk is,
dat in een omgeving met groen de kin
deren blijer, actiever zijn."
HET GELUIDSBOEK door Cor
Woudstra (Uitg. n.v. Focus, Haarlem)
voorziet in een acute leemte. Vroeger
was een dia-avondje of een smalfilm
vertoning in huiselijke kring een nogal
„stpm" vermaak: men hoorde alleen
het geruis van de projector en het ge
tinkel der lepeltjes in de koffiekopjes.
Tegenwoordig hoort daar geluid bij:
een muziekje of een gesproken tekst,
door onszelf ingeblikt op stripe, toon-
band en synchroon met de vertoonde
films of dia's ten gehore gebracht. Een
dure liefhebberij, maar ook een die
bijzonder veel voldoening geeft. Moei
lijk? Och, als er toch al een (goede)
bandrecorder in huis is, valt dat wel
mee. Een dia-serie van een geschikt
achtergrondmuziekje voorzien, is geen
heksentoer. Met behulp van een stuur-
apparaat kan men de geluidsband op
de recorder dan koppelen aan de (auto
matische) projector, zodat de wisseling
der dia's synchroon loopt met het bij
behorende muziekje. Men kan zelfs
een tekst „inspreken", over de muziek
heen, met behulp van een mengpa
neel. Maar de ware sport (en ook de
niet geringe moeilijkheden) beginnen
pas als men de bewegende beelden van
een smalfilm met synchrone muziek,
gesproken commentaar en/of allerlei
geluidseffecten wil verlevendigen. Op
dat terrein vol listen en lagen zal men
moeilijk een bekwamer gids vinden
dan Cor Woudstra, die als Focus-re-
dacteur én als verwoed „geluidsjager"
alle trucjes en knepen van deze boeien
de hobby kent en er met aanstekelijke
geestdrift over weet te vertellen. Zijn
„Geluidsboek" is trouwens ook op het
punt van consumenten-voorlichting zijn
geld waard, want Woudstra noemt
vrijelijk merken en typen van band
recorders, projectoren, koppelappara
ten en andere hulpmiddelen die hij als
„beroepstester" van Focus geprobeerd
en goed bevonden heeft, Wat uitvoe
ring en illustraties betreft onderscheidt
Het Geluidsboek zich niet van andere
Focus-uitgaven: papier, druk en cli
chés zijn topklasse. Dat de cover-op
maak ietwat rammelt, nemen wij
gaarne op de koop toe.
KOSMOS FOTO-CURSUS (drie de
len, „Fotografie" door E. C. Partrid
ge; „Kleinbeeldfotografie" door S. W.
Bowler en „Kleurenfotografie" door
Colin Day (uitg. mij. Kosmos, Amster
dam).
Een foto-trilogie die volgens de uit
gever „de opvallende leemte wil vul
len tussen de kleinste handleidingen en
de grote handboeken". Is er zo'n leem
te? De fotoboekenmarkt puilt letterlijk
uit van goede gidsen, in alle prijs
klassen, voor beginnende amateurs en
om vertaalde buitenlandse werkjes van
deze aard zitten wij dus echt niet te
springen. Maar alla, dit trio kan er
dan ook nog wel bij, temeer omdat
hier, in de Nederlandse bewerking van
W. C. van Dijk, vrijwel alles aange
stipt wordt (zij het soms erg summier)
wat de „plezierfotograaf" dient te we
ten zodra hij het stadium van de fa
milie-albumkiekjes begint te ontwas
sen. De inhoud is overzichtelijk gerang
schikt, er zijn vele goede voorbeeldfo
to's en tekeningen. De omslagbandjes
zien er fleurig uit.
SMALFILM-PROJECTIE door Henk
Berg (uitg. Sonja Kalkman, Rotter
dam) De auteur van deze „leidraad
voor cineasten" is beroepsoperateur
annex liefhebberij-smalfilmer en hij
weet dan ook waarover hij schrijft. Hij
besteedt echter wel wat teveel aan
dacht aan diverse facetten van de pro
fessionele filmerij zoals Vista Vision,
Widescreen e.d.- die voor de doorsnee-
amateur onbereikbaar, en daarom wei
nig interessant zijn. Hetzelfde geldt
b.v. voor optisch geluid dat voor smal-
filmers geen praktische betekenis heeft
en ook voor een bespreking van de
mooie, maar praktisch uitgestorven 9)6
mm. smalfilm, die alleen in Frankrijk
nog gebruikt wordt en die zeker na
de verschijning van het „Super 8" for
maat geen enkele kans op herleving
meer maakt. Afgezien van deze over
bodige uitweidingen is het een nuttig
boekje, vooral als vademecum voor het
verhelpen en voorkomen van allerlei
storingen, filmbeschadigingen en ande
re projectie-problemen waarmee de
amateur geconfronteerd kan worden.
Een paar slordigheden en vergissingen
(„Als twee lenzen gelijke brandpunten
hebben, heeft re lichtsterkste van de
twee ook de grootste dieptescherpte."
pag. 37) neemt men dan maar op
de koop toe.
Herman Croesen
vy-32